Language of document : ECLI:EU:T:2018:118

ARREST VAN HET GERECHT (Eerste kamer)

7 maart 2018 (*)

„REACH – Voor registratie van een stof verschuldigde vergoeding – Lagere vergoeding voor kmo’s – Verificatie door ECHA van de verklaring inzake de grootte van de onderneming – Besluit waarbij een vergoeding voor administratieve kosten wordt opgelegd – Aanbeveling 2003/361/EG – Overschrijding van de financiële maxima – Begrip ‚verbonden onderneming’”

In zaak T‑855/16,

Fertisac, SL, gevestigd te Atarfe (Spanje), vertegenwoordigd door J. Gomez Rodriguez, advocaat,

verzoekster,

tegen

Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA), vertegenwoordigd door E. Maurage, J.‑P. Trnka en M. Heikkilä als gemachtigden, bijgestaan door C. Garcia Molyneux en L. Tosoni, advocaten,

verweerder,

betreffende een verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van besluit SME(2016) 5150 van ECHA van 15 november 2016 waarbij is vastgesteld dat verzoekster niet voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de lagere vergoeding voor middelgrote ondernemingen en haar betaling van een vergoeding voor administratieve kosten is opgelegd, alsmede tot nietigverklaring van de door ECHA uitgeschreven facturen nr. 10060160 en nr. 10060161, die als bijlage bij besluit SME(2016) 5150 zijn gevoegd,

wijst

HET GERECHT (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: I. Pelikánová, president, P. Nihoul (rapporteur) en J. Svenningsen, rechters,

griffier: E. Coulon,

het navolgende

Arrest

 Voorgeschiedenis van het geding

1        Verzoekster, Fertisac, SL, is een vennootschap naar Spaans recht die stoffen vervaardigt waarvoor een verplichting geldt tot registratie bij het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) krachtens verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB 2006, L 396, blz. 1).

2        Op 30 november 2010 heeft verzoekster een chemische stof geregistreerd op grond van verordening nr. 1907/2006.

3        Bij de registratieprocedure heeft verzoekster verklaard een middelgrote onderneming te zijn in de zin van aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PB 2003, L 124, blz. 36). Op basis van die verklaring kwam zij in aanmerking voor een verlaging van de krachtens artikel 6, lid 4, van verordening nr. 1907/2006 verschuldigde vergoeding.

4        Voor de registratie heeft ECHA een factuur uitgeschreven voor een bedrag van 16 275 EUR, dat overeenstemt met de vergoeding die een middelgrote onderneming verschuldigd is bij een gezamenlijke indiening voor stoffen in de hoeveelheidsklasse van meer dan 1 000 ton, zoals in casu het geval is. Het betreft factuur nr. 10024865.

5        Bij brief van 27 augustus 2013 heeft ECHA verzoekster meegedeeld dat haar verklaring dat zij een kleine of middelgrote onderneming (kmo) was, werd geverifieerd. ECHA heeft verzoekster verzocht de bewijzen over te leggen waaruit bleek dat zij een middelgrote onderneming was.

6        Op 15 november 2016 heeft ECHA, na uitwisseling van brieven en documenten, besluit SME(2016) 5150 vastgesteld. In dat besluit heeft ECHA geoordeeld dat verzoekster een grote onderneming was en niet in aanmerking kwam voor een verlaging van de vergoeding die volgens aanbeveling 2003/361 op kmo’s van toepassing is.

7        In besluit SME(2016) 5150 is vastgesteld dat verzoekster een bedrag verschuldigd is dat overeenstemt met het verschil tussen het bedrag van de reeds betaalde vergoeding en het bedrag van de vergoeding die van toepassing is op grote ondernemingen, en voorts een vergoeding voor administratieve kosten moet betalen die overeenstemt met 2,5 maal het financiële voordeel dat zij heeft verkregen door onjuiste verklaringen af te leggen over de grootte van de onderneming.

8        Bij dat besluit zijn twee facturen gevoegd, te weten factuur nr. 10060160 ten bedrage van 6 975 EUR en factuur nr. 10060161 ten bedrage van 17 437 EUR (hierna samen: „bestreden facturen”).

 Procedure en conclusies van partijen

9        Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 7 december 2016, heeft verzoekster het onderhavige beroep ingesteld.

