Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de tribunal de commerce de Paris (Frankrijk) op 2 juni 2021 – AA, BB, echtgenote van AA, Groupe AA SNC, SI, AM, RH, RT, OE, MD, CJ, MI, Brouard-Daude SCP, in de persoon van Xavier Brouard in zijn hoedanigheid van gerechtelijk vereffenaar van Groupe AA SNC / Allianz Bank SA, Allianz France SA, rechtsopvolgster van Métropole SA, Abitbol & Rousselet SCP, in de persoon van Frédéric Abitbol in zijn hoedanigheid van gerechtelijk vereffenaar van Groupe AA SNC, BDR & Associés, in de persoon van Xavier Brouard in zijn hoedanigheid van gerechtelijk vereffenaar van Groupe AA SNC, SELAFA MJA, in de persoon van Jérôme Pierrel, mede gerechtelijk vereffenaar van AA, SELARL Axym, in de persoon van Didier Courtoux, mede gerechtelijk vereffenaar van AA, Bibus SA, voorheen Matinvest, Allianz I.A.R.D. SA, rechtsopvolgster van Métropole SA

(Zaak C-344/21)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Tribunal de commerce de Paris

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: AA, BB, echtgenote van AA, Groupe AA SNC, SI, AM, RH, RT, OE, MD, CJ, MI, Brouard-Daude SCP, in de persoon van Xavier Brouard in zijn hoedanigheid van gerechtelijk vereffenaar van Groupe AA SNC

Verwerende partijen: Allianz Bank SA, Allianz France SA, rechtsopvolgster van Métropole SA, Abitbol & Rousselet SCP, in de persoon van Frédéric Abitbol in zijn hoedanigheid van gerechtelijk vereffenaar van Groupe AA SNC, BDR & Associés, in de persoon van Xavier Brouard in zijn hoedanigheid van gerechtelijk vereffenaar van Groupe AA SNC, SELAFA MJA, in de persoon van Jérôme Pierrel mede gerechtelijk vereffenaar van AA, SELARL Axym, in de persoon van Didier Courtoux mede gerechtelijk vereffenaar van AA, Bibus SA, voorheen Matinvest, Allianz I.A.R.D. SA, rechtsopvolgster van Métropole SA

Prejudiciële vragen

Dienen de regels over de controle op concentraties waarin is voorzien bij de verordeningen nr. 4064/891 en nr. 139/20042 aldus te worden uitgelegd, dat een concentratie die is tot stand gebracht met schending van de verplichting tot voorafgaande aanmelding en opschorting, moet worden aangemerkt als een niet-aangemelde concentratie, en welke zijn in voorkomend geval de juridische gevolgen van niet-aanmelding voor latere op grond van deze eerste concentratie verrichte rechtshandelingen? Dient, meer bepaald, een niet-aangemelde concentratie te worden beschouwd als „onverenigbaar” in de zin van de verordeningen nr. 4064/89 en nr. 139/2004?

Dient artikel 3, lid 5, onder a), van de verordeningen nr. 4064/89 en nr. 139/2004 aldus te worden uitgelegd dat het aanhouden, gedurende meer dan een jaar en zonder toestemming van de Commissie, van deelnemingen door een financiële instelling, een kredietinstelling of een verzekeringsmaatschappij, resulteert in een met de gemeenschappelijke markt onverenigbare concentratie?

Welke juridische gevolgen verbindt artikel 3, lid 5, onder a), van de verordeningen nr. 4064/89 en nr. 139/2004 aan schending van de verplichting om, voor het aanhouden van effecten door kredietinstellingen, andere financiële instellingen of verzekeringsmaatschappijen, bij de Commissie om verlenging van de termijn van een jaar te verzoeken?

Dient naleving van het algemeen beginsel van rechtszekerheid aldus te worden uitgelegd, dat dit de mogelijkheid beperkt om op grond van het Unierecht op te komen tegen onrechtmatige verrichtingen, wanneer de onrechtmatigheid erg ver in het verleden ligt en zowel natuurlijke als rechtspersonen op grond van de onrechtmatige verrichting subjectieve rechten hebben verkregen? Openen de vastgestelde schendingen van het Unierecht in voorkomend geval het recht om beroep tot schadevergoeding in te stellen tegen de verantwoordelijken voor de onrechtmatigheden?

Dient de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie over de niet-contractuele aansprakelijkheid van de lidstaten aldus te worden uitgelegd, dat wanneer een financiële instelling die een onderdeel van de staat vormt het Unierecht schendt, deze staat verplicht is de slachtoffers van de onrechtmatigheid te compenseren, waarbij de gewone voorwaarden van het Unierecht gelden?

