Language of document : ECLI:EU:T:2014:896

ARREST VAN HET GERECHT (Achtste kamer)

16 oktober 2014 (*)

„Staatssteun – Elektriciteit – Preferentieel tarief – Besluit waarbij steun onverenigbaar met interne markt is verklaard – Begrip staatssteun – Nieuwe steun – Gelijke behandeling – Redelijke termijn”

In zaak T‑291/11,

Portovesme Srl, gevestigd te Rome (Italië), vertegenwoordigd door F. Ciulli, G. Dore, M. Liberati en A. Vinci, advocaten,

verzoekster,

tegen

Europese Commissie, vertegenwoordigd door V. Di Bucci en E. Gippini Fournier als gemachtigden,

verweerster,

betreffende, primair, een verzoek tot gehele, of „voor zover redelijk geacht” gedeeltelijke, nietigverklaring van besluit 2011/746/EU van de Commissie van 23 februari 2011 betreffende steunmaatregelen C 38/B/04 (ex NN 58/04) en C 13/2006 (ex N 587/05) door Italië ten uitvoer gelegd ten gunste van Portovesme Srl, ILA SpA, Eurallumina SpA en Syndial SpA (PB L 309, blz. 1), en, subsidiair, een verzoek om nietigverklaring van dat besluit voor zover daarbij de terugbetaling van de betrokken steun is gelast,

wijst

HET GERECHT (Achtste kamer),

samengesteld als volgt: D. Gratsias, president, M. Kancheva en C. Wetter (rapporteur), rechters,

griffier: J. Palacio González, hoofdadministrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 13 december 2013,

het navolgende

Arrest (1)

 Voorgeschiedenis van het geding

1        Verzoekster, Portovesme Srl, is een producent van non-ferrometalen, waaronder, wat haar fabrieken in Portoscuso (Italië) en San Gavino (Italië) betreft, zink, zilver en lood.

2        In artikel 1 van het besluit van de voorzitter van de raad van ministers van 6 februari 2004 (GURI nr. 93 van 21 april 2004, blz. 5; hierna: „ministerieel besluit van 2004”) zijn „de [tarief]voorwaarden in punt 2 van het besluit van het ministerie van Industrie, Handel en Kleinbedrijf van 19 december 1995 [uitgebreid] tot de levering van energie ten behoeve van de productie en de verwerking van aluminium, lood, zilver en zink in productielocaties die bestaan op het tijdstip van de inwerkingtreding van het onderhavige besluit, die zijn gelegen in gebieden met een insulair karakter en die worden gekenmerkt door het ontbreken van of ontoereikende aansluitingen op de landelijke stroom- en gasnetwerken”.

3        Op basis van het ministerieel besluit van 2004 kon dus op nieuwe begunstigden, waaronder verzoekster, het preferentieel tarief worden toegepast dat reeds tot 31 december 2005 was toegekend aan Alcoa Trasformazioni Srl, een in Sardinië (Italië) gevestigde producent van aluminium, bij ministerieel besluit van 19 december 1995 (GURI nr. 39 van 16 februari 1996, blz. 8; hierna: „ministerieel besluit van 1995”). Deze uitbreiding zou tijdelijk van aard zijn en eindigen met het aanbrengen of versterken van bovengenoemde aansluitingen of op uiterlijk 30 juni 2007.

4        Het is van belang te preciseren dat het ministerieel besluit van 1995 te plaatsen was in het kader van de privatisering van Alumix SpA. Deze privatisering heeft geleid tot de mededeling van de Commissie overeenkomstig artikel [88], lid 2, [EG] aan de andere lidstaten en overige belanghebbenden betreffende Italiaanse staatssteun voor Alumix, waarvan aan de Italiaanse Republiek is kennisgegeven en die op 1 oktober 1996 is bekendgemaakt (PB C 288, blz. 4; hierna: „Alumix-beslissing”).