10      Bij op diezelfde dag neergelegde afzonderlijke akte heeft verzoekster verzocht om opschorting van de tenuitvoerlegging van besluit SME(2016) 5150 en van de bestreden facturen. Bij beschikking van 10 maart 2017, Fertisac/ECHA (T‑855/16 R, niet gepubliceerd, EU:T:2017:155), heeft de president van het Gerecht dat verzoek afgewezen en de beslissing omtrent de kosten aangehouden.

11      Het verweerschrift van ECHA is ter griffie van het Gerecht neergelegd op 17 maart 2017.

12      Verzoekster heeft geen dupliek ingediend en de schriftelijke behandeling van de procedure is gesloten op 16 mei 2017.

13      Geen van de partijen heeft een verzoek om een pleitzitting ingediend binnen de termijn van artikel 106, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht. Het Gerecht (Eerste kamer) heeft krachtens artikel 106, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering beslist om zonder mondelinge behandeling uitspraak te doen.

14      Verzoekster verzoekt het Gerecht:

–        besluit SME(2016) 5150 nietig te verklaren;

–        te verklaren dat zij een kmo is;

–        de bestreden facturen nietig te verklaren;

–        ECHA te verwijzen in de kosten.

15      ECHA verzoekt het Gerecht:

–        het verzoek tot nietigverklaring van de bestreden facturen niet-ontvankelijk te verklaren;

–        het beroep tot nietigverklaring van besluit SME(2016) 5150 te verwerpen;

–        verzoekster te verwijzen in de kosten.

 In rechte

 Ontvankelijkheid

 Verzoek tot nietigverklaring van de bestreden facturen

16      Met haar derde vordering verzoekt verzoekster het Gerecht om nietigverklaring van de bestreden facturen.

17      ECHA voert aan dat die vordering niet-ontvankelijk is omdat de bestreden facturen geen voor beroep vatbare handelingen zijn.

18      In dat verband zij in herinnering gebracht dat enkel handelingen die bindende rechtsgevolgen in het leven roepen welke de belangen van de verzoeker kunnen aantasten doordat zij diens rechtspositie aanmerkelijk wijzigen, vatbaar zijn voor beroep tot nietigverklaring (arresten van 11 november 1981, IBM/Commissie, 60/81, EU:C:1981:264, punt 9; 12 september 2006, Reynolds Tobacco e.a./Commissie, C‑131/03 P, EU:C:2006:541, punt 54, en 6 december 2007, Commissie/Ferriere Nord, C‑516/06 P, EU:C:2007:763, punt 27).

19      Bovendien moet, om uit te maken of de handeling waarvan nietigverklaring wordt gevorderd, vatbaar is voor beroep, op de inhoud van die handeling worden gelet en is de vorm waarin die handeling is gegoten, in beginsel zonder belang (arresten van 11 november 1981, IBM/Commissie, 60/81, EU:C:1981:264, punt 9, en 18 november 2010, NDSHT/Commissie, C‑322/09 P, EU:C:2010:701, punten 46 en 47).

20      In casu heeft ECHA bij besluit SME(2016) 5150 verzoekster opgelegd het saldo van de op grote ondernemingen toepasselijke vergoeding en een vergoeding voor administratieve kosten te betalen. In dat besluit heeft ECHA gepreciseerd dat de bedragen die overeenstemmen met die twee posten waren vermeld op de bijgevoegde facturen, te weten de bestreden facturen. Besluit SME(2016) 5150 en de daarbij als bijlage gevoegde bestreden facturen zijn op dezelfde dag vastgesteld en in één zending aan dezelfde adressaat, verzoekster, gezonden.

21      Bijlagen worden over het algemeen door de rechtspraak beschouwd als een deel van het document waarbij zij zijn gevoegd, zodat zij dezelfde rechtskracht hebben als de bepalingen die de kern van dat document uitmaken.

22      Die rechtspraak is met name ontwikkeld in verband met richtlijnen waarvan de bijlagen zijn onderzocht, niet als losstaand van die handelingen, maar juist als een integrerend deel daarvan, net als de bepalingen in die richtlijnen (zie arrest van 15 april 2008, Impact, C‑268/06, EU:C:2008:223, punt 58 betreffende een raamovereenkomst die als bijlage bij een richtlijn is opgenomen).

23      Uit het dossier volgt dat in de door ECHA aangevoerde rechtspraak inzake door ECHA na afloop van verificatieprocedures vastgestelde handelingen, een onderscheid wordt gemaakt tussen facturen en besluiten en wordt getracht te bepalen welke van die handelingen de wezenlijke verplichtingen van de verzoekende partij vastlegt.

