Language of document : ECLI:EU:T:1999:239

ARREST VAN HET GERECHT (Vierde kamer)

29 september 1999 (1)

„Beroep tot nietigverklaring — Europees Sociaal Fonds —

Vermindering van financiële bijstand — Gewettigd vertrouwen —

Rechtszekerheid — Goed bestuur — Motiveringsgebrek”

In zaak T-126/97,

Sonasa — Sociedade Nacional de Segurança, Ld.a, vennootschap naar Portugees recht, gevestigd te Lissabon, vertegenwoordigd door N. Morais Sarmento, advocaat te Lissabon, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij V. Gillen, advocaat aldaar, Rue Aldringen 13,

verzoekster,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door M. T. Figueira en K. Simonson, leden van haar juridische dienst, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij C. Gómez de la Cruz, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

verweerster,

betreffende een verzoek tot nietigverklaring van beschikking C(96) 3451 van de Commissie van 16 december 1996 houdende vermindering van de door het Europees Sociaal Fonds aan verzoekster toegekende financiële bijstand,

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: R. M. Moura Ramos, kamerpresident, V. Tiili en P. Mengozzi, rechters,

griffier: A. Mair, administrateur,

gezien de stukken en na de mondelinge behandeling op 25 maart 1999,

het navolgende

Arrest

1.
    Artikel 1, lid 2, sub a, van besluit 83/516/EEG van de Raad van 17 oktober 1983 betreffende de taken van het Europees Sociaal Fonds (PB L 289, blz. 38; hierna: „besluit 83/516”), bepaalt, dat het Europees Sociaal Fonds deelneemt in de financiering van acties op het gebied van de beroepsopleiding en de beroepskeuzevoorlichting.

2.
    De projecten tot financiering van die acties, die moeten worden ingediend door een lidstaat of een door hem aangewezen dienst, worden goedgekeurd bij een goedkeuringsbesluit van de Commissie. Volgens artikel 2, lid 2, van besluit 83/516 staan de betrokken lidstaten in voor de adequate uitvoering van de acties.

3.
    Verordening (EEG) nr. 2950/83 van de Raad van 17 oktober 1983 houdende toepassing van besluit 83/516 (PB L 289, blz. 1; hierna: „verordening nr. 2950/83”), bepaalt in artikel 5, lid 4, dat de aanvragen tot betaling van het saldo een gedetailleerd verslag over de inhoud, de resultaten en de financiële aspecten van de betrokken actie bevatten. Voorts moet de lidstaat de feitelijke en boekhoudkundige juistheid van de in de betalingsaanvragen verstrekte gegevens bevestigen.

4.
    Volgens artikel 6, lid 1, kan de Commissie, indien van de bijstand van het ESF geen gebruik wordt gemaakt op de wijze die in het goedkeuringsbesluit is vastgesteld, deze bijstand opschorten, verminderen of doen vervallen, na aan de betrokken lidstaat gelegenheid te hebben geboden zijn opmerkingen te maken.

5.
    Artikel 6, lid 2, bepaalt, dat overgemaakte bedragen waarvan geen gebruik is gemaakt op de wijze die in het goedkeuringsbesluit is vastgesteld, worden teruggevorderd.

De feiten

6.
    Het Departamento para os Assuntos do Fundo Social Europeu (dienst belast met de aangelegenheden van het Europees Sociaal Fonds; hierna: „DAFSE”) vertegenwoordigt de Portugese Staat in aangelegenheden betreffende het ESF. Het is de enige Portugese gesprekspartner, enerzijds, van de diensten van de Commissie die de door het ESF gefinancierde acties beheren, en, anderzijds, van de openbare en particuliere lichamen die in Portugal in aanmerking willen komen voor bijstand van het ESF.

7.
    Verzoekster, Sonasa — Sociedade Nacional de Segurança, Ld.a (hierna: „Sonasa”), diende bij het DAFSE een aanvraag in om bijstand van het ESF voor een in het begrotingsjaar 1989 te voeren actie op het gebied van beroepsopleiding (hierna: „aanvraag om bijstand”).

8.
    Vervolgens legde het DAFSE die aanvraag namens de Portugese Staat ten behoeve van verzoekster aan de Commissie voor.