5        In artikel 1, eerste alinea, van het ministerieel besluit van 2004 is bepaald dat de Autorità per l’energia elettrica e il gas (Italiaanse autoriteit voor elektriciteit en aardgas; hierna: „AEEG”) „de tariefvoorwaarden in punt 2” van het ministerieel besluit van 1995 „uitbreidt”. Dat laatste omvat vijf punten, waarvan de eerste twee relevant zijn voor het onderhavige geding. Punt 1 van het besluit bepaalt dat „de tarieflijst voor de levering van elektriciteit voor de productie van primair aluminium in tabel A-9 in de bijlage bij besluit nr. 15 van 14 december 1993 [...] met ingang van 1 januari 1996 [wordt] ingetrokken” en dat „in plaats daarvan [...] de tarieven per verbruiksuur in tabel A-6 van die maatregel van toepassing [zijn]”. Punt 2 van het ministerieel besluit van 1995 luidt dat „de regeling van de toeslagen als voorzien in maatregel CIP nr. 13 van 24 juli 1992 en de wijzigingen daarvan, die toepasselijk zijn op elke levering die bedoeld is voor de productie van primair aluminium op de productielocaties die op de datum van inwerkingtreding van het onderhavige besluit bestaan, [...] met ingang van 31 december 2005 [is] ingetrokken”.

6        In dat verband moet eraan worden herinnerd dat in Italië het Comitato interministeriale dei prezzi (interministerieel comité voor de prijzen; hierna: „CIP”) de prijzen en voorwaarden voor de levering van elektriciteit vaststelt. Het elektriciteitstarief omvat een forfaitair deel „evenredig aan de toegezegde of geleverde energie” en een variabel deel, „afhankelijk van de gebruikte energie” (punt 2.5.1 van de Alumix-beslissing). Dit variabele deel bestaat zelf uit twee elementen: „de energieprijs” en de „brandstoftoeslag”. Zoals het forfaitaire deel, dient de „energieprijs” „ter dekking van de financiële en administratiekosten van de elektriciteitsopwekking” (zelfde punt van de Alumixbeslissing) terwijl de „brandstoftoeslag” „betrekking [heeft] op de kosten van de brandstof voor de elektriciteitsopwekking en op de kosten van aankoop van elektriciteit in binnen- en buitenland” (zelfde punt van de Alumix-beslissing).

7        Het forfaitaire deel en de „energieprijs” waren ten tijde van de vaststelling van de Alumix-beslissing vastgesteld bij besluit nr. 45/1990 van het CIP en de „brandstoftoeslag” bij besluit nr. 26/1989. Bij besluit nr. 13/1992 van het CIP is de „brandstoftoeslag” voor de productie van primair aluminium in de ovens die zich op het grondgebied van de gemeente Portovesme in Sardinië bevonden, met twee derde verlaagd, van 26,6 Italiaanse lire (ITL) per kilowattuur naar 8,8 ITL. Dit tarief (hierna: „pre-Alumix-tarief”) dateert van vóór de beslissingen die door de Italiaanse instanties in het kader van de privatisering van Alumix zijn genomen ten aanzien van de elektriciteitstarieven die van toepassing waren op de aluminiumovens die gevestigd waren op het grondgebied van de gemeenten Portovesme en Fusina, in Veneto (Italië).

8        De Commissie van de Europese Gemeenschappen heeft in dat verband aangegeven dat „wat betreft het krachtens besluit nr. 13/92 van het CIP vastgestelde oude elektriciteitstarief voor de aluminiumoven in Portovesme, waarbij de brandstoftoeslag [was] verlaagd, [moest] worden geconcludeerd dat het hier om staatssteun [ging]”, aangezien dit besluit „eenzijdig door de Italiaanse Staat [werd] genomen, [...] de kosten voor deze oven [verlaagde] en [...] niet voor de overige bedrijfstakken in de rest van Italië [gold]” (punt 4.2 van de Alumix-beslissing).

9        Het pre-Alumix-tarief is vervolgens onderzocht „in de context van de doelstelling van regionale ontwikkeling op lange termijn zoals bedoeld in artikel 92, lid 3, sub a, [EG]” (punt 4.2 van de Alumix-beslissing) en rekening houdend met het feit dat die preferentiële tarieven met ingang van 1 januari 1996 waren afgeschaft. De Commissie kwam tot de conclusie dat de „kapitaalinjecties, de betaling van de bevroren schulden en [‚het pre-Alumix-tarief’] onder de uitzonderingen van artikel 92, lid 3, sub a en c, [EG] [vielen]” (punt 5 van de Alumix-beslissing).