24      Die rechtspraak houdt evenwel verband met de situaties waarin zij is ontwikkeld. In de drie zaken waarnaar ECHA verwijst en waarin het Gerecht dit onderwerp heeft behandeld, waren de facturen namelijk niet gevoegd bij de besluiten waarop zij betrekking hadden, maar waren zij afzonderlijk door ECHA uitgeschreven, soms met een tussentijd van meerdere dagen, zodat zij afzonderlijke handelingen leken te zijn. Aangezien die situatie bepalend kon zijn voor de ontvankelijkheid van het beroep, diende het Gerecht na te gaan welke van die afzonderlijke handelingen de rechtspositie van de verzoekende partij wijzigde, zoals is vereist in de rechtspraak (arresten van 2 oktober 2014, Spraylat/ECHA, T‑177/12, EU:T:2014:849, punt 21; 15 september 2016, La Ferla/Commissie en ECHA, T‑392/13, EU:T:2016:478, punt 56, en 15 september 2016, K Chimica/ECHA, T‑675/13, EU:T:2016:480, punt 27).

25      In casu is de situatie anders aangezien in de feiten van de onderhavige zaak geen scheiding bestaat tussen besluit SME(2016) 5150 en de bestreden facturen, die – samen beschouwd – één enkele handeling vormden met twee onderdelen, te weten een administratief onderdeel [het eigenlijke besluit SME(2016) 5150] en een boekhoudkundig onderdeel (de als bijlage gevoegde facturen). Zodoende wordt met één enkele handeling uitdrukking gegeven aan de vaststelling van ECHA dat de door de regeling vereiste bewijzen niet zijn overgelegd, alsook aan de wens van ECHA om daar gevolgen aan te verbinden door verzoekster financiële verplichtingen op te leggen.

26      Die handeling (hierna: „bestreden besluit”) doet bindende rechtsgevolgen ontstaan die verzoeksters belangen kunnen schaden doordat zij haar rechtspositie op aanmerkelijke wijze wijzigt, aangezien zij haar dwingt te verzaken aan de status van kmo die zij nochtans beweerde te hebben.

27      Het bestreden besluit heeft namelijk tot gevolg dat verzoekster niet in aanmerking komt voor de lagere vergoeding die van toepassing is op kmo’s, en het saldo van de op grote ondernemingen toepasselijke vergoeding moet betalen, samen met de vergoeding voor administratieve kosten die volgens de regeling in een dergelijke situatie verschuldigd is.

28      Aangezien het bestreden besluit dergelijke gevolgen teweegbrengt, is het vatbaar voor beroep tot nietigverklaring. Daaruit volgt dat het door ECHA aangevoerde middel van niet-ontvankelijkheid, voor zover het is gericht tegen het verzoek tot nietigverklaring van de bestreden facturen, moet worden afgewezen.

 Verzoek tot toekenning van de kmo-status

29      Met haar tweede vordering verzoekt verzoekster het Gerecht haar de kmo-status toe te kennen.

30      In dat verband moet in herinnering worden gebracht dat de Unierechter in het kader van een beroep tot nietigverklaring krachtens artikel 263 VWEU enkel bevoegd is, de wettigheid te toetsen. Indien het beroep gegrond is, verklaart de Unierechter de handeling op grond van artikel 264 VWEU nietig. Overeenkomstig artikel 266 VWEU is de instelling, het orgaan of de instantie waarvan de handeling nietig is verklaard, gehouden de maatregelen te nemen welke nodig zijn ter uitvoering van het arrest.

31      Uit het bovenstaande volgt dat, wanneer bij het Gerecht een verzoek aanhangig is gemaakt tot betwisting van de vergoeding en de vergoeding voor administratieve kosten die van een onderneming worden gevorderd naar aanleiding van een fout betreffende de opgegeven grootte van de onderneming, het Gerecht zich niet kan uitspreken over de kwalificatie van die onderneming als kmo, omdat een dergelijke uitspraak erop zou neerkomen dat het Gerecht zich, in strijd met genoemde bepalingen van het VWEU, in de plaats van ECHA stelt (zie in die zin arrest van 15 december 2005, Infront WM/Commissie, T‑33/01, EU:T:2005:461, punt 171, en beschikking van 16 december 2016, Groupement pastoral de Oust e.a./Commissie, T‑663/16, niet gepubliceerd, EU:T:2016:759, punt 13).