9.
    Het project waarvoor bijstand werd gevraagd, werd goedgekeurd bij beschikking C(89) 0570 van de Commissie van 22 maart 1989 (hierna: „goedkeuringsbesluit”), waarbij 35 083 325 ESC werd toegekend aan verzoekster voor de opleiding van 249 personen onder de 25 jaar.

10.
    De Portugese Staat verbond zich ertoe, het project van verzoekster voor een bedrag van 28 704 538 ESC te financieren via het Orçamento da Segurança Social/Instituto de Gestão Financeira da Segurança Social (budget sociale zekerheid/Financieel Beheersinstituut sociale zekerheid) (hierna: „OSS/IGFSS”).

11.
    In de loop van de opleiding ontving verzoekster op 8 mei en 5 juli 1989 voorschotten op de door het ESF en het OSS/IGFSS toegekende bijstand.

12.
    Bij een controle in juli 1989 stelde het DAFSE vast, dat de duur van het opleidingsprogramma was verkort en dat het aantal deelnemers kleiner was dan

aanvankelijk was voorzien, en het meende daarom dat de bijstand moest worden verminderd. Het kwam evenwel van deze opvatting terug en beval bij brief van 6 maart 1990 de Commissie aan, het aanvankelijke goedkeuringsbesluit te handhaven.

13.
    Na beëindiging van de opleidingsactie legde verzoekster de boekhoudkundige balans — waaruit bleek dat de daadwerkelijke totale kosten lager waren dan aanvankelijk was voorzien — aan het DAFSE over en verzocht zij om betaling van het saldo. Deze balans en dit verzoek werden op 27 oktober 1990 aan de Commissie gezonden.

14.
    Bij een eerste onderzoek van de aanvraag tot betaling van het saldo rezen er bij het DAFSE twijfels over de regelmatigheid van de gegevens in de aanvraag. Niettemin betaalde het op 27 juni 1991 opnieuw een deelbedrag, zij het met de precisering dat deze betaling geschiedde onder de voorwaarde, dat de Commissie de regelmatigheid van de boekhoudkundige balans zou vaststellen.

15.
    Op 20 augustus 1991 deelde het DAFSE de Commissie mee, dat het de door Sonasa overgelegde boekhoudkundige balans na een nieuw onderzoek aanvaardde.

16.
    Nadat de Commissie deze mededeling had ontvangen, verzocht zij het DAFSE het dossier van verzoekster grondiger te onderzoeken.

17.
    Op 12 oktober 1992 deelde het DAFSE verzoekster mee, dat een onafhankelijke onderneming opdracht had gekregen, haar beroepsopleidingsactie aan een financiële en boekhoudkundige controle te onderwerpen.

18.
    In haar verslag van oktober 1993 kwam die onderneming tot de slotsom, dat het bedrag van de bijstand dat voor de door Sonasa gevoerde beroepsopleidingsactie was toegekend, moest worden verminderd, omdat een aantal uitgaven niet voor

bijstand in aanmerking kwamen. Het verslag vermeldt met name, dat de cursisten slechts een week praktijkopleiding hadden gekregen en als echte werknemers ten dienste van de onderneming waren ingezet.

19.
    Nadat Sonasa en het DAFSE meermaals van gedachten hadden gewisseld over de inhoud van het financiële en boekhoudkundige controleverslag, besloot het DAFSE op 1 februari 1996 overeenkomstig artikel 100 van het Portugese administratief wetboek de Commissie voor te stellen de financiële bijstand te verminderen.

20.
    Bij brief van 20 maart 1996 verzocht het DAFSE verzoekster, een deel van de voor haar opleidingsactie toegekende voorschotten terug te betalen. Het preciseerde evenwel, dat dit verzoek tot terugbetaling niet vooruitliep op de nog door de Commissie vast te stellen beschikking betreffende het definitieve bedrag van de bijstand.

21.
    De resultaten van de financiële en boekhoudkundige controle werden op 5 september 1996 door de Portugese Staat aan de Commissie meegedeeld.

22.
    Op 16 december 1996 stelde de Commissie op grond van artikel 6, lid 1, van verordening nr. 2950/83 beschikking C(96) 3451 (hierna: „bestreden beschikking”) vast, die verzoekster op 19 februari 1997 ter kennis werd gebracht en waarin de Commissie de aanvankelijk toegekende bijstand van het ESF voor de door Sonasa gevoerde beroepsopleidingsactie verminderde.