10      De privatisering van Alumix (die heeft geleid tot de overdracht van het merendeel van de activa van de groep Alumix aan Alcoa Italia SpA, later, aan het einde van dat proces, Alcoa Trasformazioni) was voor de Italiaanse wetgever aanleiding om een reeks maatregelen vast te stellen, waarvan sommige betrekking hadden op de verlaging van de elektriciteitstarieven die op deze onderneming van toepassing waren. Daartoe zijn drie verschillende tarieven vastgesteld, waarvan één betrekking had op de fabriek in Portovesme en de overige twee op de fabriek in Fusina. Voor die beide fabrieken bestond het tarief uit de marginale kosten van de productie van elektriciteit in de betrokken regio, namelijk 36 ITL per kilowattuur voor de fabriek in Portovesme en 39 ITL per kilowattuur voor de fabriek in Fusina, verhoogd met een bijdrage in de vaste kosten.

11      In de tabel die is opgenomen na de vierde alinea van punt 2.5.2 van de Alumix-beslissing is het tarief uiteengezet dat op de oven in Portovesme van toepassing was voor de jaren 1996 tot en met 2005. De bevoorrading van de fabriek in Fusina was voorwerp van twee verschillende contracten. Het ene was een contract tussen Ente nazionale per l’energia elettrica (ENEL) en SAVA, een door Alumix overgenomen onderneming, en het andere een contract tot vaststelling van een tarief gebaseerd op de gemiddelde marginale kosten van de productie van elektriciteit, namelijk 39 ITL per kilowattuur. Het eerste en het derde tarief waren op de datum van vaststelling van de Alumix-beslissing de laatste ontwikkeling op het gebied van de preferentiële tarieven voor elektriciteit (hierna: „Alumix-tarief”).

12      Ten aanzien van het eerste geval, de fabriek in Portovesme, heeft de Commissie geoordeeld „dat ENEL zich in de genoemde omstandigheden als een gewone commerciële marktdeelnemer gedraagt en dat het tarief geen staatssteun is in de zin van artikel 92, lid 1, [EG]” (punt 4.2 van de Alumix-beslissing).

13      Ten aanzien van het tweede geval, de fabriek in Fusina, heeft zij vergelijkbaar geredeneerd wat het derde tarief betrof, dat was berekend op basis van de gemiddelde marginale kosten van de productie van elektriciteit.

14      Tot slot heeft zij, nog steeds ten aanzien van deze fabriek, maar met betrekking tot het contract tussen ENEL en SAVA (tweede tarief), aangegeven dat dit een gewone commerciële transactie was en dat de betaling van de prijs voor vijf waterkrachtcentrales en het desbetreffende distributienet, in plaats van in één keer volledig te zijn geschied, in de tijd was gespreid en in de vorm van de levering van elektriciteit had plaatsgevonden.

15      De Commissie kwam dus met betrekking tot deze drie tarieven – waaronder het Alumix-tarief – tot de conclusie dat „er geen staatssteun in de zin van artikel 92, lid 1, [EG]” was (laatste alinea van punt 4.2 van de Alumix-beslissing).

16      Voor de tenuitvoerlegging van het preferentieel tarief zoals voortvloeiend uit het ministerieel besluit van 2004, hierboven uiteengezet in de punten 2 en volgende, was een daartoe strekkend besluit van de AEEG nodig.

17      Deze heeft op 5 juli 2004 besluit nr. 110/04 vastgesteld, waarin zij de toekenning van de preferentiële tarieven afhankelijk stelde van de positieve uitkomst van de aanmeldingsprocedure in de zin van de staatssteunregels.