32      De tweede vordering is dus niet-ontvankelijk omdat het voorwerp ervan buiten de bevoegdheid valt waarover het Gerecht in het kader van een beroep tot nietigverklaring beschikt.

 Ten gronde

33      Ter ondersteuning van haar beroep tegen het bestreden besluit voert verzoekster twee middelen aan. In het eerste middel voert zij aan dat ECHA, door haar als een grote onderneming te beschouwen, een onjuiste uitlegging heeft gegeven van artikel 2, lid 1, van de bijlage bij aanbeveling 2003/361, dat de criteria voor de definitie van kmo’s vaststelt. Het tweede middel betreft een onjuiste uitlegging van aanbeveling 2003/361, aangezien ECHA drie andere ondernemingen als „verbonden ondernemingen” heeft gekwalificeerd.

 Eerste middel: onjuiste uitlegging van de in artikel 2, lid 1, van de bijlage bij aanbeveling 2003/361 gestelde maxima

34      Met haar eerste middel voert verzoekster aan dat zij nooit meer dan 250 werkzame personen heeft geteld en bijgevolg niet als een grote onderneming kan worden beschouwd. Zij verwijst op dit punt naar artikel 2, lid 1, van de bijlage bij aanbeveling 2003/361, dat vaststelt aan welke voorwaarden een onderneming moet voldoen om als kmo te worden gekwalificeerd.

35      ECHA betwist verzoeksters betoog.

36      Blijkens het bestreden besluit moet verzoekster worden beschouwd als een grote onderneming omdat uit de verkregen informatie blijkt dat de in de bijlage bij aanbeveling 2003/361 gestelde maxima zijn overschreden.

37      Uit het document met als opschrift „Informe de cálculo de PYME” (kmo-berekeningsrapport), dat als bijlage bij het bestreden besluit is gevoegd, volgt dat ECHA zijn besluit om verzoekster als een grote onderneming te beschouwen heeft gerechtvaardigd door het feit dat tijdens de boekjaren 2008 en 2009 het voor de berekening van de grootte van de onderneming in aanmerking te nemen jaarlijkse balanstotaal 43 miljoen EUR en haar omzet 50 miljoen EUR overschreed.

38      Om de wettigheid van het bestreden besluit te beoordelen, moet in herinnering worden gebracht dat de ter zake toepasselijke regeling voor de definitie van kmo’s verwijst naar aanbeveling 2003/361. Volgens artikel 3, punt 36, van verordening nr. 1907/2006 zijn kmo’s kleine en middelgrote ondernemingen „volgens de definitie in [...] aanbeveling [2003/361]”. Voorts bepaalt verordening (EG) nr. 340/2008 van de Commissie van 16 april 2008 betreffende de aan ECHA te betalen vergoedingen krachtens verordening nr. 1907/2006 (PB 2008, L 107, blz. 6) in artikel 2 dat een middelgrote onderneming „een middelgrote onderneming in de zin van aanbeveling [2003/361] is”.

39      Aanbeveling 2003/361, die toepasselijk is verklaard bij verordening nr. 1907/2006 en verordening nr. 340/2008, bevat een bijlage waarvan titel I ziet op de „[d]oor de Commissie vastgestelde definitie van [kmo’s]”. Volgens artikel 2, lid 1, van die bijlage „[behoren] [t]ot de categorie [kmo’s] [...] ondernemingen waar minder dan 250 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet 50 miljoen EUR of het jaarlijkse balanstotaal 43 miljoen EUR niet overschrijdt”.

40      Uit artikel 2, lid 1, van de bijlage bij aanbeveling 2003/361 volgt dat twee criteria zijn vastgesteld om te bepalen of een onderneming als een kmo kan worden beschouwd. Het ene criterium heeft betrekking op de financiële kenmerken van de onderneming, terwijl het andere het aantal in die onderneming werkzame personen betreft.

41      Volgens verzoekster moeten de bij ieder van die twee criteria gestelde maxima zijn overschreden opdat een onderneming niet als een kmo kan worden beschouwd, terwijl een overschrijding van een maximum dat slechts bij één criterium is gesteld, niet leidt tot uitsluiting van de categorie van kmo’s. Van die criteria is het criterium betreffende het aantal werkzame personen van bijzonder belang, wat wordt bevestigd in overweging 4 van aanbeveling 2003/361. In casu heeft verzoekster nooit het bij dat criterium gestelde maximum overschreden.

