Language of document :

Beroep ingesteld op 1 september 2006 - Erbežnik/Europees Parlement

(Zaak F-106/06)

Procestaal: Sloveens

Partijen

Verzoekende partij: Anže Erbežnik (Luxemburg, Luxemburg) (vertegenwoordiger: P. Peče, advocaat)

Verwerende partij: Europees Parlement

Conclusies

besluit nr. 110029 van de secretaris-generaal van het Europees Parlement van 1 juni 2006 nietig te verklaren;

voor recht te verklaren dat verzoeker, toen hij voor het Europees Parlement begon te werken als jurist-vertaler, een door het primair en secundair gemeenschapsrecht erkend partnerschap buiten het huwelijk had met H. (thans mevrouw Erbežnik), en derhalve recht heeft op betaling door het Europees Parlement van de volledige inrichtingsvergoeding als voorzien voor gehuwde ambtenaren, berekend op basis van de kostwinnerstoelage;

subsidiair, het Europees Parlement te gelasten overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel rekening te houden met de wijziging van verzoekers gezinssituatie (zijn huwelijk), en hem voor de delen van de inrichtingsvergoeding die na zijn huwelijk in augustus 2005 zijn betaald het gehele bedrag van die vergoeding (voor gehuwde ambtenaren) te betalen;

verweerder te veroordelen tot betaling van rente;

verweerder te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Toen verzoeker in september 2003 in Slovenië werd aangeworven door het Europees Parlement, en ook eerder reeds, had hij een stabiel partnerschap buiten het huwelijk met zijn vriendin, die in augustus 2005 zijn vrouw is geworden. Verzoeker stelt dat dit partnerschap in het Sloveense recht wordt erkend.

Toen hij bij het Europees Parlement begon te werken, verzocht verzoeker om de kostwinnerstoelage, die hem werd geweigerd op grond dat die toelage volgens artikel 1 van bijlage VII bij het Ambtenarenstatuut enkel wordt betaald aan gehuwde paren en niet-gehuwde partners van hetzelfde geslacht. In mei 2005 verzocht hij om de inrichtingsvergoeding, ten bedrage van twee maanden basissalaris indien de ambtenaar recht heeft op de kostwinnerstoelage, en van één maand basissalaris indien dat niet het geval is. Hij ontving het eerste deel van de inrichtingsvergoeding (die in drie schijven wordt betaald, een per jaar) voor vrijgezellen. Na zijn huwelijk verzocht hij om het deel van de inrichtingsvergoeding voor gehuwde ambtenaren, welke hem werd geweigerd omdat de wijziging in zijn gezinssituatie dateerde van na het einde van zijn proeftijd.

Tot staving van zijn beroep voert verzoeker de volgende middelen aan:

-    in de eerste plaats, ongeldigheid van artikel 1, lid 2, sub c en d, van bijlage VII bij het Ambtenarenstatuut, en subsidiair, onjuiste uitlegging van die bepalingen door verweerders administratie ten gevolge van schending van elementaire communautaire begrippen als het vrij verkeer van werknemers, het burgerschap van de Unie en het vrij verkeer van personen, het verbod van discriminatie en ongelijke behandeling, en van schending van fundamentele mensenrechten en het evenredigheidsbeginsel;

-    in de tweede plaats, onjuiste uitlegging van de datum van het einde van de proeftijd als een absolute einddatum voor de inrichtingsvergoeding, terwijl de betaling is gespreid over een periode van drie jaar.

____________