Language of document : ECLI:EU:T:2013:321

Zaak T‑404/08

Fluorsid SpA
en

Minmet financing Co.

tegen

Europese Commissie

„Mededinging – Mededingingsregelingen – Wereldmarkt voor aluminiumfluoride – Beschikking houdende vaststelling van inbreuk op artikel 81 EG en artikel 53 EER-Overeenkomst – Beroep tot nietigverklaring – Beroepstermijn – Tardiviteit – Niet-ontvankelijkheid – Vaststelling van prijzen en verdeling van markten – Bewijs van inbreuk – Recht van verweer – Afbakening van betrokken markt – Geldboeten – Ernst van inbreuk – Richtsnoeren voor berekening van geldboeten van 2006”

Samenvatting – Arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 18 juni 2013

1.      Beroep tot nietigverklaring – Procesbelang – Beschikking van de Commissie waarbij inbreuk op mededingingsregels wordt vastgesteld en geldboete wordt opgelegd – Onderneming die samen met andere entiteiten hoofdelijk aansprakelijk wordt gesteld – Ontvankelijkheid – Eenzelfde beroep ingesteld door twee verzoekers – Ontvankelijkheid van beroep van een van verzoekers – Noodzaak om ontvankelijkheid van beroep van tweede verzoeker te onderzoeken – Geen

(Art. 81 EG en 230, vierde alinea, EG)

2.      Beroep tot nietigverklaring – Termijnen – Regels van openbare orde – Ambtshalve onderzoek door de Unierechter – Tardief verzoekschrift – Verval van recht – Verzoek van het Gerecht om verzuimen te herstellen na afloop van termijn – Geen invloed

(Art. 230, vijfde alinea, EG; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 101, lid 1, sub a, en 102, lid 2)

3.      Beroep tot nietigverklaring – Termijnen – Verschillende beschikkingen gericht aan onderscheiden rechtspersonen die economische entiteit vormen – Afzonderlijke berekening van termijn voor elke beschikking

(Art. 81, lid 1, EG en 230, vijfde alinea, EG)

4.      Beroep tot nietigverklaring – Voorwerp – Beschikking houdende vaststelling van inbreuk op mededingingsregels door meerdere adressaten – Niet of tardief betwiste aspecten betreffende andere adressaten dan verzoeker – Daarvan uitgesloten

5.      Gerechtelijke procedure – Beroepstermijnen – Verval van recht – Afwijkingen – Toeval of overmacht – Begrip

(Statuut van het Hof van Justitie, art. 45, tweede alinea)

6.      Gerechtelijke procedure – Beroepstermijnen – Verval van recht – Afwijkingen – Verschoonbare dwaling – Begrip

7.      Mededingingsregelingen – Bewijs – Vereiste mate van nauwkeurigheid van door de Commissie in aanmerking genomen bewijzen

(Art. 81, lid 1, EG)

8.      Mededingingsregelingen – Complexe inbreuk met kenmerken van overeenkomst en kenmerken van onderling afgestemde feitelijke gedraging – Eén enkele kwalificatie als „overeenkomst en/of onderling afgestemde feitelijke gedraging” – Toelaatbaarheid

(Art. 81, lid 1, EG)

9.      Mededingingsregelingen – Aantasting van mededinging – Beoordelingscriteria – Mededingingsverstorend doel – Toereikendheid voor vaststelling van inbreuk

(Art. 81, lid 1, EG)

10.    Handelingen van de instellingen – Motivering – Verplichting – Omvang – Beschikking houdende vaststelling van inbreuk op mededingingsregels

(Art. 81 EG en 253 EG)

11.    Mededinging – Administratieve procedure – Mededeling van punten van bezwaar – Vereiste inhoud – Eerbiediging van rechten van verdediging – Draagwijdte

(Art. 81, lid 1, EG; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 27, lid 1)

12.    Mededinging – Administratieve procedure – Eerbiediging van rechten van verdediging – Recht van toegang tot dossier – Schending – Weigering van toegang tot documenten die van nut kunnen zijn voor verdediging van onderneming

(Art. 81, lid 1, EG; verordening nr. 1/2003 van de Raad)

13.    Beroep tot nietigverklaring – Handelingen waartegen beroep kan worden ingesteld – Begrip – Handelingen die bindende rechtsgevolgen sorteren – Handelingen ter voorbereiding van louter uitvoerende handelingen – Daarvan uitgesloten

(Art. 230 EG)

