Language of document : ECLI:EU:T:2002:175

ARREST VAN HET GERECHT (Vierde kamer)

4 juli 2002 (1)

„Terugbetaling van invoerrechten - Artikel 13 van verordening (EEG) nr. 1430/79 - Begrip bijzondere situatie”

In zaak T-239/00,

SCI UK Ltd, gevestigd te Irvine (Verenigd Koninkrijk), vertegenwoordigd door L. Allen, barrister,

verzoekster,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door R. Tricot en R. Wainwright als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verweerster,

betreffende een verzoek tot nietigverklaring van beschikking C(2000) 1684 def. van de Commissie van 29 juni 2000 houdende vaststelling dat de terugbetaling van invoerrechten aan verzoekster niet gerechtvaardigd is,

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: M. Vilaras, kamerpresident, V. Tiili en P. Mengozzi, rechters,

griffier: B. Pastor, hoofdadministrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 6 februari 2002,

het navolgende

Arrest

Juridische context

1.
    Artikel 13, leden 1 en 2, van verordening (EEG) nr. 1430/79 van de Raad van 2 juli 1979 betreffende terugbetaling of kwijtschelding van in- of uitvoerrechten (PB L 175, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 3069/86 van de Raad van 7 oktober 1986 (PB L 286, blz. 1), luidt:

„1. Tot terugbetaling of kwijtschelding van invoerrechten kan worden overgegaan in andere bijzondere situaties dan die welke zijn bedoeld in de afdelingen A tot en met D, die het gevolg zijn van omstandigheden die geen manipulatie of klaarblijkelijke nalatigheid van de kant van de betrokkene inhouden.

De situaties waarin de eerste alinea kan worden toegepast, alsmede de daarbij in acht te nemen procedurevoorschriften, worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 25. Aan de terugbetaling of de kwijtschelding kunnen bijzondere voorwaarden worden verbonden.

2. Terugbetaling of kwijtschelding van invoerrechten op grond van de in lid 1 aangegeven redenen wordt toegestaan op een daartoe, vóór het verstrijken van een termijn van twaalf maanden te rekenen vanaf de datum waarop genoemde rechten door de met de inning belaste autoriteit zijn geboekt, bij het betrokken douanekantoor ingediend verzoek.

De bevoegde autoriteiten kunnen evenwel toestaan dat deze termijn in naar behoren gerechtvaardigde uitzonderingsgevallen wordt overschreden.”

2.
    Verordening (EEG) nr. 3799/86 van de Commissie van 12 december 1986 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen van de artikelen 4 bis, 6 bis, 11 bis en 13 van verordening (EEG) nr. 1430/79 (PB L 352, blz. 19) somt een aantal bijzondere situaties op als bedoeld in artikel 13, lid 1, van laatstgenoemde verordening, die het gevolg zijn van omstandigheden die geen manipulatie of klaarblijkelijke nalatigheid van de kant van de betrokkene inhouden, en somt tevens situaties op die niet als bijzonder worden beschouwd. Artikel 4 van verordening nr. 3799/86 bepaalt met name:

„In de zin van artikel 13, lid 1, van [...] verordening [nr. 1430/79] en onverminderd andere situaties die naar gelang van het geval moeten worden beoordeeld in het kader van de in de artikelen 6 tot en met 10 [van onderhavige verordening] neergelegde procedure:

[...]

2)    is er op zichzelf geen sprake van een bijzondere situatie die het gevolg is van omstandigheden die geen manipulatie of klaarblijkelijke nalatigheid van de zijde van de betrokkene inhouden:

[...]

c)    wanneer, met het oog op het verkrijgen van een preferentiële tariefregeling voor het vrije verkeer aangegeven goederen, zelfs indien dit te goeder trouw geschiedt, bescheiden worden overgelegd waarvan naderhand wordt vastgesteld dat zij vals, vervalst of voor het verkrijgen van deze preferentiële tariefregeling ongeldig waren.”

De aan het beroep ten grondslag liggende feiten

3.
    Op 23 januari 1990 heeft de Commissie verordening (EEG) nr. 165/90 vastgesteld tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op de invoer van bepaalde soorten elektronische microschakelingen, bekend als DRAM's (dynamic random access memories), van oorsprong uit Japan, aanvaarding van door bepaalde exporteurs aangeboden verbintenissen in verband met de antidumpingprocedure betreffende de invoer van deze producten, en beëindiging van het onderzoek dienaangaande (PB L 20, blz. 5).

4.
    Bij verordening nr. 165/90 heeft de Commissie met name prijsverbintenissen aanvaard van bepaalde, in de verordening opgesomde, exporteurs van DRAM's, waaronder NEC Corporation (hierna: „NEC”) en Matsushita Electronics Corporation (hierna: „Matsushita”).

