Language of document :

Beroep ingesteld op 16 juni 2014 – Fujikura/Commissie

(Zaak T-451/14)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Fujikura Ltd (Tokio, Japan) (vertegenwoordiger: L. Gyselen, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

Verzoekster verzoekt het Gerecht:

de geldboete die haar bij artikel 2, sub o, van het bestreden besluit is opgelegd wegens haar rechtstreekse deelname aan het kartel tussen 18 februari 1999 en 30 september 2001 te verlagen;

artikel 2, sub p, van het bestreden besluit nietig te verklaren, voor zover zij daarbij hoofdelijk aansprakelijk wordt gesteld voor de geldboete die aan Viscas is opgelegd voor de periode van 1 januari 2005 tot 28 januari 2009;

de Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster drie middelen aan.

De Commissie heeft de onafhankelijke verkopen door de moedermaatschappijen van Viscas in 2004 ten onrechte meegeteld bij de waarde van de verkopen die zij heeft gehanteerd om het basisbedrag van de geldboete te bepalen. Verzoekster betoogt dat zij maar tot 30 september 2001 heeft deelgenomen aan het vermeende kartel en dat haar onafhankelijke verkopen in 2004 niet onder het kartel vielen.

De Commissie heeft het evenredigheidsbeginsel geschonden, doordat zij bij de bepaling van het basisbedrag van de geldboete onvoldoende rekening heeft gehouden met het beperkte gewicht van de Japanse ondernemingen. Verzoekster voert ook aan dat er voor haar belangrijke technische en commerciële belemmeringen bestonden om toe te treden tot de Europese markt en dat haar toezegging om niet te concurreren in de Europese Economische Ruimte (EER) dus irrelevant was voor de doeltreffendheid van de door de Europese leveranciers gesloten overeenkomsten tot verdeling van de klantenkring in de EER. De Commissie had de coëfficiënten voor de ernst van de inbreuk die zij heeft toegepast op de aan verzoekster (en andere Aziatische leveranciers) opgelegde geldboeten dus meer moeten laten verschillen van de coëfficiënten die zij heeft toegepast op de aan de Europese leveranciers opgelegde geldboeten.

De Commissie heeft verzoekster ten onrechte als moedermaatschappij aansprakelijk gesteld voor de aan Viscas opgelegde geldboete, eveneens vanaf 2005. Verzoekster betoogt dat de juridische banden (bvb. rapportering), de organisatorische banden (bvb. detachering van voltijdse directeurs) en de economische banden (bvb. borgstelling voor leningen) tussen haar en Viscas in januari 2005 – toen Viscas een volwaardige joint-venture werd – zo zwak waren geworden dat de Commissie niet kon besluiten dat verzoekster beslissende invloed op Viscas was blijven uitoefenen tijdens de inbreukperiode van januari 2005 tot januari 2009.