14.    Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Niet-oplegging of vermindering van geldboete in ruil voor medewerking van beschuldigde onderneming – Verplichting om in stadium van mededeling van punten van bezwaar standpunt in te nemen over clementieverzoek – Geen

(Art. 81, lid 1, EG; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23, lid 2; mededeling 2002/C 45/03 van de Commissie, punten 26 en 27)

15.    Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria – Zwaarte en duur van inbreuk – Beoordelingscriteria

(Art. 81, lid 1, EG; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23, lid 3)

16.    Mededinging – Geldboeten – Richtsnoeren voor berekening van geldboeten – Rechtskarakter – Gedragsregel die zelfbeperking van beoordelingsbevoegdheid van de Commissie impliceert – Verplichting om beginselen van gelijke behandeling, bescherming van gewettigd vertrouwen en rechtszekerheid na te leven

(Art. 81, lid 1, EG; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23, lid 2; mededeling 2006/C 210/02 van de Commissie)

1.      Een onderneming waaraan een beschikking van de Commissie houdende vaststelling van een inbreuk op artikel 81 EG is gericht, heeft een belang om op te komen tegen een beschikking die aan een andere onderneming een geldboete oplegt, waartoe de eerste onderneming zowel in deze beschikking als in de beschikking die haar individueel is meegedeeld, hoofdelijk wordt veroordeeld. Dit geldt temeer aangezien de tot de tweede onderneming gerichte beschikking de primaire rechtsgrondslag vormt voor de hoofdelijke aansprakelijkheid van de eerste onderneming, die onlosmakelijk verbonden is met die van de tweede onderneming en met de aan deze laatste opgelegde geldboete.

Wanneer deze ondernemingen één beroep instellen tegen deze beschikkingen, hoeft de Unierechter niet te onderzoeken of deze verzoeksters allebei procesbevoegd zijn.

(cf. punten 48, 49)

2.      De beroepstermijn van twee maanden te rekenen vanaf de kennisgeving van de betrokken handeling in de zin van artikel 230, vijfde alinea, EG is van openbare orde is en is ingesteld teneinde de rechtsduidelijkheid en de rechtszekerheid te waarborgen en elke discriminatie of willekeurige behandeling bij de rechtsbedeling te vermijden. Bijgevolg is het aan de rechter om ambtshalve na te gaan of hij is geëerbiedigd. Het betreft hier namelijk een vaste, absolute en niet-verlengbare termijn.

In dit verband kan noch een verzoek van het Gerecht om de verzuimen in het verzoekschrift te herstellen, noch de aanvaarding van een dergelijk herstel door het Gerecht van invloed zijn op het verstrijken van de beroepstermijn. De ontvankelijkheid van een beroep moet namelijk worden beoordeeld ten aanzien van de situatie op het tijdstip waarop het verzoekschrift is neergelegd. Indien op dat moment de voorwaarden om het beroep in te stellen niet zijn vervuld, is het beroep dus niet-ontvankelijk. Een regularisering is slechts mogelijk indien dit voor het verstrijken van de beroepstermijn gebeurt.

(cf. punten 51, 53)

3.      Wanneer twee verschillende beschikkingen waarin een inbreuk op de mededingingsregels van de Unie wordt vastgesteld en een geldboete wordt opgelegd, aan twee onderscheiden rechtspersonen worden gericht en op verschillende data worden meegedeeld, kan het feit dat deze ondernemingen gezamenlijk, als economische eenheid, beroep hebben ingesteld tegen deze beschikkingen, zonder onderscheid tussen de individuele beschikkingen, niet tot gevolg hebben dat voor de ene onderneming dezelfde beroepstermijn geldt als voor de andere onderneming. Het gaat immers om twee verschillende beschikkingen ten aanzien waarvan de beroepstermijn afzonderlijk moet worden berekend.

Onder het begrip onderneming in de zin van artikel 81, lid 1, EG moet stellig worden verstaan een economische eenheid, ook al wordt deze economische eenheid uit juridisch oogpunt gevormd door meerdere natuurlijke of rechtspersonen. Wanneer een dergelijke economische entiteit de mededingingsregels echter overtreedt, moet deze inbreuk volgens het beginsel van persoonlijke aansprakelijkheid ondubbelzinnig worden toegerekend aan een rechtspersoon waaraan een geldboete zal kunnen worden opgelegd, en de mededeling van punten van bezwaar – en a fortiori de eindbeschikking – moeten aan laatstgenoemde worden toegezonden en dienen te vermelden in welke hoedanigheid deze rechtspersoon de gestelde feiten worden verweten.

