Language of document : ECLI:EU:T:2005:336

ARREST VAN HET GERECHT (Vijfde kamer)

22 september 2005 (*)

„Associatieregeling LGO – Suiker waarvoor geen LGO-oorsprong geldt – Verzoek om afwijking van oorsprongsregels – Afwijzing van verzoek om afwijking – Motiveringsplicht”

In zaak T‑101/03,

Suproco NV, gevestigd te Curaçao (Nederlandse Antillen), vertegenwoordigd door M. Slotboom en N. J. Helder, advocaten,

verzoekster,

ondersteund door

Koninkrijk der Nederlanden, vertegenwoordigd door H. Sevenster als gemachtigde,

interveniënt,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door T. van Rijn en X. Lewis als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verweerster,

ondersteund door

Raad van de Europese Unie, aanvankelijk vertegenwoordigd door G. Houttuin en M. Bishop, vervolgens door G. Houttuin en D. Canga Fano als gemachtigden,

en door

Koninkrijk Spanje, vertegenwoordigd door N. Díaz Abad, abogado del Estado, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

interveniënten,

betreffende een verzoek tot nietigverklaring van beschikking 2003/34/EG van de Commissie van 10 januari 2003 waarbij een afwijking van besluit 2001/822/EG van de Raad met betrekking tot de oorsprongsregels voor suiker uit de Nederlandse Antillen wordt geweigerd (PB L 11, blz. 50),

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: M. Vilaras, kamerpresident, F. Dehousse en D. Šváby, rechters,

griffier: J. Plingers, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 25 november 2004,

het navolgende

Arrest

 Voorgeschiedenis van het geding

1        De vennootschap Suproco NV, gevestigd te Curaçao (Nederlandse Antillen), is een onderneming die zich bezighoudt met de verwerking van ongeraffineerde rietsuiker tot zowel losse rietsuiker als rietsuikerklonten.

2        Sinds haar oprichting in 1995 heeft Suproco rietsuiker uit hoofdzakelijk landen in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS) verwerkt, en bijkomstig uit de Europese Gemeenschap. De eindproducten vielen onder de zogeheten regeling voor „oorsprongscumulatie”, en werden beschouwd als afkomstig uit de landen en gebieden overzee (LGO), zodat zij vrij van heffingen naar de Gemeenschap konden worden uitgevoerd.

3        Vanwege de moeilijkheden in verband met de verkrijging van grondstoffen en met de invoering van vrijwaringsmaatregelen met name voor suiker met oorsprongscumulatie ACS en LGO, is Suproco begonnen suiker te verhandelen op basis van de zogenoemde „30/70‑regeling”, die aanvankelijk was voorzien in bijlage 2 bij bijlage II bij besluit 91/482/EEG van de Raad van 25 juli 1991 betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Economische Gemeenschap (PB L 263, blz. 1). Ingevolge deze regeling kan LGO-oorsprong voor suiker worden verkregen op voorwaarde dat de waarde van de gebruikte rietsuiker of beetwortelsuiker en de chemisch zuivere sacharose, ongeacht de oorsprong ervan, niet meer is dan 30 % van de prijs af fabriek van het product. Om voor deze regeling in aanmerking te komen kleurde en aromatiseerde verzoekster de uit Colombia afkomstige suiker met behulp van melasse.

4        Artikel 5, lid 1, sub g, van bijlage III bij besluit 2001/822/EG van de Raad van 27 november 2001 betreffende de associatie van de LGO met de Europese Economische Gemeenschap (PB L 314, blz. 1) (hierna: „LGO‑besluit”) heeft echter nader bepaald dat „het kleuren van suiker of het vormen van suikerklonten” als ontoereikende be‑ of verwerkingen worden aangemerkt om aan de producten de status van oorsprong te verlenen.