42      Volgens de rechtspraak moeten het criterium betreffende het aantal werkzame personen en het criterium betreffende de financiële kenmerken in de hier aan de orde zijnde regeling cumulatief worden toegepast.

43      Het Gerecht heeft in die zin geoordeeld in zijn beschikking van 16 september 2015, Calestep/ECHA (T‑89/13, EU:T:2015:711, punt 40), die specifiek betrekking had op de uitlegging van artikel 2, lid 1, van de bijlage bij aanbeveling 2003/361, welke bepaling de kern van verzoeksters betoog vormt.

44      Die beslissing van het Gerecht lag in het verlengde van de rechtspraak die was ontwikkeld in het arrest van 8 juli 2004, Dalmine/Commissie (T‑50/00, EU:T:2004:220, punten 285 en 286), met betrekking tot de met genoemd artikel overeenstemmende bepaling in aanbeveling 96/280/EG van de Commissie van 3 april 1996 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PB 1996, L 107, blz. 4), die de voorganger was van aanbeveling 2003/361 en dezelfde strekking had, en waarin het criterium betreffende het aantal werkzame personen en het criterium betreffende de financiële kenmerken van de onderneming in wezen op dezelfde manier werden voorgesteld.

45      De uit de beschikking van 16 september 2015, Calestep/ECHA (T‑89/13, EU:T:2015:711), volgende rechtspraak is gebaseerd op de bewoordingen van aanbeveling 2003/361, en het voegwoord „en” wordt aldus uitgelegd dat de opsteller van de handeling daarmee uiting gaf aan zijn wens om „neven te schikken” en dus de daarin vermelde criteria te cumuleren, zonder die criteria voor te stellen als mogelijkheden om alternatief te worden onderzocht (beschikking van 16 september 2015, Calestep/ECHA, T‑89/13, EU:T:2015:711, punt 40).

46      Die rechtspraak is tevens gebaseerd op overweging 4 van aanbeveling 2003/361, volgens welke „[h]et criterium van het aantal werkzame personen [...] zeker een van de belangrijkste [blijft] en [...] als hoofdcriterium [moet] worden beschouwd, maar de hantering van een financieel criterium [...] een noodzakelijke aanvulling [vormt] om het werkelijke belang van een onderneming, haar prestaties en haar positie ten opzichte van haar concurrenten te kunnen afmeten” (beschikking van 16 september 2015, Calestep/ECHA, T‑89/13, EU:T:2015:711, punt 41).

47      Die cumulatieve toepassing is in overeenstemming met verslag [SEC(1992) 351 def.] van de Commissie aan de Raad van 29 april 1992 betreffende de definities van kmo’s die in het kader van de communautaire acties worden gehanteerd, dat voorafging aan de vaststelling van aanbeveling 96/280, die in overweging 7 overigens naar dat verslag verwijst.

48      In dat verslag heeft de Europese Commissie aangedrongen op het gebruik van een definitie die is gebaseerd op een combinatie van criteria – met name de criteria betreffende het aantal werkzame personen, het omzetcijfer en het balanstotaal – aangezien volgens haar een afzonderlijk beschouwd criterium geen bevredigende definitie van een kmo oplevert.

49      Ten slotte moet worden opgemerkt dat met de verlaging van de vergoeding voor kmo’s wordt beoogd rekening te houden met de bijzondere situatie waarin die ondernemingen zich bevinden ten opzichte van grote ondernemingen. Aangezien die verlaging geldt voor een bijzondere categorie van marktdeelnemers en een afwijkende maatregel is, moeten de toepassingsvoorwaarden ervan strikt worden uitgelegd.

50      Aan deze uitlegging kan niet worden afgedaan door verzoeksters argument dat het criterium betreffende het aantal werkzame personen, afzonderlijk beschouwd, niettemin bepalend is, zoals zou blijken uit artikel 4, lid 2, van de bijlage bij aanbeveling 2003/361, waarnaar wordt verwezen in de op de website van ECHA gepubliceerde gids, met als opschrift „Bepaling van de categorie voor de grootte van de onderneming”.

51      In dat verband zij opgemerkt dat de door verzoekster aangehaalde bepaling ziet op een situatie waarin een onderneming tijdens een uitzonderlijk jaar een van de in die bepaling vermelde maxima overschrijdt en dan, als uitzondering op de regel, haar status van kmo kan behouden, op voorwaarde dat die overschrijding beperkt is tot één boekjaar.

