Language of document : ECLI:EU:C:2021:757

BESCHIKKING VAN DE PRESIDENT VAN HET HOF

17 september 2021 (*)

„Interventie – Artikel 40 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie – Verzoek van een agentschap van de Europese Unie – Hoedanigheid om te interveniëren in een geding tussen instellingen van de Unie – Belang bij de beslissing van het geding – Toelating”

In zaak C‑144/21,

betreffende een beroep tot nietigverklaring krachtens artikel 263 VWEU, ingesteld op 5 maart 2021,

Europees Parlement, vertegenwoordigd door L. Visaggio, M. Menegatti en C. Ionescu Dima als gemachtigden,

verzoeker,

tegen

Europese Commissie, vertegenwoordigd door R. Lindenthal en K. Mifsud-Bonnici als gemachtigden,

verweerster,

geeft

DE PRESIDENT VAN HET HOF

gezien het voorstel van J.‑C. Bonichot, rechter-rapporteur,

advocaat-generaal J. Kokott gehoord,

de navolgende

Beschikking

1        Met zijn beroep vordert het Europees Parlement gedeeltelijke nietigverklaring van uitvoeringsbesluit C(2020) 8797 van de Commissie van 18 december 2020 (hierna: „bestreden besluit”), houdende gedeeltelijke verlening van een autorisatie voor bepaalde vormen van gebruik van chroomtrioxide overeenkomstig verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (Reach), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB 2006, L 396, blz. 1) (hierna: „Reach-verordening”).

2        Bij akte, neergelegd ter griffie van het Hof op 27 mei 2021, heeft het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) op grond van artikel 40, tweede alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie en artikel 130 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof een verzoek tot interventie ter ondersteuning van de conclusies van de Europese Commissie gedaan.

3        Tot staving van zijn verzoek tot interventie voert ECHA aan dat het belang heeft bij de beslissing van het geding op grond dat het heeft deelgenomen aan de procedure tot vaststelling van het bestreden besluit, aangezien zijn Comité risicobeoordeling en zijn Comité sociaaleconomische analyse overeenkomstig artikel 64, lid 4, van de Reach-verordening adviezen hebben uitgebracht over de autorisatieaanvraag, waarmee de Commissie rekening heeft gehouden.

4        Volgens ECHA betwist verzoeker indirect de gegrondheid van deze adviezen door te stellen dat het bestreden besluit is vastgesteld in strijd met artikel 60, leden 4 en 7, van de Reach-verordening. ECHA voert tevens aan dat de onderhavige zaak gevolgen kan hebben voor de wijze waarop zijn twee comités in de toekomst autorisatieaanvragen zullen moeten beoordelen.

5        Bij akte, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 18 juni 2021, heeft het Parlement geconcludeerd tot afwijzing van dit verzoek tot interventie. Het is van mening dat artikel 40, tweede alinea, tweede volzin, van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie zich ertegen verzet dat ECHA intervenieert in een zaak die een geschil tussen twee instellingen betreft. Subsidiair voegt het daaraan toe dat ECHA geen belang heeft bij de beslissing van het geding.

 Verzoek tot interventie

6        Artikel 40, eerste alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie bepaalt dat de lidstaten en de instellingen van de Unie zich kunnen voegen in een voor het Hof aanhangig rechtsgeding. Volgens de eerste volzin van de tweede alinea van dat artikel hebben de organen en instanties van de Unie en elke andere persoon hetzelfde recht, indien zij aannemelijk kunnen maken belang te hebben bij de beslissing van het voor het Hof aanhangige rechtsgeding.

7        De tweede volzin van de tweede alinea van dat artikel sluit echter uit dat natuurlijke en rechtspersonen zich kunnen voegen in rechtsgedingen tussen lidstaten, tussen instellingen van de Unie, of tussen lidstaten enerzijds en instellingen van de Unie anderzijds.

8        Uit de bewoordingen en de opzet van die bepaling volgt dus dat de daarin vervatte uitsluiting niet van toepassing is op „organen” en „instanties van de Unie”.

9        Overeenkomstig artikel 40, tweede alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie kunnen de organen of instanties van de Unie, zoals ECHA, derhalve interveniëren in een voor het Hof aanhangig rechtsgeding tussen lidstaten, tussen instellingen van de Unie, of tussen lidstaten enerzijds en instellingen van de Unie anderzijds, mits zij aannemelijk maken dat zij een belang hebben bij de beslissing van het geding.