5        In die omstandigheden heeft het Koninkrijk der Nederlanden op basis van artikel 37 van bijlage III bij het LGO‑besluit op 20 februari 2002 bij de Commissie een verzoek om afwijking ingediend. Meer in het bijzonder heeft het verzocht dat aan de vennootschap Suproco een afwijking werd toegestaan voor een jaarlijkse hoeveelheid van 3 000 ton in het kader van het jaarlijkse contingent van 28 000 ton suiker met oorsprongscumulatie ACS/LGO/EG als bedoeld in artikel 6, lid 4, van bijlage III bij het LGO‑besluit.

6        Bij brief van 13 mei 2002 heeft het Koninkrijk der Nederlanden naar aanleiding van vragen van de Commissie en van het eerste overleg binnen het Comité douanewetboek meegedeeld dat het tot nader order zijn verzoek introk in afwachting van aanvullend onderzoek naar de mogelijkheden van levering van ACS-suiker aan verzoekster.

7        Op 4 oktober 2002 heeft het Koninkrijk der Nederlanden na het aanvullende onderzoek de Commissie een brief gezonden teneinde het verzoek om afwijking te „heractiveren”.

8        Op 10 januari 2003 heeft de Commissie beschikking 2003/34/EG vastgesteld waarbij een afwijking van besluit 2001/822/EG van de Raad met betrekking tot de oorsprongsregels voor suiker uit de Nederlandse Antillen wordt geweigerd (PB L 11, blz. 50; hierna: „bestreden beschikking”).

 Procesverloop en conclusies van partijen

9        Bij verzoekschrift, ingeschreven ter griffie van het Gerecht op 14 maart 2003, heeft verzoekster het onderhavige beroep ingesteld.

10      Bij beschikking van 18 september 2003 van de president van de Derde kamer van het Gerecht zijn de Raad en het Koninkrijk Spanje toegelaten tot interventie aan de zijde van verweerster en is het Koninkrijk der Nederlanden toegelaten tot interventie aan de zijde van verzoekster. Verzoekster heeft ingevolge artikel 116, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht verzocht dat bepaalde vertrouwelijke gegevens in de repliek niet aan interveniënten zouden worden meegedeeld. Zij heeft een niet-vertrouwelijke versie van haar memorie van repliek overgelegd en bij de mededeling van de processtukken aan interveniënten is alleen deze niet-vertrouwelijke versie meegedeeld. Interveniënten hebben hiertegen geen bezwaar gemaakt en hebben binnen de gestelde termijn hun memories ingediend.

11      Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht (Vijfde kamer) besloten tot de mondelinge behandeling over te gaan. In het kader van de maatregelen tot organisatie van de procesgang is aan Suproco, de Commissie en het Koninkrijk der Nederlanden verzocht documenten over te leggen.

12      Partijen zijn ter openbare terechtzitting van 25 november 2004 in hun pleidooien en hun antwoorden op de vragen van het Gerecht gehoord. De Commissie is verzocht schriftelijk op een extra vraag te antwoorden, hetgeen zij binnen de gestelde termijn heeft gedaan. Suproco heeft haar opmerkingen over het antwoord van de Commissie ingediend en heeft een niet-vertrouwelijke versie van haar opmerkingen overgelegd. Aan interveniënten is alleen deze niet-vertrouwelijke versie van de opmerkingen van Suproco meegedeeld. Interveniënten hebben hiertegen geen bezwaar gemaakt. De mondelinge behandeling is op 25 januari 2005 gesloten.

13      Suproco concludeert dat het het Gerecht behage:

–        haar verzoek gegrond te verklaren;

–        de bestreden beschikking nietig te verklaren;

–        de Commissie te verwijzen in de kosten.

14      De Commissie concludeert dat het het Gerecht behage:

–        het beroep ongegrond te verklaren;

–        Suproco te verwijzen in de kosten.