52      Die bepaling verandert niets aan de regel dat een onderneming, om als kmo te worden gekwalificeerd, de maxima betreffende het aantal werkzame personen en die betreffende bepaalde financiële kenmerken niet mag overschrijden, maar voert een uitzondering in die beperkt is tot bepaalde omstandigheden. Verzoekster heeft niet aangetoond dat in casu van dergelijke omstandigheden sprake is.

53      Uit de voorgaande overwegingen volgt dat ECHA de criteria van artikel 2, lid 1, van de bijlage bij aanbeveling 2003/361 niet onjuist heeft uitgelegd door verzoekster als een grote onderneming te beschouwen.

54      Gelet op een en ander moet het eerste middel worden afgewezen.

 Tweede middel: onjuiste uitlegging van het in aanbeveling 2003/361 gebruikte begrip „verbonden onderneming”

55      Met haar tweede middel voert verzoekster aan dat zij geen deel uitmaakt van een groep van „verbonden ondernemingen” en er dientengevolge, om haar grootte te bepalen, enkel rekening moet worden gehouden met haar gegevens en met die van haar „partnerondernemingen”, waarvan zij in de correspondentie die zij tijdens de procedure tot verificatie van haar verklaring met ECHA voerde, heeft gesteld dat het gaat om de ondernemingen Ibérica de Gestión Inmobiliaria y Arrendaticia SL en Agroquimes SL.

56      ECHA betwist verzoeksters betoog.

57      Om tot zijn besluit te komen, heeft ECHA zich gebaseerd op een aantal gegevens die betrekking hebben op allereerst verzoekster zelf, vervolgens de „partneronderneming” Agroquimes en ten slotte drie andere ondernemingen die als met verzoekster „verbonden ondernemingen” worden beschouwd, te weten Ibérica de Gestión Inmobiliaria y Arrendaticia, Constantino Gutiérrez SA en Medifer Liquids SL.

58      Verzoekster betwist niet dat Agroquimes als een „partneronderneming” kan worden beschouwd, maar zij verwerpt het idee dat de drie andere ondernemingen kunnen worden beschouwd als met haar „verbonden ondernemingen” in de zin van de regeling.

59      Om uitspraak te doen over dit punt, zij in herinnering gebracht dat artikel 3, lid 3, van de bijlage bij aanbeveling 2003/361 preciseert aan de hand van welke criteria de voorwaarden kunnen worden bepaald waaronder een onderneming als een „verbonden onderneming” dan wel als een „partneronderneming” kan worden beschouwd.

60      Wat de eerste kwalificatie betreft, bepaalt artikel 3, lid 3, eerste alinea, van de bijlage bij aanbeveling 2003/361 dat „‚[v]erbonden ondernemingen’ [...] ondernemingen [zijn] die met elkaar een van de volgende banden onderhouden: a) een onderneming heeft de meerderheid van de stemrechten van de aandeelhouders of vennoten van een andere onderneming”. Voorts is in artikel 3, lid 3, derde alinea, van de bijlage bij aanbeveling 2003/361 bepaald dat „[o]ndernemingen [...] eveneens als verbonden ondernemingen [worden] beschouwd indien ze via een of meerdere andere ondernemingen [...] een van de in de eerste alinea bedoelde banden onderhouden”.

61      Wat de tweede kwalificatie betreft, bepaalt artikel 3, lid 2, eerste alinea, van de bijlage bij aanbeveling 2003/361 dat „partnerondernemingen” alle ondernemingen zijn die niet als „verbonden ondernemingen” worden aangemerkt en waartussen de volgende band bestaat: een onderneming (van een hoger niveau) heeft, alleen of samen met een of meer verbonden ondernemingen, 25 % of meer van het kapitaal of de stemrechten van een andere onderneming (van een lager niveau).

62      Overeenkomstig artikel 6, lid 2, eerste alinea, van de bijlage bij aanbeveling 2003/361 worden de gegevens voor het beoordelen van de criteria, wanneer een onderneming „partnerondernemingen” of „verbonden ondernemingen” heeft, vastgesteld op basis van de rekeningen en andere gegevens van de onderneming of, zo van toepassing, op basis van de geconsolideerde rekeningen van de onderneming of van de geconsolideerde rekeningen waarin de onderneming door consolidatie is opgenomen.

