Language of document : ECLI:EU:T:2007:128

Zaak T‑271/04

Citymo SA

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen

„Contractuele aansprakelijkheid – Arbitragebeding – Huurovereenkomst – Niet-ontvankelijkheid – Niet-contractuele aansprakelijkheid – Precontractuele onderhandelingen – Exceptie van onwettigheid – Gewettigd vertrouwen – Goede trouw – Rechtsmisbruik – Materiële schade – Verlies van kans”

Samenvatting van het arrest

1.      Procedure – Adiëring van Gerecht op basis van arbitragebeding

(Art. 238 EG en 240 EG)

2.      Procedure – Adiëring van Gerecht op basis van arbitragebeding – Inleidend verzoekschrift

(Art. 238 EG; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 44, lid 5 bis)

3.      Procedure – Adiëring van Gerecht op basis van arbitragebeding

(Art. 238 EG)

4.      Niet-contractuele aansprakelijkheid – Voorwaarden – Voldoende gekwalificeerde schending van gemeenschapsrecht

(Art. 288, tweede alinea, EG)

5.      Niet-contractuele aansprakelijkheid – Voorwaarden – Schending van rechtsregel die particulieren rechten toekent

(Art. 288, tweede alinea, EG)

6.      Begroting van de Europese Gemeenschappen – Financieel Reglement – Bepalingen van toepassing op aanbestedingsprocedures

(Verordening nr. 1605/2002 van de Raad, art. 101, eerste alinea)

7.      Gemeenschapsrecht – Beginselen – Bescherming van gewettigd vertrouwen – Overheidsopdrachten van Europese Gemeenschappen

8.      Overheidsopdrachten van de Europese Gemeenschappen – Onderhandelingsprocedure

(Art. 288, tweede alinea, EG)

9.      Niet-contractuele aansprakelijkheid – Voorwaarden

(Art. 288, tweede alinea, EG)

10.    Begroting van de Europese Gemeenschappen – Financieel Reglement – Bepalingen van toepassing op aanbestedingsprocedures

(Verordening nr. 1605/2002 van de Raad, art. 101, eerste alinea)

1.      Alleen de partijen bij een arbitragebeding kunnen partij zijn bij een vordering op grond van artikel 238 EG. Bij ontbreken van een uitdrukking van de wil van partijen om het Gerecht bevoegdheid te verlenen om uitspraak te doen over een geschil betreffende een overeenkomst, kan het Gerecht derhalve niet aannemen dat het rechtsgeldig is geadieerd. Anders zou het zijn rechterlijke bevoegdheid uitbreiden tot andere geschillen dan die welke ingevolge artikel 240 EG exclusief tot zijn kennisneming behoren, aangezien die bepaling de gewone bevoegdheid inzake geschillen waarin de Gemeenschap partij is, aan de nationale rechterlijke instanties voorbehoudt. Aangezien deze communautaire bevoegdheid een afwijking van het gemene recht vormt, moet zij bovendien strikt worden uitgelegd.

Ook wanneer de gemeenschapsrechter in het kader van een ingevolge artikel 238 EG overeengekomen arbitragebeding het geschil met toepassing van het op de overeenkomst toepasselijke nationale recht heeft te beslechten, moet zijn bevoegdheid om kennis te nemen van een uit die overeenkomst voortvloeiend geschil uitsluitend worden beoordeeld aan de hand van artikel 238 EG en het arbitragebeding, zonder dat hem bepalingen van nationaal recht kunnen worden tegengeworpen die zijn bevoegdheid zouden uitsluiten.

(cf. punten 53, 55)

2.      Hoewel artikel 238 EG niet aangeeft welke vorm het arbitragebeding moet hebben, volgt uit artikel 44, lid 5 bis, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, op grond waarvan het overeenkomstig artikel 225, lid 1, EG en artikel 238 EG ingediende verzoekschrift vergezeld moet gaan van een exemplaar van het beding waarbij bevoegdheid is verleend aan de gemeenschapsrechter, dat dit beding in beginsel schriftelijk moet zijn vastgelegd. Artikel 44, lid 5 bis, van dit Reglement dient echter bewijsdoeleinden en aan het vormvereiste van dit artikel moet worden geacht te zijn voldaan indien de geadieerde gemeenschapsrechter op grond van de door de verzoeker overgelegde documenten voldoende kennis kan nemen van de overeenstemming tussen de partijen bij het geding om hun geschil over de overeenkomst niet aan de nationale, maar wel aan de gemeenschapsrechter voor te leggen.