15      De Raad concludeert dat het het Gerecht behage de vorderingen van de Commissie toe te wijzen.

16      Het Koninkrijk Spanje concludeert dat het het Gerecht behage:

–        de tegen artikel 5, lid 1, sub g, van bijlage III bij het LGO‑besluit opgeworpen exceptie van onwettigheid niet‑ontvankelijk te verklaren, en subsidiair, deze af te wijzen;

–        het beroep tegen de bestreden beschikking te verwerpen;

–        Suproco te verwijzen in de kosten.

17      Het Koninkrijk der Nederlanden concludeert dat het het Gerecht behage de bestreden beschikking nietig te verklaren.

 In rechte

18      Tot staving van haar beroep voert Suproco drie middelen aan: primair, een exceptie van onwettigheid tegen artikel 5, lid 1, sub g, van bijlage III bij het LGO‑besluit; subsidiair, onbevoegdheid van de Commissie; en meer subsidiair, schending van artikel 37 van bijlage III bij het LGO‑besluit.

19      Vooraf dient te worden vastgesteld dat de bestreden beschikking een beschikking in de zin van artikel 249, vierde alinea, EG is en dat zij dus krachtens artikel 253 EG moet worden gemotiveerd. Het ontbreken van motivering of ontoereikende motivering valt onder schending van wezenlijke vormvoorschriften en is een middel van openbare orde dat door de gemeenschapsrechter ambtshalve moet worden opgeworpen (arrest Hof van 2 april 1998, Commissie/Sytraval en Brink’s France, C‑367/95 P, Jurispr. blz. I‑1719, punt 67, en arrest Gerecht van 12 juli 2001, UK Coal/Commissie, T‑12/99 en T‑63/99, Jurispr. blz. II‑2153, punt 199).

20      Volgens vaste rechtspraak moet de door artikel 253 EG vereiste motivering beantwoorden aan de aard van de betrokken handeling en de redenering van de instelling die de handeling heeft verricht, duidelijk en ondubbelzinnig tot uitdrukking doen komen, opdat de belanghebbenden de rechtvaardigingsgronden van de genomen maatregel kunnen kennen en de bevoegde rechter zijn toezicht kan uitoefenen. De aan de motivering te stellen eisen moeten worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval, waarbij met name rekening moet worden gehouden met de inhoud van de handeling, de aard van de redengeving en het belang dat de adressaten of andere personen die rechtstreeks en individueel door de handeling worden geraakt, bij een toelichting kunnen hebben. Het is niet noodzakelijk, dat alle relevante gegevens feitelijk of rechtens in de motivering worden gespecificeerd, aangezien bij de vraag of de motivering van een handeling aan de vereisten van artikel 253 EG voldoet, niet alleen acht moet worden geslagen op de bewoordingen ervan, doch ook op de context en op het geheel van rechtsregels die de betrokken materie beheersen (arresten Hof Commissie/Sytraval en Brink’s France, punt 19 supra, punt 63; van 30 september 2003, Duitsland/Commissie, C‑301/96, Jurispr. blz. I‑9919, punt 87, en 22 juni 2004, Portugal/Commissie, C‑42/01, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 66).

21      In casu dient in de eerste plaats te worden vastgesteld dat het door het Koninkrijk der Nederlanden krachtens artikel 37 van bijlage III bij het LGO‑besluit ingediende verzoek om afwijking op een bepaald aantal aan de Commissie meegedeelde feiten en economische gegevens berustte. In het bijzonder heeft het Koninkrijk der Nederlanden het in artikel 37, lid 2, van bijlage III bij het LGO‑besluit bedoelde formulier van aanhangsel 7 bij bijlage III bij het LGO‑besluit ingevuld. Dit formulier, zoals ingevuld door de Nederlandse autoriteiten, bevatte informatie over de productiekosten en de waarde die werd toegevoegd in het kader van het gebruik van grondstoffen uit Colombia. Beklemtoond dient te worden dat de Commissie in de bestreden beschikking niet heeft gesteld dat de door het Koninkrijk der Nederlanden overgelegde gegevens ontoereikend waren. Zij stond dus op het standpunt dat zij over alle in artikel 37, lid 2, van bijlage III bij het LGO‑besluit vereiste gegevens beschikte.