Het procesverloop en de conclusies van partijen

23.
    Bij verzoekschrift, op 29 april 1997 neergelegd ter griffie van het Gerecht, heeft verzoekster beroep tot nietigverklaring van de bestreden beschikking ingesteld.

24.
    Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht (Vierde kamer) besloten, tot de mondelinge behandeling over te gaan en schriftelijke vragen te stellen aan de Commissie. Deze vragen zijn op 3 maart 1999 door de Commissie beantwoord.

25.
    Ter terechtzitting van 25 maart 1999 hebben partijen pleidooi gevoerd.

26.
    Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

—    de bestreden beschikking nietig te verklaren;

—    verweerster in de kosten te verwijzen.

27.
    Verweerster concludeert dat het het Gerecht behage:

—    het beroep te verwerpen;

—    verzoekster in de kosten te verwijzen.

Ten gronde

28.
    Tot staving van haar beroep tot nietigverklaring voert verzoekster drie middelen aan: in de eerste plaats, schending van het rechtszekerheids- en het vertrouwensbeginsel en van het beginsel van goed bestuur; in de tweede plaats, schending van het beginsel van eerbiediging van verkregen rechten, en, in de derde plaats, gebrekkige motivering van de bestreden beschikking.

Het eerste middel: schending van het rechtszekerheids- en het vertrouwensbeginsel en van het beginsel van goed bestuur

Argumenten van partijen

29.
    Verzoekster merkt op, dat:

a)    het DAFSE en de Commissie na de goedkeuring van het opleidingsprogramma herhaaldelijk van mening zijn veranderd over het bedrag van de bijstand dat voor de verwezenlijking ervan diende te worden toegekend. Zo hebben zij bijvoorbeeld hun mening herzien over een vermindering van dit bedrag, waartoe was besloten omdat een aantal „theoretische stages” uit de theoretische opleiding in werkelijkheid van praktische aard waren geweest, waardoor de regel dat er niet meer praktische dan theoretische opleiding mag worden gegeven, was geschonden;

b)    nadat het DAFSE met name een negatieve beoordeling aan het begin van de uitvoering van het programma had rechtgezet door formeel toe te geven dat die beoordeling stoelde op een materiële vergissing, het vervolgens — nadat het programma reeds was afgesloten en het DAFSE de Commissie reeds had laten weten, dat het akkoord ging met de kostenstructuur en de financieringstabel in de aanvraag tot betaling van het saldo, en zelfs reeds het gedeelte van de door de lidstaat te verlenen financiële bijstand had betaald — andermaal kritiek had geuit en het aanvankelijk vastgestelde bedrag van de bijstand opnieuw had verminderd en terugbetaling van een deel van het reeds betaalde had geëist;

c)    het stilzwijgen van de Commissie na ontvangst van de brieven van het DAFSE niet anders kon worden uitgelegd dan dat zij het eens was met de conclusies van het DAFSE en deze bevestigde;

d)    de betaling door het DAFSE van een laatste deel van de bijstand na aanvaarding van de bij de aanvraag tot betaling van het saldo gevoegde financiële balans, een gewettigd vertrouwen had doen ontstaan en de erkenning inhield dat verzoekster recht had op de bijstand;

e)    de Commissie de bestreden beschikking, waarbij het definitieve standpunt van het DAFSE omtrent de vermindering van de financiële bijstand is bevestigd, heeft vastgesteld zonder ooit te hebben nagegaan of de verklaringen van het DAFSE of de conclusies van het financiële en boekhoudkundige verslag juist waren, en na zeven jaar te hebben laten verstrijken sedert de ontvangst van de aanvraag tot betaling van het saldo.

30.
    Op grond van het voorgaande is verzoekster van mening, dat de Commissie op flagrante wijze het rechtszekerheids- en het vertrouwensbeginsel en het beginsel van goed bestuur heeft geschonden.