Dient artikel 108, lid 3, VWEU, aldus te worden uitgelegd, dat vóór het arrest Stardust Marine een lening tegen een selectieve, preferentiële rentevoet die vergeleken bij de normale marktvoorwaarden een voordeel opleverde, kon worden geacht organiek afkomstig te zijn van „staatsmiddelen” omdat zij door een openbaar bedrijf werd verstrekt, zonder dat behoeft te worden nagegaan of de lening functioneel aan de staat kon worden toegerekend?

Betekent de verplichting voor de lidstaten tot loyale samenwerking waarin artikel 4, lid 3, VEU voorziet, samen met het nuttig effect en de rechtstreekse werking van artikel 88, lid 3, [EG-Verdrag, thans artikel 108, lid 3, VWEU], dat de bodemrechters verplicht zijn om ambtshalve aan te voeren dat staatssteun niet bij de Commissie is aangemeld en, in voorkomend geval, deze onrechtmatig te verklaren?

Welke zijn de juridische gevolgen van in strijd met artikel 108, lid 3, VWEU niet bij de Europese Commissie aangemelde staatssteun, meer bepaald voor de geldigheid van aankooptransacties die mogelijk met die staatssteun zijn verricht?

Dient artikel 108, lid 3, VWEU aldus te worden uitgelegd dat wanneer een openbare kredietinstelling haar kapitaal massaal selectief ten voordele van een andere bank mobiliseert, dit neerkomt op staatssteun?

Dient artikel 101 VWEU, zoals uitgelegd door het Hof van Justitie van de Europese Unie in zijn rechtspraak ALLIANZ HUNGARIA, aldus te worden uitgelegd dat een akkoord dat een lasthebber met andere ondernemingen sluit en tot gevolg heeft dat een wettelijke verplichting wordt geschonden, een overeenkomst is die naar haar strekking mededingingsbeperkend is, gelet op het feit dat het Franse recht een lasthebber verbiedt als koper van het door hem te verkopen goed op te treden en hem zowel een loyaliteitsplicht als een informatieplicht ten aanzien van zijn lastgever(s) oplegt?

Is er sprake van schending van artikel 101 VWEU indien ondernemingen onderling hebben afgesproken een derde onderneming tegen een veel lagere prijs dan de marktwaarde te verwerven, wanneer een dergelijke verwerving schending veronderstelt, door een van de bij dit akkoord betrokken ondernemingen, van de loyaliteitsplicht, de informatieplicht of ook nog van het verbod naar Frans recht om als lasthebber op te treden als koper van het goed?

Is er sprake van schending van artikel 101 VWEU indien een akkoord tussen ondernemingen ertoe heeft bijgedragen dat de Europese Commissie informatie werd onthouden in verband met de verplichtingen voor die ondernemingen of bepaalde daarvan met betrekking tot concentraties (met name om deze aan te melden)?

Is er sprake van schending van artikel 101 VWEU indien een akkoord tussen ondernemingen met name tot doel of tot gevolg had dat staatssteun niet naar behoren bij de Europese Commissie zou worden aangemeld.

Dient artikel 3 van richtlijn 2014/104/EU3 aldus te worden uitgelegd dat de hierin bedoelde „volledige vergoeding” in casu overeenstemt met de huidige beurswaarde van Adidas?

Dient, rekening houdend met alle relevante feiten in deze zaak, artikel 10 van richtlijn 2014/104/EU van het Europees parlement en de Raad van 26 november 2014 betreffende bepaalde regels voor schadevorderingen volgens nationaal recht wegens inbreuken op de bepalingen van het mededingingsrecht van de lidstaten en van de Europese Unie, of het doeltreffendheidsbeginsel dat in dit artikel wordt verwoord, aldus te worden uitgelegd dat het recht op vergoeding van de schade die het gevolg is van de door verzoekers aan de kaak gestelde inbreuken op artikel 101 VWEU, wel of niet als verjaard moet worden beschouwd?

Aangezien voormelde richtlijn niet van toepassing is op schending van Unierechtelijke bepalingen met betrekking tot concentraties en staatssteun, welke Unierechtelijke regels dienen dan te worden toegepast ter zake van een eventuele verjaring van het recht op schadevergoeding en hoe moeten deze worden uitgelegd in het kader van de relevante feiten in deze zaak?

____________

1     Verordening (EEG) nr. 4064/89 van de Raad van 21 december 1989 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (PB 1989, L 395, blz. 1).

2     Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (PB 2004, L 24, blz. 1).

3     Richtlijn 2014/104/EU van het Europees parlement en de Raad van 26 november 2014 betreffende bepaalde regels voor schadevorderingen volgens nationaal recht wegens inbreuken op de bepalingen van het mededingingsrecht van de lidstaten en van de Europese Unie (PB 2014, L 349, blz. 1).