Language of document :

Beroep ingesteld op 28 januari 2013 - 1. garantovaná / Commissie

(Zaak T-42/13)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: 1. garantovaná a.s. (Bratislava, Slowakije) (vertegenwoordigers: M. Powell, Solicitor, G. Forwood, Barrister, M. Staroň en P. Hodál, lawyers)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

de brief van de Commissie van 21 december 2012 in zaak COMP/39.396 - Calciumcarbid, nietig verklaren voor zover daarin:

een rentevoet van 4,5 % is toegepast voor de tijdvakken waarin het Hof i) de tenuitvoerlegging van artikel 2 van beschikking C(2009) 5791 def. van de Commissie van 22 juli 2009 in zaak COMP/39.396 - Reagentia op basis van calciumcarbid en magnesium voor de staal- en gasindustrie, had opgeschort voor verzoekster, en ii) de op verzoekster rustende verplichting om een bankgarantie te stellen om te voorkomen dat de bij artikel 2 van die beschikking opgelegde geldboete onmiddellijk zou worden ingevorderd had opgeschort;

daarin het uitstaande bedrag op 25 januari 2013, dat de geldboete en achterstandsrente omvat, op 20 293 586,60 EUR is vastgesteld;

verzoekster daarin is aangemaand om uiterlijk op 25 januari 2013 een voorlopige betaling van 20 293 586,60 EUR te doen of een aanvaardbare financiële garantie voor dit bedrag te stellen.

verweerster verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster vier middelen aan.

Eerste middel: de Commissie had geen rechtsgrondslag om rente op te leggen voor het tijdvak waarop de beschikking in kort geding van 20 oktober 2009 betrekking had, aangezien deze beschikking de tenuitvoerlegging van artikel 2 van beschikking C(2009) 5791 opschortte voor zover het verzoekster betrof. Als dusdanig was de geldboete niet "invorderbaar" in de zin van artikel 79, sub c, van de uitvoeringsvoorschriften. Overeenkomstig het beginsel accessorium sequitur principale kan rente op de geldboete slechts aangroeien vanaf de datum waarop de geldboete invorderbaar is.

Tweede middel: met betrekking tot het tijdvak waarop de beschikking in kort geding betrekking had, was de toepassing van een boeterentevoet van 4,5 % een schending van het gewettigd vertrouwen van verzoekster, aangezien de beschikking in kort geding van 2 maart 2011 de op verzoekster rustende verplichting om een bankgarantie te stellen om te voorkomen dat de bij artikel 2 van beschikking C(2009) 5791 opgelegde geldboete onmiddellijk zou worden ingevorderd had opgeschort. Daardoor bevond verzoekster zich in dezelfde situatie als die waarin zij zich zou hebben bevonden indien zij de bankgarantie had gesteld. Verzoekster mocht zich dus beroepen op een gewettigd vertrouwen dat werd gewekt door de brief van de Commissie van 24 juli 2009 waarbij kennis werd gegeven van beschikking C(2009) 5791, dat rente op de geldboete zou moeten worden betaald tegen de rentevoet die in artikel 86, lid 5, van de uitvoeringsvoorschriften is bepaald.

Derde middel: de toepassing van de boeterentevoet van 4,5 % voor de tijdvakken waarop de beschikkingen in kort geding betrekking hebben, ontneemt deze beschikkingen hun praktische werking, aangezien de twee rentevoeten in de artikelen 86, lid 2, sub b, en 86, lid 5, van de uitvoeringsvoorschriften tot doel hebben ondernemingen ertoe aan te zetten een bankgarantie te stellen en omgekeerd ondernemingen die weigeren een invorderbare geldboete te betalen of een passende bankgarantie te stellen, te bestraffen. Verzoekster mag niet worden bestraft met een boeterente omdat zij geen bankgarantie heeft gesteld in omstandigheden waarin i) het Hof de tenuitvoerlegging van de geldboete heeft opgeschort, en ii) heeft geoordeeld dat het objectief gezien onmogelijk was voor verzoekster om een bankgarantie te stellen.

Vierde middel: de toepassing van de boeterentevoet van 4,5 % voor de tijdvakken waarop de beschikkingen in kort geding betrekking hebben, schendt het evenredigheidsbeginsel. Het is onevenredig dat verzoekster wordt bestraft met rente tegen de rentevoet in artikel 86, lid 2, sub b, van de uitvoeringsvoorschriften in omstandigheden waarin i) de geldboete niet uitvoerbaar is, en ii) de Unierechter heeft vastgesteld dat zij niet in staat is de geldboete te betalen of een passende bankgarantie te stellen.

____________

1 - Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 van de Commissie van 23 december 2002 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften van verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (PB 2002, L 357, blz. 1), zoals gewijzigd.