22      In de tweede plaats dient te worden vastgesteld dat het Koninkrijk der Nederlanden, als degene die om afwijking verzoekt, en Suproco, als degene voor wie de afwijking zou gelden indien zij was toegewezen, belang hadden bij een toelichting van de Commissie.

23      In de derde plaats dient te worden opgemerkt dat de bestreden beschikking tot staving van de afwijzing van het verzoek om afwijking van het Koninkrijk der Nederlanden verwijst naar artikel 37 van bijlage III bij het LGO‑besluit, en in het bijzonder naar de leden 4 en 7 daarvan, aangehaald in respectievelijk de punten 1 en 8 van de considerans.

24      Volgens artikel 37, lid 4, van bijlage III bij het LGO‑besluit moet in alle gevallen worden onderzocht of de regels inzake cumulatie van oorsprong een oplossing bieden voor het probleem. Dit betekent dat indien de regels inzake de cumulatie van oorsprong een oplossing bieden voor het probleem, de Commissie het recht heeft het verzoek om afwijking af te wijzen.

25      Artikel 37, lid 7, van bijlage III bij het LGO‑besluit bepaalt dat „[de afwijking] onverminderd de leden 1 tot en met 6 [wordt] toegestaan wanneer de waarde die is toegevoegd aan de niet van oorsprong zijnde goederen die in het betrokken LGO of de betrokken LGO zijn bewerkt of verwerkt, ten minste 45 % van de waarde van het eindproduct bedraagt, mits door deze afwijking geen ernstige schade kan ontstaan voor een economische sector van de Gemeenschap of van een of meer lidstaten”. Het gebruik van het woord „onverminderd” betekent dat de regel van lid 7 niets afdoet aan de leden 1 tot en met 6 van artikel 37 van bijlage III bij het LGO‑besluit. In het bijzonder is de Commissie zelfs bij het geval als bedoeld in artikel 37, lid 7, van bijlage III bij het LGO‑besluit, uit hoofde van artikel 37, lid 4, van deze bijlage gehouden te onderzoeken of de regels inzake cumulatie van oorsprong een oplossing bieden voor het probleem. Zo ja, dan heeft de Commissie, zoals hierboven is vermeld, het recht het verzoek om afwijking af te wijzen. Ongeacht of de Commissie artikel 37, lid 7, van bijlage III bij het LGO‑besluit al dan niet toepast, moeten de gronden voor haar beslissing hoe dan ook voldoende duidelijk tot uitdrukking komen.

26      Gelet op het voorgaande, dient te worden onderzocht of de motivering van de bestreden beschikking in casu aan de vereisten van artikel 253 EG voldoet.

27      De bestreden beschikking bestaat uit een considerans met negen punten en een dispositief van twee artikelen waarin het verzoek om afwijking wordt afgewezen.

28      Punt 1 van de considerans preciseert de juridische context van het verzoek om afwijking van het Koninkrijk der Nederlanden, onder vermelding van in het bijzonder artikel 37, leden 1 en 4, van bijlage III bij het LGO‑besluit.

29      Punt 2 van de considerans brengt het voorwerp van het aanvankelijk op 20 februari 2002 door het Koninkrijk der Nederlanden ingediende verzoek om afwijking in herinnering.

30      Punt 3 van de considerans wijst erop dat het Koninkrijk der Nederlanden dit verzoek op 13 mei 2002 heeft ingetrokken.