18      Gebleken is echter dat de Italiaanse autoriteiten niet tot bedoelde aanmelding waren overgegaan. Pas nadat aan de Commissie artikelen uit de pers waren toegezonden, heeft zij de Italiaanse Republiek bij brieven van 22 januari en 19 maart 2004 om opheldering ten aanzien van de betrokken maatregelen gevraagd. Bij brieven van 9 februari, 9 juni en 20 september 2004 heeft deze lidstaat nadere toelichtingen aan de Commissie verschaft, met name ten aanzien van het ministerieel besluit van 2004 en heeft hij de AEEG in kennis gesteld van het kader waarbinnen die gegevens waren verstrekt en hem opdracht gegeven om aan genoemd besluit uitvoering te geven, hetgeen is geschied bij besluit nr. 148/04 van 9 augustus 2004.

19      Bij een beslissing waarvan op 16 november 2004 aan de Italiaanse Republiek is kennisgegeven, heeft de Commissie de procedure van artikel 88, lid 2, EG ingeleid met betrekking tot steunmaatregel C 38/2004 (ex NN 58/04) – Steun ten faveure van Portovesme Srl (samenvatting in PB 2005, C 30, blz. 7).

20      Op 17 december 2004 heeft de AEEG de Italiaanse minister van Productieve Activiteiten ervan in kennis gesteld dat zij de toepassing van de regeling uit ministerieel besluit 2004, gezien voornoemde beslissing, vroegtijdig staakte.

21      Uit de inlichtingen die de Italiaanse Republiek in het kader van de administratieve procedure heeft verstrekt, blijkt dat verzoekster als gevolg van de toepassing van die regeling, voor de tussen april en oktober verbruikte stroom van de Cassa Conguaglio per il settore elettrico (egalisatiefonds voor de elektriciteitssector) het bedrag van 12 845 892,82 EUR heeft ontvangen, evenredig aan de compensatiebetaling die is berekend als het verschil tussen het door de stroomproducent voor deze locatie berekende tarief en het door de staat vastgestelde preferentieel tarief, vermenigvuldigd met de verbruikte hoeveelheid stroom.

22      Op 14 maart 2005 hebben de Italiaanse autoriteiten evenwel wetsbesluit nr. 35 (GURI nr. 111 van 14 mei 2005, blz. 4) vastgesteld, dat na wijziging in een wet is omgezet bij wet nr. 80 van 14 mei 2005 (gewoon supplement bij GURI nr. 91 van 14 mei 2005; hierna: „wet van 2005”).

23      Het aan verzoekster toegekende preferentieel tarief is bij artikel 11, lid 12, van de wet van 2005 tot 31 december 2010 verlengd. Hoewel het ministerieel besluit van 2004 niet bij de Commissie was aangemeld, net zo min als artikel 11, lid 11, van de wet van 2005, betreffende het preferentieel tarief dat op Alcoa Trasformazioni van toepassing is, is artikel 11, lid 12 van diezelfde wet, op 23 november 2005 bij de Commissie aangemeld krachtens artikel 88, lid 3, EG, met aanvulling bij brief van 28 november.

24      Bij brief van 22 december 2005 heeft de Commissie de Italiaanse Republiek verzocht om nadere inlichtingen, die zij haar bij brief van 3 maart 2006 heeft verstrekt.

25      Bij een beslissing waarvan bij brief van 26 april 2006 aan de Italiaanse Republiek is kennisgegeven, heeft de Commissie de procedure van artikel 88, lid 2, EG ingeleid met betrekking tot steunmaatregel C 13/06 (ex N 587/05) – Preferentieel stroomtarief voor energie-intensieve bedrijfstakken op Sardinië (samenvatting in PB C 145, blz. 8).

26      Op 22 augustus 2006 heeft de Commissie om aanvullende toelichtingen verzocht, die de Italiaanse Republiek bij brief van 28 september 2006 heeft verstrekt.

27      Omdat als voorwaarde voor toepassing van de regeling in artikel 11, lid 12, van de wet van 2005 de goedkeuring van de Commissie gold, is deze regeling, gezien de aanmelding die was verricht, niet tot uitvoering gebracht.

