Language of document :

Beroep ingesteld op 9 december 2008 - Huvis / Raad

(Zaak T-536/08)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Huvis Corporation (Seoul, Republiek Korea) (vertegenwoordigers: J.-F. Bellis, F. Di Gianni, R. Antonini, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

nietigverklaring van verordening (EG) nr. 893/2008 van de Raad van 10 september 2008 tot handhaving van de antidumpingrechten op stapelvezels van polyester van oorsprong uit Belarus, de Volksrepubliek China, Saoedi-Arabië en Korea na een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek op grond van artikel 11, lid 3, van verordening (EG) nr. 384/961, voor zover daarbij niet wordt ingetrokken het antidumpingrecht dat van verzoekster wordt geheven vanaf 29 december 2006, zijnde de datum waarop de invoer van stapelvezels van polyester van oorsprong uit Taiwan en Maleisië werd onderworpen aan voorlopige antidumpingrechten, die de Commissie bij besluit 2007/430/EG van 19 juni 2007 besliste niet te innen2;

verwijzing van de Raad in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Met haar beroep vordert verzoekster, een in Korea gevestigde vennootschap, gedeeltelijke nietigverklaring van verordening nr. 893/2008 van de Raad voor zover daarbij het antidumpingrecht voor door verzoekster geproduceerde stapelvezels van polyester (PSF) van oorsprong uit Korea niet wordt ingetrokken vanaf 29 december 2006. Volgens verzoekster moet voor PSF van oorsprong uit Korea dezelfde behandeling gelden als die welke bij besluit 2007/430/EG van de Commissie werd toegepast op PSF van oorsprong uit Taiwan en Maleisië. Bijgevolg moet het antidumpingrecht voor PSF van oorsprong uit Korea worden ingetrokken vanaf diezelfde datum.

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster twee middelen aan.

Ten eerste stelt verzoekster dat de Europese instellingen, door de invoer van PSF van oorsprong uit Korea te blijven onderwerpen aan antidumpingrechten terwijl de invoer van PSF uit Maleisië en Taiwan vrij van antidumpingrechten is, het fundamentele verbod van discriminatie hebben geschonden. Verzoekster betwist de drie argumenten die de Raad heeft aangevoerd ter rechtvaardiging van het verschil in behandeling. Het feit dat de klacht inzake PSF van oorsprong uit Maleisië en Taiwan werd ingetrokken en de Raad niet tot definitieve bevindingen is gekomen, kan volgens verzoekster geen rechtvaardiging zijn voor de discriminerende behandeling ten aanzien van PSF van oorsprong uit Korea. Verzoekster betwist eveneens dat het feit dat de afweging van het belang van de Gemeenschap voor PSF van oorsprong uit Maleisië en Taiwan verschilde van de afweging van het belang van de Gemeenschap ten aanzien van PSF van oorsprong uit Korea, de discriminerende behandeling van laatstgenoemde PSF kan rechtvaardigen. Voorts stelt verzoekster dat, anders dan de bevindingen van de Raad, het feit dat een andere conclusie bij de afweging van het belang van de Gemeenschap werd bereikt in het onderzoek ten aanzien van Maleisië en Taiwan enerzijds en Korea anderzijds evenmin de discriminerende behandeling kon rechtvaardigen.

Ten tweede stelt verzoekster dat de beslissing dat stopzetting van antidumpingrechten op invoer van door verzoekster geproduceerde en geëxporteerde PSF niet is gerechtvaardigd op grond van het belang van de Gemeenschap, is aangetast door wezenlijke tegenstrijdigheden en onsamenhangendheden.

____________

1 - PB 247, blz. 1.

2 - Besluit 2007/430/EG van de Commissie van 19 juni 2007 tot beëindiging van de antidumpingprocedure ten aanzien van de invoer van synthetische stapelvezels van polyesters (PSF) van oorsprong uit Maleisië en Taiwan en tot vrijgeving van de bedragen die in de vorm van voorlopige antidumpingrechten als zekerheid zijn gesteld (PB L 160, blz. 30).