Language of document :

Beroep ingesteld op 26 oktober 2020 – Polen/Parlement en Raad

(Zaak C-555/20)

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partij: Republiek Polen (vertegenwoordiger: B. Majczyna, gemachtigde)

Verwerende partijen: Europees Parlement, Raad van de Europese Unie

Conclusies

nietigverklaring van artikel 1, leden 3, 4, 6 en 7, en artikel 9, lid 1, van richtlijn (EU) 2020/1057 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2020 tot vaststelling van specifieke regels met betrekking tot richtlijn 96/71/EG en richtlijn 2014/67/EU wat betreft de detachering van bestuurders in de wegvervoersector en tot wijziging van richtlijn 2006/22/EG wat betreft de handhavingsvoorschriften en verordening (EU) nr. 1024/20121 ;

verwijzing van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie in de kosten.

Subsidiair, voor het geval het Hof van Justitie oordeelt dat de bestreden bepalingen van richtlijn 2020/1057 niet zonder inhoudelijke wijziging kunnen worden gescheiden van de rest van die richtlijn, verzoekt de Republiek Polen om nietigverklaring van deze richtlijn in haar geheel.

Middelen en voornaamste argumenten

De Republiek Polen verzoekt om nietigverklaring van artikel 1, leden 3, 4, 6 en 7, en artikel 9, lid 1, van richtlijn (EU) 2020/1057 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2020 tot vaststelling van specifieke regels met betrekking tot richtlijn 96/71/EG en richtlijn 2014/67/EU wat betreft de detachering van bestuurders in de wegvervoersector en tot wijziging van richtlijn 2006/22/EG wat betreft de handhavingsvoorschriften en verordening (EU) nr. 1024/2012 (PB 2020, L 249, blz. 49) en om verwijzing van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie in de kosten.

Mocht het Hof van Justitie oordelen dat de bestreden bepalingen van richtlijn (EU) 2020/1057 niet zonder inhoudelijke wijziging kunnen worden gescheiden van de rest van die richtlijn, dan verzoekt de Republiek Polen subsidiair om nietigverklaring van richtlijn (EU) 2020/1057 in haar geheel.

De Republiek Polen voert tegen de bepalingen van artikel 1, leden 1, 3, 4, 6 en 7 van richtlijn 2020/1057 de volgende middelen aan:

1) schending van het evenredigheidsbeginsel (artikel 5, lid 4, VEU) door het vaststellen van inadequate criteria voor de toepassing van de bepalingen van richtlijn 96/71/EG en richtlijn 2014/67/EU op vervoerondernemingen;

2) schending van artikel 91, lid 2, VWEU door vaststelling van maatregelen zonder rekening te houden met de gevolgen ervan voor de levensstandaard en de werkgelegenheid in bepaalde regio’s, en voor de exploitatie van de vervoersfaciliteiten;

3) schending van artikel 94 VWEU door vaststelling van maatregelen zonder rekening te houden met de economische toestand van de vervoerondernemers;

4) schending van artikel 11 VWEU en artikel 37 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie doordat niet is voldaan aan de eisen van milieubescherming.

Tegen artikel 9, lid 1, van richtlijn (EU) 2020/1057 voert de Republiek Polen middelen aan die zijn ontleend aan schending van het evenredigheidsbeginsel (artikel 5, lid 4, VEU), het rechtszekerheidsbeginsel en artikel 94 VWEU wegens een te korte periode voor de omzetting van deze richtlijn.

De Republiek Polen stelt inzonderheid dat de bestreden bepalingen een schending vormen van het evenredigheidsbeginsel. Met betrekking tot de vaststelling van inadequate criteria voor de bepaling op welke bestuurders de bepalingen van de richtlijnen 96/71/EG en 2014/67/EU van toepassing zijn, worden vervoerondernemingen buitensporige lasten opgelegd, die een negatieve invloed hebben niet alleen op de situatie van de afzonderlijke ondernemingen en op de markt van vervoerdiensten, maar ook op het milieu. De negatieve gevolgen van de bestreden bepalingen zullen vooral gevoeld worden door ondernemers uit landen van buiten het centrum van de Europese Unie. Daarnaast vinden de gekozen oplossingen geen objectieve rechtvaardiging in het licht van de situatie van de bestuurders. Zij weerspiegelen evenmin het specifieke karakter van de gereguleerde diensten.

____________

1 PB 2020, L 249, blz. 49.