5.
    Volgens artikel 1, lid 4, van verordening nr. 165/90 worden de DRAM's van het in dit artikel gespecificeerde recht vrijgesteld op voorwaarde dat zij worden vervaardigd en naar de Gemeenschap uitgevoerd door de ondernemingen die een verbintenis hebben aangeboden welke is aanvaard.

6.
    Op 23 juli 1990 heeft de Raad verordening (EEG) nr. 2112/90 vastgesteld tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van bepaalde soorten DRAM's van oorsprong uit Japan en tot definitieve inning van het voorlopige recht (PB L 193, blz. 1), en daarin de prijsverbintenissen bevestigd die de Commissie in het kader van verordening nr. 165/90 had aanvaard. Artikel 1, lid 4, derde streepje, van verordening nr. 2112/90 bepaalde dat, om vrijstelling van de antidumpingrechten te genieten, de importen van DRAM's vergezeld moesten zijn van een document, waarvan bijlage III van genoemde verordening een model bevat, overgelegd door de producenten wier verbintenis bij genoemde verordening is aanvaard (hierna: „certificatiedocumenten”).

7.
    Verzoekster moest, ingevolge een overeenkomst met Commodore International Ltd, voor het filiaal van laatstgenoemde in het Verenigd Koninkrijk computers en onderdelen van computers vervaardigen. Deze overeenkomst bepaalde met name dat verzoekster DRAM's zou aankopen bij Commodore Japan Ltd (hierna: „CJL”), die DRAM's mocht betrekken bij derden van haar keuze. CJL verstrekte verzoekster alle documenten die nodig waren voor de aangifte ten invoer van deze goederen. De aangifte ten invoer van deze DRAM's moest door verzoekster worden gedaan.

8.
    In de loop van de periode augustus tot december 1992 heeft verzoekster 19 partijen DRAM's van oorsprong uit Japan, die waren vervaardigd door NEC en Matsushita, bij CJL aangekocht.

9.
    Elk van deze partijen was vergezeld van een certificatiedocument dat was overgelegd door NEC of Matsushita en door CJL aan verzoekster was verstrekt. Deze documenten waren ondertekend door daartoe gemachtigd personeel van NEC en Matsushita, en waren in overeenstemming met het model in bijlage III van verordening nr. 2112/90.

10.
    Deze partijen waren tevens vergezeld van facturen van CJL die de hoeveelheid geleverde DRAM's en de naam van de producent ervan - dat wil zeggen NEC of Matsushita - vermeldden, en die een verklaring bevatten dat de DRAM's van oorsprong uit Japan waren. Deze gegevens stemden overeen met de vermeldingen in de certificatiedocumenten die de betrokken goederen vergezelden.

11.
    Verzoekster heeft de goederen in kwestie aangegeven bij de douanediensten van het Verenigd Koninkrijk. Gelet op de certificatiedocumenten zijn deze goederen vrijgesteld van het antidumpingrecht en heeft verzoekster de toepasselijke invoerrechten betaald.

12.
    Begin maart 1995 hebben functionarissen van de douanediensten van het Verenigd Koninkrijk die belast zijn met fraudebestrijding, een huiszoeking gedaan in de lokalen van verzoekster met betrekking tot de invoer van de 19 partijen DRAM's. Verzoekster werd met name medegedeeld dat een grondig onderzoek van de documenten die met het oog op de vrijstelling van de DRAM's waren gebruikt, had uitgewezen dat sommige van deze documenten om uiteenlopende redenen ongeldig waren, en dat bijgevolg op deze goederen een antidumpingrecht zou worden geheven.

13.
    Daarop heeft de douaneadministratie van het Verenigd Koninkrijk de antidumpingrechten en de BTW bij invoer voor een totaal bedrag van 1 725 503,56 GBP nagevorderd.

14.
    Verzoekster heeft de douaneautoriteiten verzocht deze beschikking tot heffing van de rechten te herzien.

15.
    NEC en Matsushita hebben geldige certificatiedocumenten overgelegd ter vervanging van 13 van de 19 ongeldig verklaarde certificatiedocumenten. De schuld betreffende antidumpingrechten betreffende deze 13 partijen is ongedaan gemaakt.

16.
    Wat de zes overblijvende documenten betreft, is gebleken dat de desbetreffende aanvankelijk bij NEC geplaatste bestellingen van CJL geannuleerd waren. Uit het feit dat NEC deze zes door haar overgelegde certificatiedocumenten niet heeft teruggenomen, is geconcludeerd dat CJL die documenten op bedrieglijke wijze heeft gebruikt om andere DRAM's van NEC aan verzoekster toe te zenden.

