Language of document : ECLI:EU:F:2016:172

BESCHIKKING VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
VAN DE EUROPESE UNIE

(Eerste kamer)

20 juli 2016

Zaak F‑57/12 DEP

Luigi Marcuccio

tegen

Europese Commissie

„Openbare dienst – Procedure – Begroting van de proceskosten”

Betreft:      Verzoek om begroting van de proceskosten, door de Europese Commissie ingediend naar aanleiding van de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 7 oktober 2013, Marcuccio/Commissie (F‑57/12, EU:F:2013:148), alsmede van de beschikking van de president van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 3 augustus 2012, Marcuccio/Commissie (F‑57/12 R, EU:F:2012:115).

Beslissing:      Het totaalbedrag van de invorderbare kosten die Luigi Marcuccio de Europese Commissie in zaak F‑57/12 moet betalen, daaronder begrepen die van de procedure in kort geding in zaak F‑57/12 R, wordt vastgesteld op 4 750 EUR. Over dit bedrag zal vertragingsrente worden betaald vanaf de datum van betekening van deze beschikking tot en met de datum van betaling, tegen de rentevoet die de Europese Centrale Bank voor de basisherfinancieringstransacties heeft vastgesteld en welke geldt op de eerste dag van de maand waarop de betaling verschuldigd wordt, vermeerderd met 3,5 punten.

Samenvatting

1.      Gerechtelijke procedure – Kosten – Begroting – Invorderbare kosten – Kosten die de partijen hebben moeten maken – Begrip – Honoraria die een instelling aan haar advocaat heeft betaald – Daaronder begrepen

[Statuut van het Hof van Justitie, art. 19, eerste alinea, en bijlage I, art. 7, lid 1; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken, art. 105, c)]

2.      Gerechtelijke procedure – Kosten – Begroting – Begroting op basis van nauwkeurige aanwijzingen van de verzoeker of, bij gebreke daarvan, van een billijke beoordeling door de Unierechter – Forfaitair karakter van de beloning van een advocaat – Geen invloed op de beoordelingsbevoegdheid van de rechter

[Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken, art. 105, c)]

1.      Uit artikel 105, onder c), van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken volgt dat alleen de kosten die enerzijds in verband met de procedure voor het Gerecht zijn gemaakt, en anderzijds daartoe noodzakelijk zijn, invorderbaar zijn.

Bij de vaststelling van de invorderbare kosten houdt het Gerecht rekening met alle omstandigheden van de zaak tot de uitspraak van de beschikking over de begroting van de proceskosten, de in verband met de procedure voor de begroting van de proceskosten gemaakte noodzakelijke kosten daaronder begrepen.

Zoals volgt uit artikel 19, eerste alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie, dat op grond van artikel 7, lid 1, van bijlage I bij dat Statuut van toepassing is op het Gerecht, zijn de instellingen vrij om zich te laten bijstaan door een advocaat. De beloning van die advocaat valt dus onder het begrip in verband met de procedure gemaakte noodzakelijke kosten, zonder dat de instelling dient aan te tonen dat die bijstand objectief gerechtvaardigd was. Dat de Commissie twee gemachtigden en een externe advocaat heeft ingeschakeld heeft dus weliswaar geen gevolg voor de invorderbaarheid van die kosten, daar zij in beginsel niet kunnen worden uitgesloten, doch het kan van belang zijn voor de vaststelling van het bedrag van de in verband met de procedure gemaakte kosten die uiteindelijk moeten worden terugbetaald.

(cf. punten 26, 29 en 30)

Referentie:

Gerecht van de Europese Unie: beschikkingen van 23 maart 2012, Kerstens/Commissie, T‑498/09 P-DEP, EU:T:2012:147, punten 15 en 20, en 28 mei 2013, Marcuccio/Commissie, T‑278/07 P-DEP, EU:T:2013:269, punt 14

Gerecht voor ambtenarenzaken: beschikking van 26 april 2010, Schönberger/Parlement, F‑7/08 DEP, EU:F:2010:32, punt 23

2.      De Unierechter kan niet de door de partijen aan hun eigen advocaten verschuldigde honoraria vaststellen, maar wel bepalen tot welk bedrag die vergoedingen kunnen worden teruggevorderd van de partij die in de kosten is verwezen. Bij zijn beslissing op een verzoek om begroting van kosten hoeft de Unierechter geen rekening te houden met een nationaal tarief voor advocatenhonoraria of met een eventuele overeenkomst dienaangaande tussen de belanghebbende partij en haar gemachtigden of raadslieden.

Aangezien een tariefregeling in het Unierecht ontbreekt, moet de rechter de gegevens van de zaak bovendien vrijelijk beoordelen, daarbij rekening houdend met het voorwerp en de aard van het geding, het belang ervan vanuit het oogpunt van het Unierecht, de moeilijkheid van de zaak, de hoeveelheid werk die de gemachtigden of de raadslieden aan de contentieuze procedure kunnen hebben gehad en het economisch belang van het geding voor de partijen.

Om aan de hand van die criteria te beoordelen of de ten behoeve van de procedure daadwerkelijk gemaakte kosten noodzakelijk waren, dienen door de verzoeker nauwkeurige aanwijzingen te worden verstrekt. Evenzo heeft het forfaitaire karakter van de beloning geen invloed op de beoordeling door het Gerecht van het bedrag van de invorderbare kosten, daar de rechter zich baseert op vaste, in de rechtspraak ontwikkelde criteria en op de precieze informatie die de partijen hem moeten verstrekken. Ofschoon het ontbreken van dergelijke informatie niet verhindert dat het Gerecht het bedrag van de invorderbare kosten vaststelt op basis van een billijke beoordeling, wordt het hierdoor in een situatie geplaatst waarin de vorderingen van de verzoeker noodzakelijkerwijs strikt moeten worden beoordeeld.

(cf. punten 27, 28, 33 en 37)

Referentie:

Hof: beschikking van 17 februari 2004, DAI/ARAP e.a., C‑321/99 P-DEP, EU:C:2004:103, punt 23

Gerecht van de Europese Unie: beschikkingen van 31 maart 2011, Tetra Laval/Commissie, T‑5/02 DEP en T‑80/02 DEP, EU:T:2011:129, punt 68, en 28 mei 2013, Marcuccio/Commissie, T‑278/07 P-DEP, EU:T:2013:269, punt 16

Gerecht voor ambtenarenzaken: beschikkingen van 10 november 2009, X/Parlement, F‑14/08 DEP, EU:F:2009:149, punt 22; 26 april 2010, Schönberger/Parlement, F‑7/08 DEP, EU:F:2010:32, punt 24, en 27 september 2011, De Nicola/EIB, F‑55/08 DEP, EU:F:2011:155, punten 40 en 41