28      Op 29 oktober 2008 heeft de Commissie besloten om het preferentieel tarief uit het ministerieel besluit van 2004 afzonderlijk te onderzoeken voor zover het Alcoa Trasformazioni en voor zover het de nieuwe begunstigden van dat tarief, waaronder verzoekster, betrof.

29      Na meerdere tussen de Commissie en de Italiaanse Republiek uitgewisselde brieven is gebleken dat het preferentieel tarief ten gunste van Alcoa Trasformazioni in werkelijkheid niet was verlengd bij het ministerieel besluit van 2004, zodat voor haar het ministerieel besluit van 1995 is blijven gelden tot aan de inwerkingtreding van artikel 11, lid 11, van de wet van 2005.

30      Bij besluit 2011/746/EU van 23 februari 2011 betreffende steunmaatregelen C 38/B/04 (ex NN 58/04) en C 13/2006 (ex N 587/05) door Italië ten uitvoer gelegd ten gunste van Portovesme Srl, ILA SpA, Eurallumina SpA en Syndial SpA (PB L 309, blz. 1; hierna: „bestreden besluit”), heeft de Commissie geoordeeld dat de steun die volgens haar uit artikel 11, lid 12, van de wet van 2005 voortvloeide, onverenigbaar was met de interne markt en heeft zij het de Italiaanse Republiek vervolgens verboden om deze tot uitvoering te brengen. Tevens heeft zij daarin geoordeeld dat de steun die volgens haar uit het ministerieel besluit van 2004 voortvloeide eveneens moest worden geacht met de interne markt onverenigbaar te zijn. Daarop heeft zij de Italiaanse Republiek gelast om deze bij de begunstigden ervan terug te vorderen.

31      Van het bestreden besluit is op 31 maart 2011 aan verzoekster kennis gegeven.

 Procesverloop en conclusies van partijen

[omissis]

39      Verzoekster concludeert tot:

–        primair, gehele, of „voor zover redelijk geacht” gedeeltelijke, nietigverklaring van het bestreden besluit;

–        subsidiair, nietigverklaring van dat besluit voor zover daarbij de terugbetaling van de betrokken steun is gelast;

–        verwijzing van de Commissie in de kosten.

40      De Commissie concludeert tot:

–        verwerping van het beroep;

–        verwijzing van verzoekster in de kosten.

 In rechte

 Ontvankelijkheid

41      In het kader van haar primaire conclusies heeft verzoekster het Gerecht eerst verzocht om gehele nietigverklaring van het bestreden besluit en vervolgens, bij gebreke daarvan, om de gedeeltelijke nietigverklaring ervan „voor zover redelijk geacht”. In het kader van haar subsidiaire conclusie verzoekt zij het Gerecht om het bestreden besluit nietig te verklaren „voor zover daarbij de terugbetaling van de betrokken steun is gelast”.

42      Na door het Gerecht ter terechtzitting te zijn verzocht om precisering van haar conclusies, heeft verzoekster evenwel aangegeven dat deze onderdelen van de conclusie moesten worden opgevat als beperkt tot een verzoek om nietigverklaring van het bestreden besluit voor zover dit haar betrof, waarvan akte is genomen in het proces-verbaal van de terechtzitting.

43      Deze preciseringen leiden tot het oordeel dat het beroep ontvankelijk is voor zover verzoekster primair verzoekt om nietigverklaring van het bestreden besluit voor zover dit op haar betrekking heeft en subsidiair om nietigverklaring van dat besluit voor zover zij daarbij wordt verplicht om de aan haar toegekende steun terug te betalen.

44      Wat het verzoek om gedeeltelijke nietigverklaring van het bestreden besluit „voor zover redelijk geacht” betreft, moet er evenwel aan worden herinnerd dat de Unierechter in het kader van een beroep tot nietigverklaring overeenkomstig artikel 263 VWEU enkel bevoegd is, de wettigheid van de bestreden handeling te toetsen (arrest Hof van 8 juli 1999, DSM/Commissie, C‑5/93 P, Jurispr. blz. I‑4695, punt 36, en arrest Gerecht van 9 juni 2009, NDSHT/Commissie, T‑152/06, Jurispr. blz. II‑1517, punt 73).