31      Punt 4 van de considerans vermeldt dat „suikerproducenten in vijf verschillende ACS-staten in mei en juni 2002 [hebben] geweigerd de producent de vereiste suiker te leveren, terwijl een suikerproducent in Guyana bereid was de gevraagde kwaliteit en kwantiteit te leveren, maar een prijs (450 USD/ton fob Georgetown) vroeg die veel hoger lag dan die van Colombiaanse suiker (275 USD/ton franco opslagplaats van de koper)”. Deze informatie is op 4 oktober 2002 door het Koninkrijk der Nederlanden aan de Commissie gezonden.

32      Punt 5 van de considerans geeft aan dat het Koninkrijk der Nederlanden heeft gemeld dat loon‑ en algemene kosten in de Nederlandse Antillen 1 095 570 EUR bedragen voor 3 000 ton eindproducten, die zelf een waarde van 3 241 200 EUR hebben. Deze gegevens blijken uit het bij het verzoek om afwijking gevoegde formulier.

33      Punt 6 van de considerans preciseert dat uit de verstrekte informatie blijkt dat de toegevoegde waarde van de transactie meer bedraagt dan 45 % van de prijs af fabriek van het eindproduct, zowel voor suiker geleverd uit Colombia als uit Guyana. De stelling betreffende de aan de Guyaanse suiker toegevoegde waarde volgt uit een berekening die de Commissie op basis van de door het Koninkrijk der Nederlanden verstrekte gegevens heeft gemaakt.

34      Punt 7 van de considerans brengt in herinnering dat Suproco krachtens het jaarlijkse contingent van 28 000 ton voor 2002, een invoervergunning voor een hoeveelheid van 6 222 ton had verkregen. Deze informatie is door het Koninkrijk der Nederlanden in zijn brief van 4 oktober 2002 aan de Commissie meegedeeld.

35      Daaruit volgt dat punt 1 van de considerans van de bestreden beschikking enkele bepalingen van bijlage III bij het LGO‑besluit in herinnering brengt, en punt 2 van de considerans het voorwerp van het verzoek om afwijking, terwijl de punten 3 tot en met 7 beperkt blijven tot een herhaling van de feitelijke gegevens die door het Koninkrijk der Nederlanden waren aangevoerd (punten 3‑5 en 7) dan wel op basis van de door hem verstrekte informatie waren bepaald (punt 6). Punt 9 vermeldt dat de bepalingen van de bestreden beschikking in overeenstemming zijn met het advies van het Comité douanewetboek.

36      In punt 8 van de considerans is dus de motivering in rechte van de afwijzing door de Commissie van het verzoek om afwijking van het Koninkrijk der Nederlanden vervat.

37      Punt 8 bepaalt dat „in het licht van al deze elementen de gevraagde afwijking niet gerechtvaardigd [is] in verband met artikel 37, lid 1, van bijlage III. Uit de verstrekte informatie blijkt dat de regels voor de cumulatie van oorsprong een oplossing voor het probleem kunnen bieden. In het bijzonder is geen informatie verstrekt waaruit blijkt dat de transactie waarbij gebruik wordt gemaakt van Guyaanse suiker zo oneconomisch zou zijn dat de producent zijn activiteiten zou moeten beëindigen. Bovendien is artikel 37, lid 7, niet van toepassing, gezien het feit dat de toegevoegde waarde van de transactie in het geval van geleverde suiker uit zowel Colombia als Guyana meer bedraagt dan 45 % van de prijs af fabriek van de eindproducten.”

38      De tweede volzin van dit punt heeft betrekking op de toepassing van artikel 37, lid 4, van bijlage III bij het LGO‑besluit, omdat daarin is vermeld dat de regels inzake cumulatie van oorsprong een oplossing bieden voor het probleem. De categorische en beknopte stelling in deze zin wordt echter niet door een nauwkeurige motivering gestaafd.

39      In het bijzonder vindt de stelling in de tweede volzin van punt 8 van de considerans geen rechtvaardiging in de derde volzin van dit punt.