31.
    Verweerster antwoordt hierop, dat:

a)    de bestreden beschikking niet enkel is gebaseerd op de kwalificatie van de „theoretische stages”, maar ook op het feit dat verzoekster slechts een opleiding had verschaft aan 137 cursisten in plaats van 249, zoals aanvankelijk voorzien, alsook op de vaststelling dat niet is voldaan aan andere voorwaarden voor betaling overeenkomstig de goedgekeurde aanvraag;

b)    de betaling door het DAFSE van het voorlopig saldo van de nationale bijdrage en van de bijstand van het ESF niet de erkenning inhoudt, dat de betaalde som daadwerkelijk was verschuldigd. De terzake toepasselijke Portugese wettelijke regeling bepaalt zeer duidelijk, dat die betaling slechts geschiedt onder voorbehoud van de latere controle van de rekeningen door de Commissie met het oog op de vaststelling van het goedkeuringsbesluit betreffende de betaling van het saldo;

c)    volgens vaste rechtspraak de beoordeling van de aanvragen tot betaling van het saldo toekomt aan de Commissie en niet aan de nationale autoriteiten;

d)    de gemeenschapsregeling inzake het ESF de Commissie er niet toe verplicht, een onafhankelijk onderzoek van de situatie te verrichten, maar haar toestaat zich voor haar eindbeslissing te baseren op de met redenen omklede conclusies van de lidstaat.

Beoordeling door het Gerecht

32.
    Het Gerecht acht het aangewezen, de drie onderdelen van het eerste middel elk afzonderlijk te onderzoeken.

— De schending van het vertrouwensbeginsel

33.
    Elke marktdeelnemer bij wie een instelling gegronde verwachtingen heeft gewekt, kan zich op het vertrouwensbeginsel beroepen (arrest Gerecht van 14 juli 1997, Interhotel/Commissie, T-81/95, Jurispr. blz. II-1268, punt 45).

34.
    Volgens vaste rechtspraak kan het vertrouwensbeginsel evenwel niet worden ingeroepen door een onderneming die zich schuldig heeft gemaakt aan kennelijke schending van een geldende regeling (zie arrest Gerecht van 24 april 1996, Industrias Pesqueras Campos e.a./Commissie, T-551/93, T-231/94, T-232/94, T-233/94 en T-234/94, Jurispr. blz. II-247, punt 76).

35.
    Om te beginnen moet worden vastgesteld, dat de bestreden beschikking is gegeven overeenkomstig artikel 6, lid 1, van verordening nr. 2950/83, volgens hetwelk de Commissie, indien van de bijstand van het ESF geen gebruik wordt gemaakt op de wijze die in het goedkeuringsbesluit is vastgesteld, die bijstand kan opschorten, verminderen of doen vervallen, na aan de betrokken lidstaat gelegenheid te hebben geboden zijn opmerkingen te maken.

36.
    Uit deze bepaling blijkt duidelijk, dat de financiële bijstand van het ESF slechts wordt toegekend indien de begunstigde zich houdt aan de voorwaarden met

betrekking tot de actie, die door de Commissie in het goedkeuringsbesluit zijn vermeld. Wanneer de begunstigde die voorwaarden niet eerbiedigt, kan hij dus niet verwachten, dat het bij het goedkeuringsbesluit toegekende bedrag in zijn geheel zal worden uitbetaald.

37.
    De Commissie was op grond van verordening nr. 2950/83 dus bevoegd te onderzoeken, of de bijstand van het ESF was gebruikt overeenkomstig de voorwaarden van het goedkeuringsbesluit, waarbij voor een bedrag van 35 083 325 ESC financiële bijstand was toegekend voor de opleiding van 249 personen. Toen de aanvraag tot betaling van het saldo bij de Commissie werd ingediend, moest zij beoordelen, na de betrokken lidstaat te hebben gehoord, of niet-inachtneming van bovenbedoelde voorwaarden eventueel rechtvaardigde, dat de bijstand krachtens artikel 6 van verordening nr. 2950/83 werd verminderd (arrest Gerecht van 19 maart 1997, Oliveira/Commissie, T-73/95, Jurispr. blz. II-384, punten 30 en 31).

38.
    Vaststaat immers, dat het aantal cursisten dat deelnam aan de opleidingsactie van Sonasa, opvallend kleiner was (137 in plaats van 249) en dat de duur van de actie aanzienlijk is verkort. Bovendien heeft de Commissie na inzage van het financiële en boekhoudkundige controleverslag opgemerkt, dat de cursisten slechts één week opleiding hadden gekregen en dat zij als echte werknemers ten dienste van de onderneming waren ingezet.