45      Wanneer hij op een van de gronden genoemd in artikel 263, tweede alinea, VWEU een onwettigheid vaststelt, moet dit dus leiden tot de gehele dan wel gedeeltelijke nietigverklaring van de handeling, afhankelijk van de aard en de omvang van die onwettigheid, zonder dat hij uit billijkheids- of opportuniteitsoverwegingen over die nietigverklaring of de omvang ervan kan beslissen (zie in die zin en naar analogie arrest Gerecht van 25 oktober 2005, Micha/Commissie, T‑50/04, Jur.Ambt. blz. I‑A‑339 en II‑1499, punt 46), naar welke overwegingen verzoekster lijkt te verwijzen met het gebruik van de uitdrukking „voor zover redelijk geacht”.

46      Het beroep is dus ontvankelijk, met uitzondering van het tweede deel van de primaire conclusie van verzoekster, strekkende tot gedeeltelijke nietigverklaring van het bestreden besluit „voor zover redelijk geacht”.

 Ten gronde

47      Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster elf middelen aan.

48      Het eerste middel is ontleend aan schending van het rechtszekerheidsbeginsel, het vertrouwensbeginsel en de artikelen 4, 7, 10 en 14 van verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel [108 VWEU] (PB L 83, blz. 1); het tweede middel is ontleend aan een onjuiste en onvolledige uiteenzetting van de op de onderhavige zaak toepasselijke bepalingen en de daaruit voortvloeiende schending van de zorgvuldigheidsplicht en de plicht tot onpartijdigheid van de Commissie; het derde middel heeft betrekking op schending van het beginsel van gelijke behandeling van Alcoa Trasformazioni en verzoekster; met het vierde middel wordt aangevoerd dat geen sprake is van staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU; het vijfde middel is gegrond op het feit dat de Commissie van onjuiste premissen is uitgegaan voor de uitvaardiging van het bestreden besluit; met het zesde middel wordt aangevoerd dat de betrokken steun bestaande steun is; het zevende middel berust op de verenigbaarheid ervan „met de gemeenschappelijke markt”; het achtste middel is ontleend aan schending van de artikelen 2 EG, 3 EG, 5 EG en 12 EG alsook het beginsel van gelijke behandeling en het evenredigheidsbeginsel; het negende middel heeft betrekking op schending van artikel 174 VWEU en verklaring nr. 30 betreffende insulaire regio’s, die als bijlage is opgenomen bij de slotakte van het Verdrag van Amsterdam houdende wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie, de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen en sommige bijbehorende akten (PB 1997, C 340, blz. 136; hierna: „verklaring inzake insulaire regio’s”); het tiende middel is ontleend aan schending van artikel 107, lid 3, sub a tot en met c, VWEU en de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen (PB 1998, C 74, blz. 9) en het niet in aanmerking nemen van de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen 2007‑2013 (PB 2006, C 54, blz. 13), en het elfde middel is, zoals het eerste, ontleend aan schending van het vertrouwensbeginsel.

[omissis]

 Achtste middel: schending van de artikelen 2 EG, 3 EG, 5 EG, en 12 EG alsook het beginsel van gelijke behandeling en het evenredigheidsbeginsel

[omissis]

 Vierde middel, tweede onderdeel, tweede grief: schending van de motiveringsplicht wat de selectiviteit van de betrokken maatregel betreft

[omissis]

 Eerste middel: schending van het rechtszekerheidsbeginsel, het vertrouwensbeginsel en de artikelen 4, 7, 10 en 14 van verordening nr. 659/1999; en elfde middel: schending van het vertrouwensbeginsel

[omissis]

 Tweede middel: een onjuiste en onvolledige uiteenzetting van de op de onderhavige zaak toepasselijke bepalingen en de daaruit voortvloeiende schending van de zorgvuldigheidsplicht en de plicht tot onpartijdigheid van de Commissie

