Language of document :

Arrest van het Hof (Grote kamer) van 6 oktober 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato - Italië) – Consorzio Italian Management en Catania Multiservizi SpA / Rete Ferroviaria Italiana SpA

(Zaak C-561/19)1

(Prejudiciële verwijzing – Artikel 267 VWEU – Omvang van de verwijzingsplicht van nationale rechters die in laatste aanleg uitspraak doen – Uitzonderingen op deze plicht – Criteria – Vraag over de uitlegging van het Unierecht die door de partijen in de nationale procedure wordt opgeworpen nadat het Hof een prejudicieel arrest heeft gewezen in die procedure – Geen opgave van de redenen waarom een antwoord op de prejudiciële vragen noodzakelijk is –Gedeeltelijke niet-ontvankelijkheid van het verzoek om een prejudiciële beslissing)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Consiglio di Stato

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Consorzio Italian Management en Catania Multiservizi SpA

Verwerende partij: Rete Ferroviaria Italiana SpA

Dictum

Artikel 267 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat een nationale rechterlijke instantie waarvan de beslissingen volgens het nationale recht niet vatbaar zijn voor hoger beroep moet voldoen aan haar verplichting om een bij haar opgeworpen vraag over de uitlegging van het Unierecht voor te leggen aan het Hof, tenzij deze rechterlijke instantie vaststelt dat die vraag niet relevant is, dat de betreffende bepaling van het Unierecht reeds is uitgelegd door het Hof of dat de juiste uitlegging van het Unierecht zo voor de hand ligt dat redelijkerwijze geen ruimte voor twijfel kan bestaan.

Bij de beoordeling of een dergelijk geval zich voordoet moet rekening worden gehouden met de eigen kenmerken van het Unierecht, de bijzondere moeilijkheden bij de uitlegging ervan en het gevaar voor uiteenlopende rechtspraak binnen de Unie.

Een dergelijke rechterlijke instantie kan niet van deze plicht worden ontslagen alleen omdat zij in dezelfde nationale zaak reeds een prejudiciële vraag aan het Hof heeft gesteld. Zij kan evenwel afzien van het voorleggen van een prejudiciële vraag aan het Hof om redenen van niet-ontvankelijkheid die specifiek zijn voor de bij haar aanhangige procedure, mits het gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel in acht worden genomen.

____________

1 PB C 357 van 21.10.2019.