(cf. punten 56, 57, 59)

4.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 58)

5.      Slechts in de hoogst uitzonderlijke gevallen van toeval of overmacht kan, overeenkomstig artikel 45, tweede alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie, van de regelingen inzake procestermijnen worden afgeweken, aangezien een strikte toepassing van deze regels vereist is in het belang van de rechtszekerheid en om elke discriminatie of willekeurige behandeling bij de rechtsbedeling te vermijden.

De begrippen overmacht en toeval bevatten een objectief element, dat betrekking heeft op abnormale omstandigheden die niet de marktdeelnemer betreffen, en een subjectief element, dat betrekking heeft op de verplichting voor de betrokkene om zich tegen de gevolgen van de abnormale gebeurtenis te beschermen, door passende maatregelen te treffen zonder buitensporige offers te brengen. In het bijzonder moet de marktdeelnemer de nodige zorgvuldigheid aan de dag leggen om de voorziene termijnen in acht te nemen. Het moet bijgevolg gaan om abnormale moeilijkheden die onafhankelijk zijn van de wil van de verzoekende partij en die ondanks alle dienstige voorzorgsmaatregelen onvermijdelijk blijken te zijn.

(cf. punt 60)

6.      In de context van het toezicht op de naleving van termijnen voor het instellen van een beroep tot nietigverklaring, heeft het begrip verschoonbare dwaling slechts betrekking op uitzonderlijke omstandigheden waarin, met name, de betrokken instelling zich had gedragen op een manier die, op zichzelf of in beslissende mate, een begrijpelijke verwarring kon doen ontstaan bij de justitiabele ter goeder trouw die alle zorgvuldigheid aan de dag had gelegd die van een persoon met normale kennis van zaken mocht worden verwacht bijvoorbeeld, wanneer de verzoekende partij werd geconfronteerd met een bijzonder uitleggingsprobleem om de bevoegde autoriteit of de duur van de termijn te achterhalen.

(cf. punt 61)

7.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 72‑74)

8.      Wanneer sprake is van een complexe inbreuk op artikel 81, lid 1, EG, kan van de Commissie niet worden geëist dat zij de inbreuk specifiek als overeenkomst of als onderling afgestemde feitelijke gedragingen kwalificeert, aangezien artikel 81 EG op deze beide soorten inbreuken ziet. De dubbele kwalificatie van de inbreuk als overeenkomst en/of onderling afgestemde feitelijke gedraging moet dus worden gezien als de aanduiding van een complex geheel van feitelijke bestanddelen waarvan sommige zijn aangemerkt als overeenkomst en andere als onderling afgestemde feitelijke gedragingen in de zin van artikel 81, lid 1, EG, dat voor dit soort complexe inbreuken niet in een specifieke kwalificatie voorziet.

(cf. punten 75, 97)

9.      De mededingingsbeperkende strekking en gevolgen van een overeenkomst zijn geen cumulatieve, maar alternatieve voorwaarden om te beoordelen of een dergelijke overeenkomst onder het verbod van artikel 81, lid 1, EG valt. Uit het alternatieve karakter van die voorwaarden, uitgedrukt door het voegwoord „of”, volgt dat in de eerste plaats moet worden gelet op de strekking zelf van de overeenkomst, rekening houdend met de economische context waarin zij moet worden toegepast. De gevolgen van een overeenkomst hoeven niet te worden onderzocht wanneer vaststaat dat deze een mededingingsbeperkende strekking heeft.

(cf. punt 96)

10.    Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 100, 101)

11.    Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 107‑109)

12.    In het kader van de administratieve procedure tot toepassing van de mededingingsregels is er sprake van een schending van het recht van verweer wanneer op grond van een door de Commissie begane onregelmatigheid de door haar gevoerde administratieve procedure tot een ander resultaat had kunnen leiden. Om een dergelijke schending te bewijzen, moet een verzoekende onderneming genoegzaam aantonen, niet dat de beschikking van de Commissie anders zou hebben geluid, maar wel dat zij zich zonder de onregelmatigheid beter had kunnen verdedigen, bijvoorbeeld omdat zij voor haar verweer stukken had kunnen gebruiken waartoe haar tijdens de administratieve procedure geen toegang was verleend.