17.
    Uiteindelijk zijn 675 102,18 GBP bij verzoekster nagevorderd (hierna: „bestreden antidumpingrechten”). Verzoekster heeft deze schuld op 9 maart 1998 voldaan, zonder de gegrondheid ervan te erkennen.

18.
    De douaneautoriteiten hebben verzoekster laten weten dat niets tegen haar zou worden ondernomen na de onderzoeken van de douanediensten.

19.
    Tussen het tijdstip van invoer, in 1992, en het tijdstip waarop de douanediensten van de zaak op de hoogte kwamen, in 1995, zijn Commodore International Ltd en haar filialen, waaronder CJL, failliet gegaan.

20.
    Bij brief van 27 augustus 1999 heeft het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland de Commissie verzocht een beschikking te geven betreffende de terugbetaling van de bestreden antidumpingrechten als bedoeld in artikel 13 van verordening nr. 1430/79.

21.
    Bij brief van 18 april 2000 heeft de Commissie verzoekster laten weten dat zij niet van plan was de terugbetaling van de bestreden antidumpingrechten te aanvaarden. Verzoekster heeft bij brief van 16 mei 2000 haar opmerkingen hieromtrent kenbaar gemaakt.

22.
    Bij beschikking van 29 juni 2000, gericht tot het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, heeft de Commissie vastgesteld dat de terugbetaling van de bestreden antidumpingrechten niet gerechtvaardigd was [C(2000) 1684 def., hierna de „bestreden beschikking”].

Procesverloop en conclusies van partijen

23.
    Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 28 augustus 2000, heeft verzoekster het onderhavige beroep ingesteld.

24.
    Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht (Vierde kamer - uitgebreid) besloten tot de mondelinge behandeling over te gaan. In het kader van de maatregelen tot organisatie van de procesgang hebben partijen schriftelijke vragen van het Gerecht beantwoord.

25.
    Na partijen op dit punt te hebben gehoord, heeft het Gerecht bij besluit van 10 januari 2002 en overeenkomstig artikel 51, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht de zaak verwezen naar een kamer bestaande uit drie rechters.

26.
    Partijen zijn tijdens de terechtzitting van 6 februari 2002 in hun pleidooien en hun antwoorden op de vragen van het Gerecht gehoord.

27.
    Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

-    de bestreden beschikking nietig te verklaren;

-    de Commissie te verwijzen in de kosten.

28.
    Verweerster concludeert dat het het Gerecht behage:

-    het beroep te verwerpen;

-    verzoekster te verwijzen in de kosten.

In rechte

29.
    Tot staving van haar beroep voert verzoekster één middel aan, dat is ontleend aan een kennelijke beoordelingsfout bij de toepassing van artikel 13 van verordening nr. 1430/79.

Argumenten van partijen

30.
    Verzoekster stelt dat in casu aan de twee voorwaarden van artikel 13 van verordening nr. 1430/79, namelijk het bestaan van bijzondere omstandigheden en het ontbreken van klaarblijkelijke nalatigheid of manipulatie, is voldaan. Onder verwijzing naar de rechtspraak van het Hof beklemtoont zij, dat artikel 13 van verordening nr. 1430/79 een algemene billijkheidsclausule is die is bedoeld voor andere situaties dan die welke in de praktijk meestal aan de dag treden en waarvoor bij de vaststelling van de verordening een bijzondere regeling kon worden getroffen. Zij voegt eraan toe dat het begrip bijzondere omstandigheden verwijst naar een van buiten komende oorzaak die, ondanks alle voorzorgsmaatregelen die de betrokkene heeft genomen, onvoorzienbare en onvoorkoombare gevolgen heeft.

31.
    Zij betoogt dat de certificatiedocumenten waren overgelegd en ondertekend door twee Japanse producenten waarvan de naam in de antidumpingverordening voorkwam in de lijst van producenten die aan de Commissie een verbintenis hadden aangeboden die is aanvaard. De documenten waren bijgevolg authentiek.

32.
    Verzoekster merkt op dat zij de geldigheid van de aan haar overgelegde certificatiedocumenten niet kon controleren, aangezien zij in casu geen contractuele of commerciële banden had met de Japanse producenten. Zij meent bovendien dat NEC is tekortgeschoten in haar plicht nauwlettend toe te zien op de eerbiediging van haar verbintenis, aangezien zij na schrapping van de bestelling de zes certificatiedocumenten die zij eerder aan CJL had overgelegd, niet heeft teruggenomen. Daardoor heeft CJL de zes authentieke certificatiedocumenten op bedrieglijke wijze kunnen gebruiken om andere DRAM's van NEC aan verzoekster te leveren. Daaruit blijkt duidelijk dat een van buiten komende oorzaak is opgetreden ondanks alle voorzorgsmaatregelen die verzoekster heeft genomen.