80      Verzoekster stelt dat de vaststelling van het preferentieel tarief bij het ministerieel besluit van 2004 en de uitvoeringbeslissingen daarbij leidt tot een tarief dat identiek is aan het pre-Alumix-tarief, dat door de Commissie als met de gemeenschappelijke markt verenigbaar is beschouwd in de Alumix-beslissing. Zij meent dat ze zich op dat precedent kan beroepen, zodat de steun moet worden geacht met de interne markt verenigbaar te zijn. Indien dat zo is, is verzoekster niet verplicht tot terugbetaling van de bedragen die zij uit hoofde van die maatregel heeft ontvangen. Dit veronderstelt evenwel dat de betrokken beslissingspraktijk wettig is en dat hij kan worden ingeroepen (aangezien de Commissie niet gebonden is aan de eerdere beslissingspraktijk, maar daarentegen wel aan het beginsel van gelijke behandeling wanneer het dezelfde steun betreft).

81      Verzoeksters analyse is op de volgende redenering gebaseerd: in artikel 1, eerste alinea, van het ministerieel besluit van 2004 is verwezen naar punt 2 van het ministerieel besluit van 1995, dat op zijn beurt verwijst naar besluit nr. 13/92 van het CIP. Bij dat besluit is aan het pre-Alumix-tarief vormgegeven, met name wat de „brandstoftoeslag” betreft. Het is dus wel degelijk dit tarief, ten aanzien waarvan in 1996 is erkend dat het met de gemeenschappelijke markt verenigbaar is, dat op haar is toegepast in 2004, wat uiteraard inhoudt, in haar conclusie, dat het bestreden besluit op dit punt onwettig is.

82      Verzoeksters tweede middel kan niet slagen.

83      Om te beginnen moet worden benadrukt dat de Italiaanse Republiek in het kader van de privatisering van Alumix jegens Alcoa Italia de verbintenis was aangegaan om het Alumix-tarief te eerbiedigen [laatstgenoemde had zelfs contractueel het recht om de eerder vermelde fabrieken stil te leggen indien „de elektriciteitstarieven de overeengekomen tarieven gedurende minstens drie maanden in een periode van zes maanden met minstens 5 % overschr[e]den” (punt 2.7 van de Alumix-beslissing)], zodat hij de kenmerkende eigenschappen van het Alumix-tarief heeft overgenomen toen het ministerieel besluit van 1995 werd vastgesteld, zoals door de Commissie is bevestigd ter terechtzitting. De Alumix-beslissing, die in 1996 is vastgesteld, is dus een impliciete bekrachtiging ervan.

84      Zoals in herinnering is gebracht in de punten 6 tot en met 15 hierboven, nam het preferentieel tarief dat door de Commissie is goedgekeurd in de Alumix-beslissing vele vormen aan, namelijk eerst het aanvankelijke tarief, door ENEL toegekend aan Alumix op grond van met name besluit nr. 13/1992 van het CIP (het pre-Alumix-tarief), en vervolgens de tarieven die aan Alumix in het kader van haar privatisering zijn toegezegd, die in het ministerieel besluit van 1995 zijn neergelegd ten gunste van de belangrijkste koper van de groep Alumix, Alcoa Italia, thans Alcoa Trasformazioni (Alumix-tarief).

85      Vervolgens moet worden opgemerkt dat het vanuit formeel oogpunt weliswaar juist is dat het ministerieel besluit van 2004 verwijst naar punt 2 van het ministerieel besluit van 1995, maar dat dit niet wegneemt dat, zoals de Commissie terecht opmerkt, dit niet los van punt 1 kan worden gelezen. Zoals in herinnering is gebracht in punt 5 hierboven, blijkt uit dat punt dat de specifieke prijsregeling voor primaire aluminium in tabel A-9 in de bijlage bij besluit nr. 15/93 van het CIP met ingang van 1 januari 1996 is ingetrokken, om plaats te maken voor een regeling met tarieven per verbruiksuur die in tabel A-6 in de bijlage bij dat besluit is opgenomen, zonder dat dit een wijziging heeft meegebracht voor de „brandstoftoeslag” die overeenkomstig het besluit nr. 13/92 van het CIP is gedefinieerd.

