Language of document : ECLI:EU:T:2015:608

Zaak T‑660/14

SV Capital OÜ

tegen

Europese Bankautoriteit (EBA)

„Economisch en monetair beleid – Verzoek om een onderzoek in te stellen naar een vermeende schending van het Unierecht – Besluit van de EBA – Besluit van de bezwaarcommissie van de Europese toezichthoudende autoriteit – Ambtshalve onderzoek – Onbevoegdheid van de auteur van de handeling – Beroep tot nietigverklaring – Beroepstermijn – Tardiviteit – Gedeeltelijke niet-ontvankelijkheid”

Samenvatting – Arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 9 september 2015

1.      Beroep tot nietigverklaring – Termijnen – Regels van openbare orde – Ambtshalve onderzoek door de Unierechter

(Art. 263, zesde alinea, VWEU)

2.      Beroep tot nietigverklaring – Termijnen – Aanvang – Kennisgeving – Berekening

[Art. 263, zesde alinea, VWEU; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 58, lid 1, b), en 60]

3.      Gerechtelijke procedure – Beroepstermijnen – Verval van recht – Toeval of overmacht – Begrip – Grenzen

(Statuut van het Hof van Justitie, art. 45, tweede alinea, en 53)

4.      Beroep tot nietigverklaring – Handelingen waartegen beroep kan worden ingesteld – Weigering van de Europese Bankautoriteit om een onderzoek naar een vermeende inbreuk van het Unierecht in te stellen – Daarvan uitgesloten

(Art. 263 VWEU; verordening nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad, art. 17, lid 2; verordening nr. 1/2003 van de Raad)

5.      Beroep tot nietigverklaring – Handelingen waartegen beroep kan worden ingesteld – Besluit van de bezwaarcommissie van de Europese toezichthoudende autoriteit – Daaronder begrepen

(Art. 263 VWEU; verordening nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad, art. 61, lid 1)

6.      Beroep tot nietigverklaring – Bevoegdheid van de Unierechter – Conclusies strekkende tot een bevel aan een instelling – Niet-ontvankelijkheid

(Art. 263 VWEU en 266 VWEU)

7.      Beroep tot nietigverklaring – Middelen – Schending van wezenlijke vormvoorschriften – Onbevoegdheid van de instelling die de bestreden handeling heeft vastgesteld – Ambtshalve onderzoek door de rechter – Voorwaarde – Inachtneming van het beginsel van hoor en wederhoor

(Art. 263 VWEU)

8.      Economisch en monetair beleid – Economisch beleid – Toezicht op de financiële sector van de Unie – Bevoegdheid van de Europese Bankautoriteit om een onderzoek in te stellen naar de schending of de niet-toepassing van het Unierecht – Bevoegdheid van de bezwaarcommissie van de Europese toezichthoudende autoriteit om uitspraak te doen op een bezwaar tegen een weigering van de Europese Bankautoriteit om een onderzoek in te stellen – Voorwaarden

(Verordening nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad, art. 1, 17‑19, 37 en 60)

1.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 36, 37)

2.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 38, 40)

3.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 43)

4.      Wanneer een instelling of een instantie van de Unie niet verplicht is om een procedure in te leiden, maar over een discretionaire bevoegdheid beschikt die het recht van particulieren uitsluit om een bepaald standpunt van haar te eisen, kunnen personen die een klacht hebben ingediend, in beginsel geen beroep bij de Unierechter instellen tegen een eventueel besluit om geen verder gevolg te geven aan hun klacht. Een dergelijke mogelijkheid zou immers slechts bestaan indien deze personen procedurele rechten hadden die vergelijkbaar zijn met die waarover zij beschikken in een procedure krachtens verordening nr. 1/2003, op grond waarvan zij van deze instelling of deze instantie kunnen eisen te worden geïnformeerd en gehoord.

Wat de klacht van een particulier op grond van artikel 17, lid 2, van verordening nr. 1093/2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit) betreft, volgens hetwelk deze autoriteit op verzoek van een van de uitdrukkelijk hierin genoemde entiteiten of op eigen initiatief een aangevoerde inbreuk op of niet-toepassing van het Unierecht kan onderzoeken, blijkt uit deze bepaling dat deze autoriteit over een discretionaire bevoegdheid beschikt om onderzoeken in te leiden, zowel wanneer een verzoek bij haar wordt ingediend door een van deze entiteiten als wanneer zij op eigen initiatief handelt. Een particulier kan dus niet worden gelijkgesteld met klagers die procedurele waarborgen genieten waarvan de eerbiediging voor de Unierechter kan worden afgedwongen, aangezien hij niet uitdrukkelijk valt onder artikel 17, lid 2, van verordening nr. 1093/2010. Bijgevolg moet het beroep van deze particulier dat strekt tot nietigverklaring van een besluit van de Europese Bankautoriteit waarbij deze weigert om op eigen initiatief een onderzoek te openen op grond van artikel 17, niet-ontvankelijk worden verklaard.

(cf. punten 46‑50)

5.      Uit de tekst van artikel 61, lid 1, van verordening nr. 1093/2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit) vloeit voort dat een besluit van de bezwaarcommissie van de Europese toezichthoudende autoriteit een voor beroep vatbare handeling in de zin van artikel 263 VWEU is.

(cf. punt 51)

6.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 53)

7.      Schending van wezenlijke vormvoorschriften in de zin van artikel 263 VWEU is een middel „van openbare orde”, dat door de Unierechter ambtshalve moet worden onderzocht. Hetzelfde geldt voor onbevoegdheid in de zin van dat artikel. Bovendien moet de verplichting van de Unierechter om een middel dat van openbare orde is, ambtshalve te onderzoeken, worden uitgeoefend met inachtneming van het beginsel van hoor en wederhoor.

(cf. punten 57, 58)

8.      Om vatbaar te zijn voor een bezwaar bij de bezwaarcommissie van de Europese toezichthoudende autoriteit in de zin van artikel 60 van verordening nr. 1093/2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), moet het besluit van deze autoriteit ofwel overeenkomstig de in artikel 1, lid 2, van deze verordening bedoelde handelingen van de Unie zijn genomen, ofwel behoren tot de in artikel 17 tot en met 19 van deze verordening bedoelde besluiten.

Een besluit van de Europese Bankautoriteit waarbij deze weigert op eigen initiatief een onderzoek te openen op grond van artikel 17, naar aanleiding van een verzoek van een particulier die niet behoort tot de uitdrukkelijk in artikel 17, lid 2, bedoelde entiteiten en evenmin tot de Stakeholdergroep bankwezen, die overeenkomstig artikel 37 van verordening nr. 1093/2010 is opgericht, kan niet op basis van de aard ervan worden geacht te zijn gegrond op een van bovengenoemde bepalingen. De bezwaarcommissie van de Europese toezichthoudende autoriteit was dus niet bevoegd om uitspraak te doen op het bezwaar dat op grond van artikel 60, lid 1, van deze verordening bij haar tegen dat besluit was ingediend.

(cf. punten 66, 69, 70, 72)