40      De bewoordingen van deze derde volzin wijzen erop dat de Commissie waarschijnlijk een rentabiliteitsberekening heeft gemaakt voor het gebruik van suiker uit Guyana. Een dergelijke berekening was overigens noodzakelijk voor de beoordeling of regels inzake cumulatie van oorsprong een oplossing konden bieden voor het probleem waarin Suproco verkeerde. De bestreden beschikking vermeldt echter niet welke methode de Commissie voor deze berekening heeft gehanteerd en zelfs niet eenvoudigweg wat de uitkomst van deze berekening is. Evenmin blijkt uit de stukken dat het Koninkrijk der Nederlanden, laat staan Suproco, gedurende de administratieve procedure van deze methode of deze uitkomst op de hoogte was. Zelfs indien de betrokken berekening uit de verschillende gegevens in de andere punten van de bestreden beschikking zou kunnen worden afgeleid, is een dergelijke berekening onzeker vanwege de daarbij te verrichten valutaomrekening. De in punt 4 van de bestreden beschikking vermelde prijzen van de Guyaanse suiker zijn immers uitgedrukt in Amerikaanse dollars (USD) terwijl de economische gegevens in punt 5 van de bestreden beschikking zijn uitgedrukt in euro. Noch de bestreden beschikking noch de stukken betreffende de administratieve procedure vermelden echter welke wisselkoers de Commissie zou hebben toegepast.

41      Bovendien zet de derde volzin van punt 8 van de considerans niet uiteen in welk opzicht een onderneming die een „oneconomische” (of volgens andere taalversies van de bestreden beschikking „niet-rendabele”) activiteit verricht, zou kunnen beslissen de productie ondanks alles voort te zetten.

42      Gelet op deze gegevens kan niet voldoende duidelijk worden bepaald op grond van welke motivering de Commissie tot de slotsom is gekomen dat de regels inzake cumulatie van oorsprong een oplossing bieden voor het probleem en dat het gebruik van suiker uit Guyana er niet toe zou leiden dat de producent zijn activiteiten zou moeten beëindigen. In die omstandigheden stelt de motivering van de bestreden beschikking het Gerecht niet in staat zijn toezicht uit te oefenen.

43      Evenmin stelt deze motivering het Koninkrijk der Nederlanden en Suproco in staat de rechtvaardigingsgronden van de genomen maatregel te kennen en hun rechten voor het Gerecht te verdedigen. Op dit punt dient te worden vastgesteld dat Suproco in haar verzoekschrift schending aanvoert van artikel 37, lid 3, sub b, van bijlage III bij het LGO‑besluit, welk middel door het Koninkrijk der Nederlanden in zijn memorie van interventie wordt ondersteund. Suproco meent in het bijzonder dat de Commissie deze bepaling heeft geschonden voorzover zij ervan uitging dat beëindiging van de activiteiten een wezenlijke voorwaarde voor toekenning van de afwijking was. Bij lezing van de bestreden beschikking is echter moeilijk vast te stellen of de Commissie artikel 37, lid 3, sub b, van bijlage III bij het LGO‑besluit al dan niet heeft toegepast, met name gelet op de stelling in punt 8 van de bestreden beschikking, dat het gebruik van suiker uit Guyana er niet toe zou leiden dat de producent zijn activiteiten zou moeten beëindigen.

44      Bovendien dient te worden vastgesteld dat de motivering in de laatste volzin van punt 8 van de bestreden beschikking, betreffende artikel 37, lid 7, van bijlage III bij het LGO‑besluit, evenmin aan de vereisten van artikel 253 EG voldoet.

45      Zonder dat uitspraak behoeft te worden gedaan over de vraag of artikel 37, lid 7, van bijlage III bij het LGO‑besluit in casu kon worden toegepast, kan worden volstaan met vast te stellen dat de door de Commissie gehanteerde berekeningsmethode met betrekking tot de aan de Guyaanse suiker toegevoegde waarde, in de bestreden beschikking niet terug te vinden is en dat de Commissie zowel in haar stukken (punt 35 van haar verweerschrift) als ter terechtzitting (naar aanleiding van een vraag van het Gerecht) en na de terechtzitting (in het kader van een schriftelijk antwoord van 6 december 2004 op een vraag van het Gerecht) verschillende uitkomsten van deze berekening heeft gegeven.