39.
    Hieruit volgt, dat verzoekster de voorwaarden waarvan de bijstand van het ESF afhankelijk was, kennelijk niet in acht heeft genomen. Bijgevolg kan zij niet met een beroep op het vertrouwensbeginsel de nietigverklaring van de bestreden beschikking vorderen.

40.
    Het argument van verzoekster, dat de gehele of gedeeltelijke betaling van de bijstand door het DAFSE, nadat dit de bij de aanvraag tot betaling van het saldo

gevoegde financiële balans had aanvaard, bij verzoekster het gewettigd vertrouwen had gewekt, dat de aanvankelijk goedgekeurde bijstand definitief in zijn geheel zou worden uitbetaald, kan overigens evenmin slagen.

41.
    Het staat immers aan de Commissie om over aanvragen tot betaling van het saldo te beslissen, en alleen zij is bevoegd, financiële bijstand van het ESF overeenkomstig artikel 6, lid 1, van verordening nr. 2950/83 te verminderen (arrest Gerecht van 13 december 1995, Commissie/Branco, T-85/94 (122), Jurispr. blz. II-2993, punt 23).

42.
    Hoewel het DAFSE zoals elke andere nationale autoriteit die bevoegd is inzake financiering van acties van het ESF, overeenkomstig artikel 5, lid 4, van verordening nr. 2950/83 de Commissie bij een aanvraag tot betaling van het saldo kan voorstellen, financiële bijstand door het ESF goed te keuren of te verminderen, is enkel de Commissie bevoegd daarover te beslissen. Bovendien moet elke betaling door de bevoegde nationale autoriteiten als voorlopig worden beschouwd, in zoverre zij geschiedt onder voorbehoud van de eindbeslissing van de Commissie.

43.
    Uit het dossier blijkt ook, dat het DAFSE verzoekster er steeds op heeft gewezen, dat de ontvangen betalingen voorlopig waren en onder voorbehoud van die beslissing plaatsvonden.

44.
    Alle mededelingen van het DAFSE aan verzoekster of aan de Commissie met betrekking tot de aanvaarding of een eventuele vermindering van de bijstand van het ESF zijn mitsdien enkel te beschouwen als voorstellen van de bevoegde nationale autoriteit in het kader van de controle op de adequate uitvoering van de opleidingsacties, die zij overeenkomstig artikel 2, lid 2, van besluit 83/516 dient te verrichten.

45.
    Hieruit volgt, dat verzoekster in casu niet met een beroep op het vertrouwensbeginsel de nietigverklaring van de bestreden beschikking kan vorderen.

46.
    Dit onderdeel is dus niet gegrond.

— De schending van het rechtszekerheidsbeginsel

47.
    Verzoekster kan evenmin met een beroep op het rechtszekerheidsbeginsel de nietigverklaring van de bestreden beschikking vorderen. Dit beginsel, dat vereist dat rechtsregels duidelijk en nauwkeurig zijn, en dat ertoe strekt te waarborgen, dat door het gemeenschapsrecht beheerste rechtssituaties en -betrekkingen voorzienbaar zijn (arrest Hof van 15 februari 1996, Duff e.a., C-63/93, Jurispr. blz. I-569, punt 20), is immers in casu niet geschonden, aangezien de geldende regeling uitdrukkelijk voorziet in de mogelijkheid dat financiële bijstand wordt teruggevorderd wanneer de voorwaarden waaronder de steun is verleend, niet zijn nageleefd (arrest Interhotel/Commissie, reeds aangehaald, punt 61).

48.
    Dit onderdeel is dus niet gegrond.

— De schending van het beginsel van goed bestuur

49.
    Opgemerkt zij, dat de Commissie met de nodige voortvarendheid heeft gehandeld.

50.
    Immers, in de eerste plaats heeft zij na op 5 september 1996 het financiële en boekhoudkundige verslag te hebben ontvangen, de bestreden beschikking op 16 december 1996 vastgesteld.

51.
    In de tweede plaats is de bestreden beschikking niet uitsluitend gebaseerd op dat verslag of op de beoordeling van de strekking van de „theoretische stages”. Uit de motivering van de beschikking blijkt integendeel duidelijk, dat de Commissie zich heeft gebaseerd op alle documenten die haar door het DAFSE waren toegezonden.

