Language of document :

Beroep ingesteld op 2 mei 2014 – Vinnolit / Commissie

(Zaak T-318/14)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Vinnolit GmbH & Co. KG (Ismaning, Duitsland) (vertegenwoordiger: Rechtsanwalt M. Geipel)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

het besluit van de Europese Commissie van 18 december 2013 in zaak SA.3395 (2013/C) (ex 2013/NN) nietig te verklaren voor zover dit de verlaagde EEG-heffing voor energie-intensieve ondernemingen betreft;

verweerster in haar eigen kosten en die van verzoekster te verwijzen.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vijf middelen aan.

Eerste middel: Geen staatsteun in de zin van artikel 107 VWEU

Verzoekster betoogt dat de bij het Gesetz für den Vorrang erneuerbarer Energien (wet inzake prioriteit voor hernieuwbare energie; hierna: „EEG”) voorziene verlaagde EEG-heffing voor energie-intensieve ondernemingen een wijziging van een civielrechtelijk vereffeningsmechanisme vormt. Er worden geen voordelen uit staatsmiddelen of uit door de staat gecontroleerde middelen toegekend.

Tweede middel: In elk geval geen nieuwe steun

Verzoeksters voeren daarnaast aan dat de verlaagde EEG-heffing voor energie-intensieve ondernemingen geen nieuwe steun in de zin van artikel 108 VWEU vormt, aangezien de Commissie het financieringsmechanisme voor de bevordering van hernieuwbare energie in de Bondsrepubliek Duitsland in het verleden verenigbaar met het staatssteunrecht heeft geacht en er sindsdien geen wezenlijke wijzigingen zijn geweest.

Derde middel: Schending van de grondrechten en het evenredigheidsbeginsel

Verzoekster stelt in dit verband dat de Europese Commissie de haar toekomende discretionaire bevoegdheid niet of niet juist heeft uitgeoefend, aangezien zij geen rekening heeft gehouden met de aanzienlijke nadelen die voor de betrokken ondernemingen samenhangen met de inleiding van de formele onderzoeksprocedure en aangezien zij de onderzoeksprocedure heeft ingeleid op een tijdstip waarop dit nog niet noodzakelijk was.

Vierde middel: schending van het vertrouwensbeginsel

Verzoekster betoogt dat de Europese Commissie met haar besluit het gewettigde vertrouwen van de betrokken ondernemingen heeft geschonden, aangezien de Commissie het financieringsmechanisme voor de bevordering van hernieuwbare energie in de Bondsrepubliek Duitsland in het verleden verenigbaar met het staatssteunrecht heeft geacht en er sindsdien geen wezenlijke wijzigingen zijn geweest.

Vijfde middel: Overschrijding van de grenzen van de bevoegdheid

Tot slot voert verzoekster aan dat de Europese Commissie met haar besluit de grenzen van de haar toegekende bevoegdheid heeft overschreden, doordat zij de aan de Bondsrepubliek Duitsland primairrechtelijk en de secundairrechtelijk toekomende beslissingsruimte ten aanzien van de vorm waarin hernieuwbare energie wordt bevorderd, op ontoelaatbare wijze heeft ingeperkt.