10      Volgens vaste rechtspraak van het Hof moet het begrip „belang bij de beslissing van het geding” in de zin van deze bepaling worden gedefinieerd met inachtneming van het voorwerp van het geding, en moet daaronder worden verstaan een rechtstreeks en daadwerkelijk belang bij de toe- of afwijzing van de conclusies zelf, en niet een belang ten aanzien van de aangevoerde middelen of argumenten. De woorden „beslissing van het rechtsgeding” verwijzen namelijk naar de gevraagde eindbeslissing zoals die zal blijken uit het dictum van het arrest dat zal worden uitgesproken (zie met name beschikking van de president van het Hof van 5 juli 2018, Uniwersytet Wrocławski en Polen/REA, C‑515/17 P en C‑561/17 P, niet gepubliceerd, EU:C:2018:553, punt 7). In beginsel kan een belang bij de beslissing van het geding enkel worden beschouwd als voldoende rechtstreeks indien deze beslissing de rechtspositie van de verzoeker in interventie kan wijzigen (beschikking van de president van het Hof van 30 april 2020, Commissie/HSBC Holdings e.a., C‑806/19 P, niet gepubliceerd, EU:C:2020:364, punt 8 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

11      Niettemin moet worden vastgesteld dat de organen en instanties van de Unie, anders dan natuurlijke en rechtspersonen, een verzoek tot interventie in een voor het Hof aanhangig geding eerder zullen doen om een door dat orgaan of die instantie opgesteld advies of een door dat orgaan of die instantie verrichte beoordeling te verdedigen, wanneer de akte die de aanleiding vormt van het geding is vastgesteld na een procedure waarin het betrokken orgaan of de betrokken instantie een rol heeft gespeeld, zoals in casu, dan met het oog op de behartiging van particuliere belangen of belangen die verband houden met het maatschappelijke doel van bijvoorbeeld verenigingen, zoals de bescherming van het milieu.

12      In geval van verzoeken tot interventie van organen en instanties van de Unie moet de voorwaarde van een rechtstreeks en daadwerkelijk belang bij de beslissing van het geding derhalve worden toegepast op een manier die recht doet aan deze bijzondere situatie.

13      In geval van door organen en instanties van de Unie ingediende verzoeken tot interventie in een geding over de nietigverklaring van een handeling van de Unie moet dus worden aangenomen dat met name is voldaan aan het vereiste dat dit orgaan of deze instantie een rechtstreeks en daadwerkelijk belang heeft bij de beslissing van dit geding als dat orgaan of die instantie in staat is aan te tonen dat de betrokken handeling van de Unie is vastgesteld na een procedure waarin de deelname van dat orgaan of die instantie door het recht van de Unie is voorgeschreven, in voorkomend geval door de opstelling van adviezen of het verrichten van beoordelingen.

14      Dat is het geval in casu. Het staat namelijk vast dat het Comité risicobeoordeling en het Comité sociaaleconomische analyse van ECHA in het kader van de procedure voor de vaststelling van het bestreden besluit overeenkomstig artikel 64, lid 4, van de Reach-verordening adviezen hebben uitgebracht over de aanvraag van een autorisatie voor bepaalde vormen van gebruik van chroomtrioxide, waarmee de Commissie rekening heeft gehouden.

15      Dientengevolge moet het verzoek van ECHA tot interventie ter ondersteuning van de conclusies van de Europese Commissie overeenkomstig artikel 40, tweede alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie en artikel 131, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering worden toegewezen.

 Procedurele rechten van de interveniënt

16      Na toelating van het verzoek tot interventie worden krachtens artikel 131, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering alle aan partijen betekende processtukken aan ECHA meegedeeld.

17      Aangezien dit verzoek is ingediend binnen de termijn van zes weken die is neergelegd in artikel 130 van het Reglement voor de procesvoering, kan ECHA overeenkomstig artikel 132, lid 1, van dat Reglement binnen een maand na de mededeling als bedoeld in het vorige punt een memorie in interventie indienen.

18      Tot slot kan ECHA mondelinge opmerkingen maken indien een pleitzitting wordt gehouden.

 Kosten

19      Volgens artikel 137 van het Reglement voor de procesvoering wordt ten aanzien van de proceskosten beslist in het arrest of de beschikking waardoor een einde komt aan het geding.

20      Aangezien het verzoek tot interventie van ECHA in casu is ingewilligd, moet de beslissing omtrent de kosten van deze interventie worden aangehouden.

De president van het Hof beschikt:

1)      Het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) wordt toegelaten tot interventie in zaak C144/21 ter ondersteuning van de conclusies van de Europese Commissie.

2)      Een afschrift van alle processtukken wordt door de griffier aan het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) betekend.

3)      Er wordt een termijn bepaald waarbinnen het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) een memorie in interventie kan indienen.

4)      De beslissing omtrent de kosten van de interventie van het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) wordt aangehouden.

ondertekeningen


*      Procestaal: Engels.