33.
    Bovendien meent zij dat de Commissie is tekortgeschoten in haar plicht toe te zien op de correcte uitvoering van de prijsverbintenissen. Zij betoogt dat de Japanse producenten in het kader van de uitvoering van de prijsverbintenissen alle transacties met betrekking tot de DRAM's die waren vervaardigd met het oog op de verkoop voor uitvoer naar de Gemeenschap, bij de Commissie moesten aanmelden. Deze gegevens over de transacties werden vergeleken met de douaneaangiften die nadien werden gedaan om de goederen in de Gemeenschap in het vrije verkeer te brengen. Dit vergelijkende werk is een concrete taak van de Commissie die samenhangt met haar plicht een correcte uitvoering en doeltreffende controle van de verbintenissen te waarborgen en de producenten in de Gemeenschap te beschermen tegen „grijze invoer” en tegen omzeiling van de geldende regels. Doordat de Commissie het bedrieglijke gebruik van de zes certificatiedocumenten niet heeft ontdekt, heeft zij haar verplichtingen niet nageleefd.

34.
    Ten slotte beklemtoont verzoekster dat het haar door de wijze waarop het bedrieglijke gebruik van de certificatiedocumenten heeft plaatsgehad, onmogelijk was de fraude te ontdekken, en dat deze gedragingen in ieder geval ook aan elk toezicht ontsnapten dat commercieel of juridisch redelijkerwijze van verzoekster kon worden gevergd. Zij heeft de certificatiedocumenten te goeder trouw aan de douaneautoriteiten overgelegd en er terecht op gerekend dat deze DRAM's van de antidumpingrechten zouden worden vrijgesteld. Bijgevolg kan haar houding niet als een nalatigheid als bedoeld in artikel 13 van verordening nr. 1430/79 worden beschouwd. Zij merkt bovendien op dat de douaneautoriteiten van het Verenigd Koninkrijk hebben geoordeeld dat zij niet betrokken was bij de gestelde fraude en dat zij werkelijk een onschuldig slachtoffer was van een fraude die CJL tegen haar heeft gepleegd.

35.
    Concluderend stelt zij dat door de inning van antidumpingrechten een geheel onschuldige importeur wordt bestraft. Bovendien is het onbillijk verzoekster een verlies te laten lijden die zij nooit zou hebben geleden indien de Commissie en de Japanse producent hun verplichtingen, die duidelijk gedefinieerd waren in de prijsverbintenissen, correct hadden nageleefd.

36.
    Verweerster betwist de feiten niet en erkent dat het vraagstuk moet worden onderzocht in het licht van artikel 13 van verordening nr. 1430/79.

37.
    Zij betoogt dat verzoekster niet heeft aangetoond dat er een bijzondere situatie bestaat. Het overleggen, zelfs te goeder trouw, van certificatiedocumenten waarvan naderhand wordt vastgesteld dat zij vervalst of ongeldig waren, levert op zich geen bijzondere situatie op die terugbetaling van invoerrechten rechtvaardigt. Onder verwijzing naar het arrest van het Gerecht van 18 januari 2000, Mehibas Dordtselaan/Commissie (T-290/97, Jurispr. blz. II-15, punten 82 en volgende) voert zij aan, dat een dergelijk risico een van de beroepsrisico's van het vak van douane-expediteur is, dat zij moet dragen.

38.
    Volgens de Commissie is het feit dat verzoekster niet als een bij de fraude betrokken partij is gekwalificeerd, irrelevant.

39.
    Met betrekking tot het argument van verzoekster dat de Commissie moest waken over de goede werking van het stelsel van de prijsverbintenissen, merkt verweerster op dat de toepasselijke regeling de Commissie niet algemeen verplicht of toestaat na te gaan of de certificatiedocumenten die zijn verstrekt door de onderneming die een verbintenis is aangegaan, werkelijk overeenstemmen met de documenten die aan de douaneautoriteiten zijn overgelegd. Zij meent dat de authenticiteit en de geldigheid van de certificatiedocumenten die bij invoer worden overgelegd om vrijstelling van de antidumpingrechten te bekomen, door de douaneautoriteiten van de lidstaten moeten worden geverifieerd en niet door de Commissie.