46      In dit verband blijkt uit de toelichtingen van de Commissie dat de wisselkoers die gold voor de berekening, in percentage, van het aandeel van de aan de ingevoerde suiker toegevoegde waarde (opgevat als prijs af fabriek van de producten, verminderd met de douanewaarde van de uit de Gemeenschap, de ACS-staten of de LGO ingevoerde grondstoffen) in de waarde van het eindproduct, de op 4 oktober 2002 geldende koers was, te weten 1 USD voor 1,0111 EUR. De Commissie erkent in haar schriftelijke antwoord echter dat zij voor de berekening van de douanewaarde van de ingevoerde suiker een andere wisselkoers heeft toegepast, te weten 1 USD voor 1 EUR. Bovendien zou deze laatste koers zijn gebruikt in de berekening op basis van een bedrag (3 241 200 EUR) dat voortkomt uit een valutaomzetting volgens een derde wisselkoers (1 USD voor 1,1505 EUR, welke op 20 februari 2002 gold). Voorts komt dit bedrag van 3 241 200 EUR, waarvan de bestreden beschikking zonder nadere precisering stelt dat het de waarde van de eindproducten is, niet overeen met de prijs af fabriek van de producten, maar met de prijs vermeerderd met de kosten van de levering aan de afnemers.

47      Blijkens de stukken acht de Commissie bovendien een bedrag van 37,2 USD per ton voor de vervoerskosten van de ingevoerde suiker gerechtvaardigd voor het berekenen van de aan de Guyaanse suiker toegevoegde waarde, ervan uitgaande dat het door het Koninkrijk der Nederlanden in zijn brief van 4 oktober 2002 aangevoerde bedrag van 85 USD per ton, overdreven is. Dit bedrag van 37,2 USD is echter nergens in de bestreden beschikking vermeld. Evenmin volgt uit de stukken betreffende de administratieve procedure dat het Koninkrijk der Nederlanden en, a fortiori Suproco, van dit bedrag op de hoogte waren.

48      In die omstandigheden stelt ook de motivering in de laatste volzin van punt 8 van de bestreden beschikking het Koninkrijk der Nederlanden en Suproco niet in staat hun rechten voor het Gerecht te verdedigen, noch het Gerecht om zijn toezicht uit te oefenen.

49      Gelet op een en ander dient te worden vastgesteld dat de bestreden beschikking niet aan de vereisten van artikel 253 EG voldoet en dus nietig moet worden verklaard, zonder dat de middelen die Suproco ten gronde heeft aangevoerd tot staving van haar beroep, behoeven te worden onderzocht.

 Kosten

50      Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voorzover dit is gevorderd. Aangezien de Commissie in het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig de vordering van Suproco te worden verwezen in de kosten.

51      Voorts dragen volgens artikel 87, lid 4, van het Reglement voor de procesvoering de lidstaten en de instellingen die in het geding zijn tussengekomen, hun eigen kosten.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vijfde kamer),

rechtdoende, verklaart:

1)      Beschikking 2003/34/EG van de Commissie van 10 januari 2003 waarbij een afwijking van besluit 2001/822/EG van de Raad met betrekking tot de oorsprongsregels voor suiker uit de Nederlandse Antillen wordt geweigerd, wordt nietig verklaard.

2)      De Commissie wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van Suproco.

3)      De Raad, het Koninkrijk Spanje en het Koninkrijk der Nederlanden zullen hun eigen kosten dragen.


Vilaras

Dehousse

Šváby

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 22 september 2005.

De griffier

 

      De president van de Vijfde kamer

H. Jung

 

      M. Vilaras


* Procestaal: Nederlands.