Language of document :

Zaak C‑286/11 P

Europese Commissie

tegen

Tomkins plc

„Hogere voorziening – Mededinging – Mededingingsregelingen – Europese markt voor koperen fittingen en fittingen uit koperlegering – Aansprakelijkheid van moedermaatschappij die uitsluitend uit inbreuk makend gedrag van haar dochteronderneming voortvloeit – Beginsel ne ultra petita – Gevolg voor rechtspositie van moedermaatschappij van nietigverklaring uitgesproken bij arrest betreffende dochteronderneming”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Grote kamer) van 22 januari 2013

Beroep tot nietigverklaring – Beroepen door moedermaatschappij en haar dochteronderneming afzonderlijk ingesteld tegen beschikking van de Commissie waarbij inbreuk makend gedrag van dochteronderneming aan moedermaatschappij is toegerekend – Inaanmerkingneming door het Gerecht van uitkomst van beroep van dochteronderneming in kader van beroep van moedermaatschappij – Schending van verbod om ultra petita uitspraak te doen – Geen

(Art. 81, lid 1, EG en 256 EG)

Op het gebied van het mededingingsrecht doet de Unierechter niet ultra petita uitspraak wanneer hij in het kader van het beroep tot nietigverklaring dat door een moedermaatschappij is ingesteld tegen een beschikking van de Commissie waarbij haar de verantwoordelijkheid voor de inbreuk van haar dochteronderneming is toegerekend en zij tot betaling van de geldboete is veroordeeld, rekening houdt met het arrest dat is gewezen op het daarnaast door de dochteronderneming ingestelde beroep tot nietigverklaring van diezelfde beschikking, bij welk arrest die beschikking gedeeltelijk is nietig verklaard en de geldboete is verlaagd, omdat is vastgesteld dat de duur van de inbreuk onjuist was bepaald.

Voor de toerekening van aansprakelijkheid aan om het even welke entiteit binnen een groep moet immers het bewijs worden geleverd dat een entiteit op zijn minst inbreuk op de mededingingsregels van de Unie heeft gemaakt en moet deze omstandigheid zijn vastgesteld in een definitief geworden beschikking. Dit is niet het geval wanneer de hoofdelijke aansprakelijkheid van de moedermaatschappij is gebaseerd op de beschikking betreffende de inbreuk van de dochteronderneming, die gedeeltelijk nietig is verklaard om redenen die verband houden met de vaststelling van de duur van de gepleegde inbreuk.

In een dergelijk geval kan de Unierechter, zonder ultra petita te beslissen, rekening houden met het resultaat van het door de dochteronderneming ingestelde beroep en genoemde beschikking ook wat de moedermaatschappij betreft nietig verklaren voor de litigieuze periode, zelfs wanneer de verzoekschriften van deze vennootschappen en de door hen aangevoerde argumenten niet precies dezelfde reikwijdte hebben.

(cf. punten 37, 38, 43, 49)