40.
    Om na te gaan of er sprake is van een bijzondere situatie, moet volgens haar worden gekeken naar de situatie van de andere marktdeelnemers die dezelfde activiteit verrichten (arrest Hof van 25 februari 1999, Trans-Ex-Import, C-86/97, Jurispr. blz. I-1041, punten 21 en 22). Een voorzichtige marktdeelnemer die de regeling kent, moet de risico's van de door hem betreden markt kunnen incalculeren en de risico's die bepaalde exporteurs met zich meebrengen afwegen met de prijzen die worden gevraagd voor de goederen die bij de meest betrouwbare exporteurs worden aangekocht (arrest Hof van 11 december 1980, Acampora, 827/79, Jurispr. blz. 3731, punt 8).

41.
    Verweerster stelt dat de authenticiteit van de betrokken documenten niet kon volstaan om een terugbetaling of een kwijtschelding te rechtvaardigen (arrest Hof van 13 november 1984, Van Gend & Loos/Commissie, 98/83 en 230/83, Jurispr. blz. 3763, punten 13 en 20).

42.
    Zij verklaart dat enkel aan het tweede criterium neergelegd in artikel 13 van verordening nr. 1430/79 moet worden getoetst, indien het bestaan van een bijzondere situatie is vastgesteld. Ook heeft dit artikel volgens haar niet tot doel, de douane-expediteurs te beschermen tegen de gevolgen van het faillissement van hun klanten.

43.
    Tenslotte betoogt zij dat onderhavige zaak niet uitzonderlijk is, aangezien vele controles achteraf gelijkaardige gevolgen hebben voor andere marktdeelnemers. De terugbetaling of kwijtschelding van de invoerrechten vormt een uitzondering op de normale behandeling van importen en bijgevolg moeten de bepalingen die in een dergelijke terugbetaling of kwijtschelding voorzien, strikt worden uitgelegd opdat het aantal terugbetalingen of kwijtscheldingen beperkt blijft.

Beoordeling door het Gerecht

44.
    Volgens de rechtspraak is artikel 13, lid 1, van verordening nr. 1430/79 een algemene billijkheidsclausule die is bedoeld voor andere situaties dan die welke in de praktijk meestal aan de dag treden en waarvoor bij de vaststelling van de verordening een bijzondere regeling kon worden getroffen (zie arrest Hof van 18 januari 1996, SEIM, C-446/93, Jurispr. blz. I-73, punt 41 en de aldaar aangehaalde rechtspraak).

45.
    Volgens deze bepaling is de terugbetaling van de invoerrechten afhankelijk van twee cumulatieve voorwaarden, namelijk het bestaan van een bijzondere situatie en het ontbreken van manipulatie of klaarblijkelijke nalatigheid van de kant van de marktdeelnemer (arresten Hof van 26 november 1998, Covita, C-370/96, Jurispr. blz. I-7711, punt 29, en 7 september 1999, De Haan, C-61/98, Jurispr. blz. I-5003, punt 42).

46.
    Verder machtigt artikel 13, lid 1, tweede alinea, van verordening nr. 1430/79 de Commissie, de situaties vast te stellen die het gevolg zijn van omstandigheden die geen manipulatie of klaarblijkelijke nalatigheid van de kant van de betrokkene inhouden en die niet zijn bedoeld in de afdelingen A tot en met D, waarin tot terugbetaling of kwijtschelding van de invoerrechten kan worden overgegaan, en de voorwaarden voor een dergelijke terugbetaling of kwijtschelding vast te stellen.

47.
    Artikel 4, lid 1, van verordening nr. 3799/86 omschrijft bijzondere situaties die het gevolg zijn van omstandigheden die geen manipulatie of klaarblijkelijke nalatigheid van de zijde van de betrokkene inhouden en waarin aan het verzoek tot terugbetaling of kwijtschelding gevolg wordt gegeven. In lid 2 van dit artikel worden situaties omschreven die op zich niet volstaan om terugbetaling of kwijtschelding door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten mogelijk te maken.

48.
    In het bijzonder mogen volgens artikel 4, lid 2, sub c, van verordening nr. 3799/86 de bevoegde autoriteiten van de lidstaten niet terugbetalen of kwijtschelden „wanneer, met het oog op het verkrijgen van een preferentiële tariefregeling voor voor het vrije verkeer aangegeven goederen, zelfs indien dit te goeder trouw geschiedt, bescheiden worden overgelegd waarvan naderhand wordt vastgesteld dat zij vals, vervalst of voor het verkrijgen van deze preferentiële tariefregeling ongeldig waren”.

49.
    Tussen partijen staat vast dat de omstandigheden in casu geen manipulatie of klaarblijkelijke nalatigheid van de kant van verzoekster inhouden. Bijgevolg moet enkel worden onderzocht of aan de criteria van de eerste voorwaarde is voldaan, met andere woorden of er een bijzondere situatie bestaat.