52.
    In de derde plaats berust de toekenning van financiële bijstand van het ESF op een stelsel van nauwe samenwerking tussen de Commissie en de lidstaten, wat voor de lidstaten de verplichting meebrengt de controles te vergemakkelijken die de Commissie verricht om vast te stellen of de uitgevoerde of nog lopende activiteiten aan de ter zake geldende richtsnoeren voldoen (arrest Gerecht van 12 januari 1995, Branco/Commissie, T-85/94, Jurispr. blz. II-47, punt 35; arrest Hof van 15 maart 1984, EISS/Commissie, 310/81, Jurispr. blz. 1341, punt 14). Voorts dient de lidstaat in wiens naam het project is voorgesteld, volgens artikel 2, lid 2, van besluit 83/516 in te staan voor de adequate uitvoering ervan. Verzoekster kan de Commissie dus niet verwijten, dat zij haar conclusies heeft gebaseerd op informatie die zij van de betrokken lidstaat heeft ontvangen.

53.
    Ondanks het lange tijdsverloop tussen de datum waarop de aanvraag tot betaling van het saldo is ontvangen, en de datum van de bestreden beschikking heeft de Commissie juist gehandeld door de resultaten af te wachten van het door het DAFSE in opdracht gegeven financiële en boekhoudkundige controleverslag, dat zelf weer zijn rechtvaardiging vond in de vaststelling van een aantal onregelmatigheden in het dossier (zie punt 38). De omstandigheid dat de Commissie de resultaten van die controle heeft afgewacht, kan dus geen schending van het beginsel van goed bestuur opleveren.

54.
    Het feit dat de Commissie kennis had van de verschillende standpunten van het DAFSE, betekent voorts geenszins, dat zij verantwoordelijk is voor het optreden van de nationale autoriteit. Weliswaar had de Commissie het DAFSE kunnen vragen de procedure te versnellen, maar dat neemt niet weg dat zij verplicht was een beslissing te nemen op basis van alle gegevens die van invloed konden zijn op het resultaat (arrest Oliveira/Commissie, reeds aangehaald, punt 32). In die omstandigheden kan haar niet worden verweten, de conclusie van het onderzoek van de nationale autoriteit te hebben afgewacht, alvorens haar beschikking vast te stellen.

55.
    Het derde onderdeel is dus niet gegrond.

56.
    Hieruit volgt dat het eerste middel in zijn geheel moet worden afgewezen.

Het tweede middel: schending van het beginsel van eerbiediging van verkregen rechten

Argumenten van partijen

57.
    Volgens verzoekster blijkt onbetwistbaar uit de feiten, dat de Commissie haar verkregen rechten rechtstreeks heeft geschonden. Het goedkeuringsbesluit kende haar immers subjectieve rechten toe, op grond waarvan zij volledige betaling van de bijstand mocht eisen.

58.
    Verweerster antwoordt hierop, dat de ontvanger van bijstand wiens aanvraag door de Commissie is goedgekeurd, daardoor geen definitief recht op volledige betaling van de bijstand verkrijgt indien hij de in het goedkeuringsbesluit gestelde voorwaarden niet in acht neemt. Verzoekster kon derhalve niet het gewettigde vertrouwen hebben, dat alle kosten waarmee bij de aanvankelijke aanvraag om bijstand rekening was gehouden, uiteindelijk ook zouden worden aanvaard.

Beoordeling door het Gerecht

59.
    Volgens vaste rechtspraak verkrijgt de ontvanger van bijstand wiens aanvraag door de Commissie is goedgekeurd, daardoor geen definitief recht op volledige betaling van de bijstand indien hij de voorwaarden waarvan die bijstand afhankelijk is gesteld, niet in acht neemt (arrest Interhotel, reeds aangehaald, punt 62).

60.
    Zoals het Gerecht reeds heeft vastgesteld in de punten 38 en 39 supra, heeft verzoekster in casu niet voldaan aan de voorwaarden die voor de opleidingsactie golden.

61.
    Hieruit volgt, dat het tweede middel, ontleend aan schending van het beginsel van eerbiediging van verkregen rechten, eveneens moet worden afgewezen.

