Language of document :

Beroep ingesteld op 7 mei 2007 - ThyssenKrupp Elevator / Commissie

(Zaak T-149/07)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: ThyssenKrupp Elevator AG (Düsseldorf, Duitsland) (vertegenwoordigers: T. Klose en J. Ziebarth, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

de bestreden beschikking nietig te verklaren voor zover zij betrekking heeft op verzoekster;

subsidiair, het bedrag van de geldboete die verzoekster in de bestreden beschikking hoofdelijk is opgelegd, passend te verlagen;

verzoekster te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster komt op tegen beschikking C(2007) 512 def. van de Commissie van 21 februari 2007 in zaak COMP/E-1/38.823 - PO/Elevators and Escalators. Bij de bestreden beschikking zijn aan verzoekster en andere ondernemingen geldboeten opgelegd wegens deelneming aan een mededingingsregeling op het gebied van de installatie en het onderhoud van liften en roltrappen in België, Duitsland en Luxemburg. Volgens de Commissie hebben de betrokken ondernemingen inbreuk gemaakt op artikel 81 EG.

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster de volgende middelen aan:

de Commissie was onbevoegd omdat de verweten plaatselijke inbreuk geen grensoverschrijdend belang had;

de Commissie heeft inbreuk gemaakt op het beginsel ne bis in idem doordat zij is voorbijgegaan aan de amnestiebesluiten die de Belgische en Luxemburgse mededingingsautoriteiten vóór de instelling van het beroep ten gunste van verzoekster hadden genomen;

de voorwaarden voor hoofdelijke aansprakelijkheid van verzoekster met haar holdingmaatschappijen waren niet vervuld, daar verzoekster niet zelf bij de inbreuken was betrokken, haar dochterondernemingen juridisch en economisch onafhankelijk handelen, en de uitbreiding van de aansprakelijkheid tot verzoekster objectief niet is gerechtvaardigd;

de voor de berekening van de geldboete in aanmerking genomen basisbedragen staan niet in verhouding tot de daadwerkelijk betrokken marktomvang;

onevenredigheid van de ter afschrikking toegepaste vermenigvuldigingscoëfficiënt, aangezien deze aanzienlijk afwijkt van de behandeling van andere ondernemingen van vergelijkbare omvang in soortgelijke zaken waarover op hetzelfde tijdstip is beslist;

er zijn geen gronden voor verhoging wegens recidive bij de berekening van de geldboete, omdat eerdere geldboeten onjuist zijn toegerekend;

inbreuk op artikel 23, lid 2, van verordening (EG) nr. 1/20031 doordat de Commissie de geldboete met betrekking tot de bovengrens van 10 % van de omzet van de onderneming enkel op basis van de omzet van de betrokken dochterondernemingen had mogen berekenen;

juridisch verkeerde toepassing van de Mededeling betreffende immuniteit tegen geldboeten en vermindering van geldboeten2 doordat onvoldoende rekening is gehouden met de toegevoegde waarde die de medewerking van verzoekster heeft opgeleverd.

____________

1 - Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB L 1, blz. 1).

2 - Mededeling van de Commissie betreffende immuniteit tegen geldboeten en vermindering van geldboeten in kartelzaken (PB 2002, C 45, blz. 3).