50.
    Volgens vaste rechtspraak moet artikel 13 van verordening nr. 1430/79 worden toegepast wanneer de omstandigheden waardoor de betrekkingen tussen de marktdeelnemer en de administratie worden gekenmerkt, van dien aard zijn dat het niet billijk zou zijn om eerstgenoemde een nadeel te berokkenen dat hij normaliter niet zou hebben ondergaan (arrest Hof van 26 maart 1987, Coopérative agricole d'approvisionnement des Avirons, 58/86, Jurispr. blz. 1525, punt 22; arresten Gerecht van 19 februari 1998, Eyckeler & Malt/Commissie, T-42/96, Jurispr. blz. II-401, punt 132; 17 september 1998, Primex Produkte Import-Export e.a./Commissie, T-50/96, Jurispr. blz. II-3773, punt 115, en arrest Mehibas Dordtselaan/Commissie, reeds aangehaald, punt 77).

51.
    Eveneens is het vaste rechtspraak dat de Commissie, ter zake van terugbetaling van invoerrechten, een beoordelingsbevoegdheid heeft (arrest Gerecht van 9 november 1995, France-aviation/Commissie, T-346/94, Jurispr. blz. II-2841, punt 34) en bij de uitoefening van die bevoegdheid het belang dat de Gemeenschap heeft bij de naleving van de douaneregels, daadwerkelijk moet afwegen tegen het belang dat de importeur te goeder trouw erbij heeft geen nadeel te lijden dat verder gaat dan het normale handelsrisico. Bij haar onderzoek van de gegrondheid van het verzoek tot terugbetaling mag de Commissie dus niet uitsluitend rekening houden met de handelwijze van de importeurs. Zij dient eveneens rekening te houden met de gevolgen van haar eigen, eventueel onrechtmatige, handelwijze op de betrokken situatie (arresten Eyckeler & Malt/Commissie, reeds aangehaald, punt 133, en Primex Produkte Import-Export e.a./Commissie, reeds aangehaald, punt 116).

52.
    Bijgevolg moet de Commissie van geval tot geval beoordelen of een situatie, zoals de onderhavige, bijzonder is als bedoeld in de toepasselijke gemeenschapsregeling.

53.
    In casu zijn de certificatiedocumenten door CJL aan verzoekster verstrekt. Deze documenten waren afkomstig van NEC, waarvan de naam in artikel 1, lid 4, eerste streepje, van verordening nr. 2112/90 voorkwam in de lijst van producenten die een verbintenis hadden aangeboden, die door de Commissie was aanvaard. Bovendien vermeldden de facturen van CJL de naam van NEC met betrekking tot de desbetreffende geleverde hoeveelheid DRAM's. Deze hoeveelheden waren gelijk aan die welke door NEC op de bij de betrokken goederen gevoegde certificatiedocumenten waren vermeld en die NEC aan CJL had verstrekt om de goederen te begeleiden die aanvankelijk voor verzoekster bestemd waren. Bovendien bevatten de facturen van CJL een verklaring dat de DRAM's van oorsprong uit Japan waren. Ten slotte waren de van NEC afkomstige certificatiedocumenten ondertekend door daartoe gemachtigd personeel van NEC en bevatte elk van deze documenten de vereiste verklaring dat de producten waren „vervaardigd en verkocht voor uitvoer naar de Europese Gemeenschap”, overeenkomstig de procedures die in de prijsverbintenissen waren bepaald.

54.
    In werkelijkheid zijn de door CJL aanvankelijk bij NEC geplaatste bestellingen met het oog op uitvoer naar de Gemeenschap evenwel geannuleerd. NEC heeft de zes certificatiedocumenten die zij naar aanleiding van de oorspronkelijke bestelling voor CJL had opgesteld, echter niet teruggenomen, op grond waarvan is geconcludeerd dat CJL die documenten op bedrieglijke wijze had gebruikt om andere DRAM's van NEC aan verzoekster toe te zenden. Bijgevolg zijn deze documenten, doordat zij geen betrekking hadden op de importen in kwestie, ongeldig bevonden.

55.
    Dienaangaande moet worden vastgesteld dat een importeur aansprakelijk is voor zowel de betaling van de invoerrechten als de regelmatigheid van de door hem aan de douaneautoriteiten overgelegde documenten, en dat de nadelige gevolgen van „onbehoorlijk gedrag” van zijn medecontractanten niet door de Gemeenschap kan worden gedragen. Het feit dat de certificatiedocumenten naderhand ongeldig blijken te zijn, behoort tot de beroepsrisico's van het vak van importeur (zie, naar analogie, arrest Mehibas Dordtselaan/Commissie, reeds aangehaald, punt 83). Bovendien kan de importeur tegen de marktdeelnemers die betrokken zijn bij het bedrieglijke gebruik van de certificatiedocumenten in kwestie, een vordering tot schadevergoeding proberen in te stellen. Ten slotte moet een voorzichtig handelaar die op de hoogte is van de stand van de regeling, rekening houden met de risico's die inherent zijn aan de door hem verkende markt en deze als een van de normale schaduwzijden van de handel aanvaarden (arrest Hof van 17 juli 1997, Pascoal & Filhos, C-97/95, Jurispr. blz. I-4209, punten 57-61).