Betreffende meer in het bijzonder het recht op toegang tot het dossier, hoeft de onderneming enkel aan te tonen dat zij dit stuk voor haar verweer had kunnen gebruiken. Deze onderneming hoeft niet aan te tonen dat deze onregelmatigheid het verloop van de procedure en de inhoud van de beschikking van de Commissie in haar nadeel heeft beïnvloed, maar enkel dat zij het verloop van de procedure en de inhoud van de beschikking van de Commissie heeft kunnen beïnvloeden. Ingeval geen inzage in stukken wordt verleend, hoeft de betrokken onderneming dus niet aan te tonen dat, indien de stukken waren meegedeeld, de administratieve procedure tot een ander resultaat zou hebben geleid, maar volstaat het dat zij aantoont dat er een – zij het nog zo kleine – kans bestond dat de stukken waarin in de administratieve procedure geen inzage was verleend, voor haar verweer van nut hadden kunnen zijn.

Wanneer de verzoekers in een bepaald geval, ten eerste, tegelijkertijd met de mededeling van punten van bezwaar toegang hebben gekregen tot de stukken met betrekking tot bepaalde contacten zonder dat zij hieruit in het kader van de administratieve procedure of in de loop van het geding het minste ontlastende argument hebben gehaald, zij er, ten tweede, in het stadium van de administratieve procedure van hebben afgezien om een standpunt in te nemen over de latere contacten en zij, ten derde, in de loop van het geding evenmin hebben uitgelegd of gestaafd hoe het ontbreken van een uitdrukkelijke vermelding van die stukken in de mededeling van punten van bezwaar de doeltreffendheid van hun verweer gedurende de administratieve procedure heeft geschaad en hoe zij zich doeltreffender hadden kunnen verweren indien zij uitdrukkelijk in kennis waren gesteld van het feit dat de Commissie die stukken wilde gebruiken als belastend bewijsmateriaal, hebben zij niet kunnen aantonen dat het feit dat zij in de mededeling van punten van bezwaar niet in kennis waren gesteld van het voornemen van de Commissie om de betrokken stukken tegen hen te gebruiken, de doeltreffendheid van hun verweer en, bijgevolg, het resultaat waartoe de Commissie in de beschikking is gekomen, heeft kunnen beïnvloeden.

(cf. punten 110, 111, 125)

13.    Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 132)

14.    Uit de mededeling betreffende immuniteit tegen geldboeten en vermindering van geldboeten in kartelzaken blijkt dat de procedure tot toekennen van immuniteit of vermindering van de geldboete aan een onderneming in het kader van het door deze mededeling vastgestelde clementieprogramma verschillende onderscheiden fases omvat. Pas in de laatste fase, aan het einde van de administratieve procedure, wanneer de Commissie de eindbeschikking geeft, kent zij in deze beschikking al dan niet de immuniteit tegen geldboeten of vermindering van de geldboete toe. Aldus blijkt uit het stelsel, zoals dit in de mededeling is neergelegd, dat vóór de eindbeschikking geen echte immuniteit tegen geldboeten of een echte vermindering van het bedrag van de geldboete wordt verleend aan de onderneming die om immuniteit of om vermindering van het bedrag van de geldboete verzoekt, maar dat deze onderneming slechts een procedurele status geniet die aan het einde van de administratieve procedure kan overgaan in immuniteit tegen geldboeten of vermindering van het bedrag van de geldboete indien aan de gestelde voorwaarden is voldaan.

Punt 26 van de mededeling inzake medewerking bepaalt dat wanneer de Commissie tot de voorlopige conclusie komt dat het bewijsmateriaal dat door een onderneming is verstrekt, een toegevoegde waarde heeft, zij de onderneming, uiterlijk op de datum van kennisgeving van de mededeling van punten van bezwaar, schriftelijk haar voornemen om de geldboete te verminderen bekendmaakt. Dit betekent ook dat wanneer de Commissie niet het voornemen heeft om gevolg te geven aan een clementieverzoek, zij geen enkele verplichting heeft om de betrokken onderneming daarvan in het stadium van de mededeling van punten van bezwaar in kennis te stellen. Punt 27 van de mededeling inzake medewerking bepaalt dat de Commissie de uiteindelijke situatie van elke onderneming die om vermindering van een geldboete verzoekt aan het einde van de administratieve procedure beoordeelt wanneer zij haar beschikking vaststelt. Pas in de eindbeschikking van de administratieve procedure voor de Commissie hoeft deze zich dus uit te spreken over de bij haar ingediende clementieverzoeken.

(cf. punten 134, 135)

15.    Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 144‑147)

16.    Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 149‑151)