Language of document : ECLI:EU:T:2015:225

ARREST VAN HET GERECHT (Kamer voor hogere voorzieningen)

23 april 2015

Zaak T‑352/13 P

BX

tegen

Europese Commissie

„Hogere voorziening – Openbare dienst – Aanwerving – Aankondiging van vergelijkend onderzoek – Algemeen vergelijkend onderzoek – Vorming van een reserve voor de aanwerving van Bulgaarse en Roemeense administrateurs (AD) van de rang 5 op het gebied van het recht – Besluit van de jury van het vergelijkend onderzoek om verzoeker niet op de reservelijst te plaatsen – Bewijslast – Vergelijkende beoordeling – Gelijke behandeling – Stabiliteit van de samenstelling van de jury – Artikel 3, vijfde alinea, van bijlage III bij het Statuut – Verkeerde opvatting van de feiten en het bewijsmateriaal – Beroep tot schadevergoeding – Beslissing over de kosten”

Betreft:      Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Eerste kamer) van 24 april 2013, BX/Commissie (F‑88/11, JurAmbt., EU:F:2013:51), en strekkende tot vernietiging van dat arrest.

Beslissing:      De hogere voorziening wordt afgewezen. BX draagt zijn eigen kosten en de kosten die de Europese Commissie in het kader van deze procedure heeft gemaakt.

Samenvatting

1.      Hogere voorziening – Middelen – Middel voorgedragen tegen een rechtsoverweging van het arrest die niet noodzakelijk is voor de onderbouwing van het dictum – Falend middel

2.      Ambtenaren – Vergelijkend onderzoek – Beoordeling van de geschiktheid van de kandidaten – Beoordeling noodzakelijkerwijs vergelijkend

(Ambtenarenstatuut, art. 27, en bijlage III, art. 5)

3.      Ambtenaren – Vergelijkend onderzoek – Jury – Samenstelling – Evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen

(Ambtenarenstatuut, bijlage III, art. 3, vijfde alinea)

4.      Beroep tot nietigverklaring – Middelen – Falend middel – Begrip

1.      In het kader van een hogere voorziening faalt een middel dat is gericht tegen een algemeen citaat van het Gerecht voor ambtenarenzaken en dat slechts dit citaat ter discussie stelt, zonder dat een poging wordt gedaan om aan te tonen waarom dit een verkeerde rechtsopvatting zou vormen waardoor het dictum van het bestreden arrest kan worden aangetast.

(cf. punt 17)

Referentie:

Hof: arrest van 18 maart 1993, Parlement/Frederiksen, C‑35/92 P, Jurispr. EU:C:1993:104, punt 31

2.      Elk vergelijkend onderzoek heeft tot doel de kandidaten te selecteren die het meest geschikt zijn om de met de te vervullen ambten samenhangende functies te vervullen en het is derhalve onvermijdelijk dat de jury van een vergelijkend onderzoek de respectieve verdiensten van de kandidaten onderzoekt en de toetsen zodanig organiseert dat alleen de meest verdienstelijke worden aangenomen.

Het begrip vergelijkende beoordeling moet immers worden uitgelegd in het licht van artikel 27 van het Statuut, dat de jury verplicht om de prestaties van de kandidaten te vergelijken teneinde die kandidaten te kiezen die uit een oogpunt van bekwaamheid, prestaties en integriteit aan de hoogste eisen voldoen.

Voldoet de kandidaat niet aan de minimumeisen voor de mondelinge toets, dan is het niet langer nodig om met het oog op de rangschikking op de reservelijst van het vergelijkend onderzoek de beoordeling van zijn mondelinge toets te vergelijken met die van de andere kandidaten.

(cf. punten 26, 29 en 34)

Referentie:

Gerecht: beschikking van 9 september 2003, Vranckx/Commissie, T‑293/02, JurAmbt., EU:T:2003:224, punten 52 en 53 en aldaar aangehaalde rechtspraak

3.      Artikel 3, vijfde alinea, van bijlage III bij het Statuut, bepalende dat een jury bestaande uit meer dan vier leden ten minste twee leden van elk geslacht omvat, moet alleen worden toegepast wanneer de jury is samengesteld uit meer dan vier vaste leden.

Wanneer een jury formeel is samengesteld uit meer dan vier vaste leden, moet er derhalve voor worden gezorgd dat niet alleen de vaste, maar ook de vervangende leden ten minste uit twee leden van elk geslacht bestaan, zodat de eventuele vervanging van een vast lid van het ondervertegenwoordigde geslacht altijd door een vervangend lid van hetzelfde geslacht moet geschieden teneinde een nuttige werking te verzekeren aan artikel 3, vijfde alinea, van bijlage III bij het Statuut.

(cf. punten 74, 79 en 80)

4.      In het kader van een beroep tot nietigverklaring kan de Unierechter vaststellen dat een middel of een grief faalt wanneer hij tot het oordeel komt dat het middel of de grief, in geval van gegrondverklaring, niet tot de beoogde nietigverklaring kan leiden.

(cf. punt 85)

Referentie:

Gerecht: arrest van 19 november 2009, Michail/Commissie, T‑50/08 P, JurAmbt., EU:T:2009:457, punt 59 en aldaar aangehaalde rechtspraak