56.
    Immers, zoals het Hof in zijn arrest Van Gend & Loos/Commissie, reeds aangehaald (punt 13), heeft vastgesteld, zouden de controles achteraf goeddeels zinloos worden indien het gebruik van valse certificaten - in casu van valse certificatiedocumenten - op zichzelf al voldoende was om kwijtschelding te rechtvaardigen. Het Hof heeft eveneens vastgesteld dat de andere oplossing ertoe zou kunnen leiden dat de marktdeelnemers minder goed opletten en een risico dat hoofdzakelijk op de marktdeelnemers rust, op de schatkist afwentelen (arrest SEIM, reeds aangehaald, punt 45).

57.
    Zoals het Hof heeft opgemerkt in zijn arrest van 14 mei 1996, Faroe Seafood e.a. (C-153/94 en C-204/94, Jurispr. blz. I-2465, punt 114), staat het aan de marktdeelnemers om in het kader van hun contractuele relaties de nodige voorzorgen te nemen om zich tegen de risico's van een navordering te beschermen. In casu heeft verzoekster erkend dat zij nooit betrokken wilde worden bij of enige verantwoordelijkheid dragen voor de keuze van de verkopers of van de producenten waarmee CJL zaken deed. In deze omstandigheden heeft verzoekster een risico op zich genomen door een overeenkomst te sluiten die haar niet de mogelijkheid bood toezicht uit te oefenen op de bevoorradingsbronnen.

58.
    In deze omstandigheden is, zoals de Commissie terecht aanvoert, de overlegging, zelfs te goeder trouw, van documenten waarvan naderhand wordt vastgesteld dat zij ongeldig zijn, op zich geen bijzondere situatie die een terugbetaling van de invoerrechten rechtvaardigt (zie, in die zin, arresten Van Gend & Loos/Commissie, reeds aangehaald, punt 16, Eyckeler & Malt/Commissie, reeds aangehaald, punt 162, en Primex Produkte Import-Export e.a./Commissie, reeds aangehaald, punt 140).

59.
    Een andere conclusie, namelijk dat er wel een bijzondere situatie bestaat, dringt zich slechts op, indien de Commissie of de douaneautoriteiten ernstig zouden zijn tekortgeschoten en daardoor het bedrieglijke gebruik van de certificatiedocumenten in de hand zouden hebben gewerkt (zie, in die zin, arresten Eyckeler & Malt/Commissie, reeds aangehaald, punten 163 en volgende, en Primex Produkte Import-Export e.a./Commissie, reeds aangehaald, punten 141 en volgende). Bijgevolg moet worden onderzocht of verzoekster het bestaan van dergelijke tekortkomingen heeft aangetoond.

60.
    Verzoekster stelt in dit verband dat de Commissie te kort is geschoten in haar verplichting adequate maatregelen te nemen om een correcte naleving en doeltreffende controle van de prijsverbintenissen te waarborgen. Zij meent dat de Commissie alle door de Japanse producenten aangemelde transacties die betrekking hadden op de DRAM's die waren vervaardigd om voor uitvoer naar de Gemeenschap te worden verkocht, had moeten vergelijken met de douaneaangiften die nadien werden gedaan om de goederen in de Gemeenschap in het vrije verkeer te brengen. Zij stelt dat alleen de Commissie deze verificatie kan doen, en voegt eraan toe dat, indien de Commissie haar verplichtingen inzake controle en beheer van de prijsverbintenissen deugdelijk had nageleefd, het bedrieglijke gebruik van de certificatiedocumenten in kwestie lang vóór het faillissement, in 1994, van de fraudeur CJL zou zijn ontdekt.

61.
    Uit de antwoorden van partijen op de vragen van het Gerecht tijdens de terechtzitting blijkt dat de Commissie op basis van driemaandelijkse verslagen betreffende de kostprijs en de totale hoeveelheden van naar de Gemeenschap uitgevoerde DRAM's, die worden overgelegd door de producenten van de betrokken DRAM's, waarvoor prijsverbintenissen zijn aanvaard, verifieert of de in de prijsverbintenissen vastgestelde referentieprijs wordt geëerbiedigd. Bovendien moeten de betrokken producenten elk half jaar verslagen overleggen betreffende al hun verkopen aan afnemers in de Gemeenschap. Laatstgenoemde verslagen worden onderzocht om na te gaan of er geen duidelijke problemen bestaan met betrekking tot de prijsverbintenissen. De Commissie krijgt dus geen inlichtingen over elke invoerverrichting. Bijgevolg is er geen methode aan de hand waarvan de Commissie routinematig kan controleren of de certificatiedocumenten die door de ondernemingen worden opgesteld, overeenstemmen met de feitelijke importen.