(cf. punt 56)

3.      Ingeval de theorie van de uiterlijke schijn in het gemeenschapsrecht zou moeten worden erkend, met name op het gebied van de vertegenwoordiging van partijen bij een overeenkomst, zou de toepassing hiervan noodzakelijkerwijs veronderstellen dat de derde die zich beroept op de uiterlijke schijn, aantoont dat hij op grond van de omstandigheden van het geval mocht aannemen dat die uiterlijke schijn overeenkwam met de werkelijkheid. Hieruit volgt dat een verzoeker die zijn vordering heeft ingesteld op de grondslag van een „kennelijk” tussen hem en de Commissie overeengekomen arbitragebeding, ten minste moet aantonen dat hij, gelet op de omstandigheden van het geval, erop mocht vertrouwen dat een personeelslid van het bij besluit 2003/523 opgerichte Bureau Infrastructuur en logistiek te Brussel bevoegd was om de Commissie, die handelde in naam en voor rekening van de Gemeenschap, contractueel te binden.

(cf. punt 60)

4.      Op het gebied van de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap moet een aan de instelling verweten onrechtmatige gedraging een voldoende gekwalificeerde schending vormen van een rechtsregel die ertoe strekt aan particulieren rechten toe te kennen. Voor de vaststelling dat een schending van het gemeenschapsrecht voldoende gekwalificeerd is, moet als beslissend criterium worden gehanteerd de kennelijke en ernstige overschrijding, door de betrokken gemeenschapsinstelling, van de grenzen waarbinnen haar beoordelingsbevoegdheid dient te blijven. Wanneer deze instelling slechts een zeer beperkte of in het geheel geen beoordelingsmarge heeft, kan de enkele inbreuk op het gemeenschapsrecht volstaan voor het bewijs van een voldoende gekwalificeerde schending.

(cf. punt 105)

5.      Bij het optreden van de communautaire overheid op zowel administratief als contractueel gebied moet steeds het beginsel van goede trouw in acht worden genomen. Bovendien kunnen de justitiabelen in geval van misbruik geen beroep doen op het gemeenschapsrecht. Bij onderhandelingen gericht op de sluiting van een overeenkomst tussen de communautaire overheid en een inschrijver in het kader van een procedure voor de plaatsing van een overheidsopdracht, kennen deze rechtsregels, waarvan schending de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap kan meebrengen, aan de betrokken inschrijver rechten toe door bepaalde grenzen te stellen aan het optreden van de communautaire aanbestedende dienst die besluit af te zien van de opdracht en niet te contracteren. Voorts is het beginsel van bescherming of eerbiediging van het gewettigd vertrouwen een algemeen beginsel van gemeenschapsrecht dat aan particulieren rechten toekent. Bij een procedure voor het plaatsen van een overheidsopdracht kent het beginsel van bescherming van gewettigd vertrouwen rechten toe aan iedere inschrijver die in een situatie verkeert waaruit blijkt dat de gemeenschapsadministratie, door hem nauwkeurige toezeggingen te doen, bij hem gegronde verwachtingen heeft gewekt.

(cf. punten 107‑109)

6.      Uit artikel 101, eerste alinea, van verordening nr. 1605/2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen blijkt met name dat de aanbestedende dienst in het kader van een onderhandelingsprocedure voor het plaatsen van een overheidsopdracht zonder voorafgaande aankondiging van een opdracht, over een zeer ruime beoordelingsbevoegdheid beschikt om van de sluiting van de overeenkomst af te zien en derhalve de aangevangen precontractuele onderhandelingen af te breken.

(cf. punt 111)

7.      Het recht om zich op bescherming van het gewettigd vertrouwen te beroepen, komt toe aan iedere particulier die zich in een situatie bevindt waaruit blijkt dat een gemeenschapsinstantie, door hem nauwkeurige toezeggingen te doen, bij hem gegronde verwachtingen heeft gewekt. Nauwkeurige, onvoorwaardelijke, onderling overeenstemmende en van bevoegde en betrouwbare bronnen afkomstige inlichtingen zijn aan te merken als dergelijke toezeggingen, ongeacht de vorm waarin zij worden meegedeeld. Ofschoon marktdeelnemers in beginsel de economische risico’s moeten dragen die inherent zijn aan hun activiteiten en die economische risico’s in het kader van een aanbestedingsprocedure voor een overheidsopdracht met name de kosten in verband met het doen van een aanbieding omvatten, kan sprake zijn van een schending van het beginsel van gewettigd vertrouwen die de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap kan meebrengen, indien vóór de verlening van de betrokken opdracht aan de winnaar een inschrijver door de aanbestedende instelling wordt aangemoedigd om vooruitlopend daarop onomkeerbare investeringen te doen en dus om grotere risico’s aan te gaan dan inherent zijn aan de betrokken activiteiten van het doen van een aanbieding.