Het derde middel: schending van de motiveringsplicht

Argumenten van partijen

62.
    Verzoekster verwijt de Commissie, bij de vaststelling van haar beschikking uitsluitend rekening te hebben gehouden met de conclusies van het DAFSE, die zelf uitsluitend waren gebaseerd op het financiële en boekhoudkundige controleverslag, dat op zijn beurt op speculaties berustte. Bijgevolg heeft de Commissie haar beschikking niet op nauwkeurige, maar evenmin op volledige wijze met redenen omkleed, aangezien zij haar motivering heeft doen steunen op documenten die dezelfde gebreken vertonen.

63.
    Verweerster beklemtoont daarentegen, dat wanneer zij, zoals in casu, zich eenvoudig aansluit bij het voorstel van een lidstaat de aanvankelijk toegekende bijstand te verminderen, haar beschikking moet worden geacht naar behoren met redenen te zijn omkleed wanneer zij op voldoende duidelijke wijze naar dat voorstel verwijst.

Beoordeling door het Gerecht

64.
    Volgens vaste rechtspraak heeft de verplichting tot motivering van een individuele beschikking tot doel, de gemeenschapsrechter in staat te stellen de wettigheid van de beschikking te toetsen, en de betrokkene voldoende gegevens te verschaffen om na te gaan of de beschikking gegrond is dan wel een gebrek vertoont op grond waarvan de wettigheid kan worden betwist. De omvang van de motiveringsplicht is afhankelijk van de aard der betrokken handeling en van de omstandigheden waaronder deze is vastgesteld (arrest Branco/Commissie, reeds aangehaald, punt 32).

65.
    Zoals het Gerecht reeds heeft geoordeeld, moeten uit de motivering van een beschikking waarbij aanvankelijk toegekende bijstand wordt verminderd, hetgeen voor de aanvragers ernstige consequenties heeft, duidelijk de redenen blijken die de vermindering van de bijstand ten opzichte van het aanvankelijk goedgekeurde bedrag rechtvaardigen (arrest Gerecht van 6 december 1994, Lisrestal/Commissie, T-450/93, Jurispr. blz. II-1177, punt 52).

66.
    Bijgevolg moet worden onderzocht, of de bestreden beschikking in casu voldoet aan de eisen van artikel 190 EG-Verdrag (thans artikel 253 EG), zoals dit door de communautaire rechter is uitgelegd.

67.
    Zoals reeds is vastgesteld, berust de toekenning van financiële bijstand volgens de geldende regeling en de rechtspraak op een stelsel van nauwe samenwerking tussende Commissie en de lidstaten.

68.
    Derhalve kan in een geval als het onderhavige, waarin de Commissie zich eenvoudig aansluit bij het voorstel van een lidstaat de aanvankelijk toegekende bijstand te verminderen, een beschikking van de Commissie naar het oordeel van het Gerecht worden geacht naar behoren met redenen te zijn omkleed in de zin van artikel 190 van het Verdrag, hetzij wanneer zijzelf duidelijk de redenen vermeldt die de vermindering van de bijstand schragen, hetzij, zo dat niet het geval is, wanneer zij voldoende duidelijk verwijst naar een handeling van de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat, waarin deze de redenen voor een dergelijke vermindering duidelijk uiteenzetten (arrest Branco/Commissie, reeds aangehaald, punt 36).

69.
    In casu bevat de bestreden beschikking een nauwkeurige aanwijzing omtrent de redenen waarom de Commissie de aanvankelijk toegekende financiële bijstand heeft verminderd, terwijl zij ook de documenten van het DAFSE vermeldt waaraan zij refereert.

70.
    Bijgevolg moet het derde middel, ontleend aan gebrekkige motivering, eveneens worden afgewezen.

71.
    Uit het voorgaande volgt, dat het beroep in zijn geheel moet worden verworpen.

Kosten

72.
    Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dat is gevorderd. Aangezien verzoekster in het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig de vordering van verweerster in de kosten te worden verwezen.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vierde kamer),

rechtdoende:

1)    Verwerpt het beroep.

2)    Verwijst verzoekster in alle kosten.

Moura Ramos
Tiili
Mengozzi

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 29 september 1999.

De griffier

De president van de Vierde kamer

H. Jung

R. M. Moura Ramos


1: Procestaal: Portugees.

Jurispr.