62.
    In deze omstandigheden kan niet redelijkerwijze van de Commissie worden verlangd dat zij, naast de naleving van de prijsverbintenissen, ook verifieert of elk certificatiedocument correspondeert met de desbetreffende invoer. Een dergelijke verificatie kan hoe dan ook slechts via controles achteraf plaatsvinden.

63.
    Het betoog van verzoekster dat de situatie in casu vergelijkbaar is met de situatie waarover het arrest Eyckeler & Malt/Commissie, reeds aangehaald, is gewezen, alsook het arrest van het Gerecht van 10 mei 2001, Kaufring e.a./Commissie (T-186/97, T-187/97, T-190/97-T-192/97, T-210/97, T-211/97, T-216/97-T-218/97, T-279/97, T-280/97, T-293/97 en T-147/99, Jurispr. blz. II-1337) moet worden afgewezen, aangezien de omstandigheden waarop deze twee arresten betrekking hadden, verschillen van de onderhavige.

64.
    Enerzijds betrof het arrest Eyckeler & Malt/Commissie, reeds aangehaald, een situatie waarin de Commissie ernstig was tekortgeschoten in haar plicht de juiste toepassing van een contingent te waarborgen en erop toe te zien dat het niet met behulp van valse certificaten werd overschreden, aangezien zij had nagelaten het gebruik van dat contingent naar behoren te controleren. Deze verplichting vloeide met name voort uit bijzondere bepalingen en uit het feit dat alleen de Commissie over de gegevens beschikte - of als enige in staat was om deze op te vragen - om het gebruik van genoemd contingent naar behoren te controleren (arrest Eyckeler & Malt/Commissie, reeds aangehaald, punten 165-174). Bovendien had de Commissie in deze zaak de nationale autoriteiten een bijzonder middel ter beschikking kunnen stellen om vervalsingen tijdig op het spoor te komen. Voorts had de Commissie geen consequenties verbonden aan de vastgestelde overschrijdingen van het betrokken contingent (punten 175 en 176).

65.
    Anderzijds heeft het Gerecht in het arrest Kaufring e.a./Commissie, reeds aangehaald, het bestaan van een bijzondere situatie afgeleid uit de gebrekkige controle, door de Commissie, van de toepassing van de bepalingen van de Overeenkomst waarbij een associatie tot stand is gebracht tussen de EEG en Turkije, en uit het feit dat „de Commissie [is] tekortgeschoten in haar zorgvuldigheidsplicht doordat zij de importeurs in de Gemeenschap (met inbegrip van verzoeksters) niet onverwijld heeft ingelicht over de potentiële risico's die waren verbonden aan de invoer van kleurentelevisies uit Turkije”.

66.
    In casu heeft de Commissie haar taak vervuld. Verzoekster heeft niet aangetoond hoe de Commissie op het tijdstip van de invoer het bedrieglijke gebruik van de certificatiedocumenten had kunnen ontdekken. De Commissie had immers het bedrieglijke gebruik van deze documenten niet kunnen verhinderen, aangezien deze, ofschoon zij op bedrieglijke wijze werden gebruikt, authentiek waren, en aangezien de Commissie de certificatiedocumenten slechts achteraf met de invoerverrichtingen op basis van deze documenten kan vergelijken. Bovendien gaat het hier volgens de door partijen verstrekte inlichtingen om een geïsoleerd geval.

67.
    In deze omstandigheden heeft verzoekster niet aangetoond dat de Commissie of de douaneautoriteiten ernstig zijn tekortgeschoten en daardoor het bedrieglijke gebruik van de certificatiedocumenten in de hand hebben gewerkt.

68.
    In deze omstandigheden moet het middel worden afgewezen.

Kosten

69.
    Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voorzover dit is gevorderd. Aangezien verzoekster in het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig de vordering van de Commissie in de door verweerster gemaakte kosten te worden verwezen.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vierde kamer),

rechtdoende:

1)    Verwerpt het beroep.

2)    Verstaat dat verzoekster, naast haar eigen kosten, de kosten van verweerster zal dragen.

Vilaras

Tiili
Mengozzi

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 4 juli 2002.

De griffier

De president van de Vierde kamer

H. Jung

M. Vilaras


1: Procestaal: Engels.