Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 30 april 2024 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht (Negende kamer – uitgebreid) van 21 februari 2024 in zaak T-762/20, Sinopec Chongqing SVW Chemical e.a. / Commissie

(Zaak C-319/24 P)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Europese Commissie (vertegenwoordigers: G. Gattinara, G. Luengo en J. Zieliński, gemachtigden)

Andere partijen in de procedure: Sinopec Chongqing SVW Chemical Co. Ltd, Sinopec Great Wall Energy & Chemical (Ningxia) Co. Ltd, Central-China Company, Sinopec Chemical Commercial Holding Co. Ltd, Europees Parlement, Raad van de Europese Unie, Kuraray Europe GmbH, Sekisui Specialty Chemicals Europe SL, Wegochem Europe BV

Conclusies

Rekwirante verzoekt het Hof:

het bestreden arrest te vernietigen;

verzoeksters in eerste aanleg te verwijzen in de kosten van de hogere voorziening en van de procedure in eerste aanleg.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante baseert haar hogere voorziening op drie middelen.

In de eerste plaats heeft het Gerecht artikel 18 van verordening (EG) 2016/10361 (“de basisverordening”) onjuist uitgelegd en toegepast met zijn oordeel dat de Commissie het recht onjuist had toegepast door de hoogste van de normale waarden van de andere meewerkende producenten-exporteurs te gebruiken als beschikbare feiten voor elke productsoort wanneer Sinopec Ningxia niet de nodige inlichtingen heeft verstrekt.

In de tweede plaats heeft het Gerecht artikel 2, lid 10, van de basisverordening en het beginsel van behoorlijk bestuur onjuist uitgelegd en toegepast, en de feiten onjuist opgevat door te oordelen dat de Commissie niet had aangetoond dat een aantal correcties van de uitvoerprijs noodzakelijk waren om een billijke vergelijking te kunnen maken, dat verzoekster had voldaan aan de krachtens artikel 2, lid 10, van de basisverordening op haar rustende bewijslast, en dat de Commissie een onredelijke last had opgelegd met haar vaststelling dat het verzoek om correcties niet was onderbouwd.

In de derde plaats heeft het Gerecht artikel 2, lid 10, onder i), van de basisverordening onjuist uitgelegd en toegepast en blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de bepaling van de bewijslast van de Commissie wat de vaststelling van de Commissie betreft dat Sinopec Central-China taken heeft uitgeoefend die vergelijkbaar zijn met die van een agent die op commissiebasis werkt.

____________

1 Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (PB 2016, L 176, blz. 21).