(cf. punten 138‑139)

8.      In het kader van een onroerendgoedopdracht waarover enkel met één partij is onderhandeld en die betrekking had op een goed waarover met het oog op de precontractuele onderhandelingen niet kon worden beschikt, heeft de Commissie het beginsel van goede trouw op voldoende gekwalificeerde wijze geschonden en misbruik gemaakt van haar recht om niet te contracteren, doordat zij haar onderhandelingspartner meer dan twee maanden na het nemen van haar besluit om de opdracht niet te plaatsen en de precontractuele onderhandelingen derhalve af te breken, in kennis heeft gesteld van dit besluit, en aldus precontractuele onderhandelingen heeft voortgezet waarvan zij wist dat deze tot mislukken waren gedoemd, en haar onderhandelingspartner daardoor de mogelijkheid heeft onthouden om al vanaf de datum van dit besluit een eventuele andere huurder voor het betrokken gebouw te zoeken.

Voorts heeft de Commissie het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen op voldoende gekwalificeerde wijze geschonden door de precontractuele onderhandelingen af te breken nadat zij haar onderhandelingspartner ertoe had aangezet om de verbouwingswerkzaamheden uit te voeren om dit gebouw per de datum van de inwerkingtreding van de huurovereenkomst te kunnen huren. Hij is namelijk door de Commissie in haar hoedanigheid van aanbestedende dienst ertoe aangezet om bij voorbaat onomkeerbare investeringen te doen en dus grotere risico’s aan te gaan dan inherent waren aan de betrokken activiteiten, te weten het doen van een aanbieding in het kader van een gunningsprocedure voor een overheidsopdracht. Bovendien heeft hij op redelijke en realistische wijze gehandeld door ermee in te stemmen om bij voorbaat de nodige investeringen te doen om de huurovereenkomst overeenkomstig de eisen van de Commissie uit te kunnen voeren, daar hij eerder concrete toezeggingen van de Commissie had verkregen dat de verbouwingswerkzaamheden die hij zonder contractuele dekking moest uitvoeren, hem door de Commissie zouden worden terugbetaald.

De Commissie heeft derhalve bij het afbreken van de precontractuele onderhandelingen blijk gegeven van een onrechtmatige gedraging die de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap kan meebrengen, doordat zij precontractuele onderhandelingen waarvan zij wist dat deze waren gedoemd te mislukken, heeft laten voortduren en die heeft afgebroken nadat zij haar onderhandelingspartner ertoe had aangezet om de nodige verbouwingswerkzaamheden uit te voeren voor de huur van het gebouw per de datum waarop de huurovereenkomst in werking zou treden.

(cf. punten 131‑132, 137, 153, 155-156)

9.      In het kader van een onderhandelingsprocedure voor het plaatsen van een communautaire overheidsopdracht hoort het eenzijdige afbreken van de contractonderhandelingen tot de bevoegdheid van de aanbestedende dienst om de voorgenomen huurovereenkomst niet te sluiten op grond van artikel 101, eerste alinea, van verordening nr. 1605/2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen. De marktdeelnemer verkrijgt bijgevolg nooit een recht op de sluiting van deze overeenkomst. Voorts kan de inschrijver bij ontbreken van duidelijke en definitieve overeenstemming tussen partijen geen enkel recht op grond van de overeenkomst verwerven, noch bijgevolg een recht om de verwachte contractuele winst te verkrijgen. Hieruit volgt dat de onrechtmatige gedraging van de instelling, die enkel voortvloeit uit de omstandigheden rondom de uitoefening van haar recht om van de opdracht af te zien en om de precontractuele onderhandelingen eenzijdig af te breken, niet kan worden aangemerkt als de oorzaak van de schade bestaande in het verlies van een kans om te contracteren en om de winst te behalen die op grond van de sluiting van de overeenkomst kon worden verwacht.

(cf. punten 161‑162)

10.    Uit artikel 101, eerste alinea, van verordening nr. 1605/2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen volgt dat de door een inschrijver tevergeefs gedane uitgaven en gemaakte kosten ter zake van zijn deelneming aan een procedure voor plaatsing van een overheidsopdracht in beginsel geen schade kunnen vormen waarvoor een schadevergoeding kan worden toegekend. Het rechtszekerheids‑ en het vertrouwensbeginsel kunnen zich evenwel tegen toepassing van deze bepaling verzetten indien een schending van het gemeenschapsrecht in het verloop van de aanbestedingsprocedure de kansen van een inschrijver om een opdracht in de wacht te slepen, ongunstig heeft beïnvloed, of voor deze rechtstreeks aanleiding is geweest om ongerechtvaardigde kosten of uitgaven op zich te nemen.

(cf. punt 165)