63      Volgens artikel 6, lid 2, tweede alinea, van de bijlage bij aanbeveling 2003/361 houdt de vaststelling van die gegevens in dat de gegevens van „partnerondernemingen” in aanmerking worden genomen die zich meteen boven of onder het niveau van de betrokken onderneming bevinden, in evenredigheid met het aandeel in het kapitaal of de stemrechten waarbij het hoogste van de twee percentages in aanmerking wordt genomen.

64      Bij die gegevens moet ECHA overeenkomstig artikel 6, lid 2, derde alinea, van de bijlage bij aanbeveling 2003/361 ook integraal de gegevens tellen betreffende direct of indirect met de onderneming „verbonden” ondernemingen, wanneer zij niet door consolidatie in de rekeningen zijn opgenomen.

65      Na deze korte herhaling van de regels, moet thans de situatie van de betrokken ondernemingen worden onderzocht om hun status te bepalen en na te gaan in welke mate hun gegevens in aanmerking moesten worden genomen in de procedure tot verificatie van verzoeksters verklaring.

66      In dat verband moet de slotsom waartoe ECHA is gekomen, te weten dat de drie ondernemingen met verzoekster „verbonden ondernemingen” zijn, worden bevestigd.

67      Wat Ibérica de Gestión Inmobiliaria y Arrendaticia betreft, is die slotsom gebaseerd op de jaarrekeningen van die onderneming. Zoals door ECHA is vermeld, is daaruit gebleken dat die onderneming 69,996 % van verzoeksters kapitaal bezat gedurende de boekjaren 2009 en 2010. Aangezien zij de meerderheid van verzoeksters kapitaal bezat, kon die onderneming worden beschouwd als verzoeksters moederonderneming, zodat overeenkomstig aanbeveling 2003/361 de haar betreffende gegevens integraal moesten worden meegenomen in de berekening aan de hand waarvan de status van verzoekster werd bepaald. In casu had verzoekster op 12 september 2013 per e-mail de jaarrekeningen van die moederonderneming aan ECHA meegedeeld.

68      Wat de twee overige ondernemingen betreft, te weten Constantino Gutiérrez en Medifer Liquids, heeft ECHA opgemerkt dat Constantino Gutiérrez 89,10 % van het kapitaal van Ibérica de Gestión Inmobiliaria y Arrendaticia bezat en 100 % van het kapitaal van Medifer Liquids. Die vaststelling was gebaseerd op de geconsolideerde rekeningen van Constantino Gutiérrez voor het boekjaar van 1 juli 2010 tot 30 juni 2011, die verzoekster op 16 september 2013 per e-mail had meegedeeld.

69      Aangezien die percentages de drempel overschrijden die in punt 60 hierboven in herinnering is gebracht en op grond waarvan kan worden vastgesteld dat entiteiten „verbonden ondernemingen” zijn in de zin van aanbeveling 2003/361, kon ECHA tot de slotsom komen dat ook Constantino Gutiérrez en Medifer Liquids met verzoekster „verbonden ondernemingen” waren ten tijde van de in casu aan de orde zijnde procedure tot registratie van de stof.

70      Overeenkomstig artikel 6, lid 2, derde alinea, van de bijlage bij aanbeveling 2003/361 moest ECHA dan ook, zoals het heeft gedaan, de gegevens van de drie ondernemingen waarvan was vastgesteld dat zij „verbonden ondernemingen” waren, te weten Ibérica de Gestión Inmobiliaria y Arrendaticia, Constantino Gutiérrez en Medifer Liquids, integraal meenemen in de berekening aan de hand waarvan verzoeksters status werd geverifieerd.

71      Gelet op een en ander moet het tweede middel worden afgewezen en moet derhalve het beroep in zijn geheel worden verworpen.

 Kosten

72      Volgens artikel 134, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten, voor zover dat is gevorderd. Aangezien verzoekster in het ongelijk is gesteld, moet zij overeenkomstig de vordering van ECHA worden verwezen in de kosten, daaronder begrepen de kosten van de procedure in kort geding.

HET GERECHT (Eerste kamer),

rechtdoende, verklaart:

1)      Het beroep wordt verworpen.

2)      Fertisac, SL wordt verwezen in de kosten, daaronder begrepen de kosten van de procedure in kort geding.

PelikánováNihoulSvenningsen

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 7 maart 2018.

ondertekeningen


*      Procestaal: Spaans.