86      Bij zowel het pre-Alumix-tarief als het Alumix-tarief behoort dus de verlaagde „brandstoftoeslag” tot de voor hen kenmerkende bestanddelen, zijnde het enige bestanddeel dat bepalend is voor de uiteindelijke elektriciteitsprijs die is gedefinieerd bij besluit nr. 13/92 van het CIP.

87      Op verzoekster is dus noch het pre-Alumix-tarief noch het Alumix-tarief toegepast, maar wel degelijk de regeling uit het ministerieel besluit van 1995, zoals die zich heeft ontwikkeld tot aan 2004. In 2004 had de uitbreiding van dat tarief tot andere begunstigden bij het ministerieel besluit van 2004 niet langer dezelfde doelstelling als in 1996, op de datum van vaststelling van de Alumix-beslissing.

88      Dit leidt tot afwijzing van het tweede middel, ook wat het vereiste van onpartijdigheid van de Commissie betreft, aangezien zij verzoekster en Alcoa Trasformazioni op gelijke wijze heeft behandeld vanaf de vaststelling van de nieuwe maatregelen (te weten het ministerieel besluit van 2004 en de wet van 2005), zoals het Gerecht nog nader zal uitwerken in het kader van zijn antwoord op het derde middel.

 Derde middel: schending van het beginsel van gelijke behandeling van Alcoa Trasformazioni en verzoekster

89      Verzoekster geeft in het kader van haar derde middel te kennen dat de Commissie in besluit 2010/460 heeft geoordeeld dat het aan Alcoa Trasformazioni toegekende preferentieel tarief slechts onrechtmatig was voor de periode na 31 december 2005, het einde van de geldigheid van de Alumix-beslissing volgens deze instelling. Verzoekster is van mening dat aangezien het tarief dat is toegepast op Alcoa Trasformazioni en dat welk op haar is toegepast vanaf de datum van inwerkingtreding van besluit nr. 148/04 van de AEEG identiek waren (krachtens het ministerieel besluit van 1995 en vervolgens, zo stelt zij, het ministerieel besluit van 2004 voor Alcoa en alleen het ministerieel besluit van 2004 voor haar), het verschil in behandeling niet gerechtvaardigd blijkt, noch wat de vaststelling van de onrechtmatigheid van de steun betreft, en dus noch wat het verzoek om terugbetaling van de op basis van het ministerieel besluit van 2004 ontvangen compensatiebetalingen betreft.

90      Opgemerkt moet worden dat een dergelijk middel niet kan slagen. Uit de rechtspraak volgt immers dat de eerbiediging van het beginsel van gelijke behandeling verlangt dat, behoudens objectieve rechtvaardiging, vergelijkbare situaties niet verschillend en verschillende situaties niet gelijk worden behandeld (zie arrest Hof van 26 oktober 2006, Koninklijke Coöperatie Cosun, C‑248/04, Jurispr. blz. I‑10211, punt 72 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

91      In de onderhavige zaak bevonden Alcoa Trasformazioni en verzoekster zich aanvankelijk niet in een vergelijkbare rechtspositie: Alcoa Trasformazioni genoot het voordeel van een preferentieel tarief dat door de Commissie was bekrachtigd in de Alumix-beslissing, en dat voor haar is verlengd, terwijl verzoekster een nieuwe begunstigde van bedoeld tarief is krachtens het ministerieel besluit van 2004, dat in de praktijk niet op Alcoa Trasformazioni is toegepast. Bovendien bevat de wet van 2005 twee verschillende bepalingen, waarvan de ene, artikel 11, lid 11, niet bij de Commissie is aangemeld, die betrekking had op Alcoa Traformazioni, en de andere, artikel 11, lid 12, die betrekking had op de nieuwe begunstigden van het preferentieel tarief, volgens de regels bij de Commissie is aangemeld. Deze verschillen volstaan overigens als rechtvaardiging voor de keuze van de Commissie om het onderzoek van de zaken te scheiden al naargelang zij betrekking hadden op de aanvankelijke begunstigde van het preferentieel tarief of op de nieuwe begunstigden daarvan.

92      Wat het preferentieel tarief zoals zich dat later heeft ontwikkeld aangaat, bevonden de beide ondernemingen zich in dezelfde situatie en zijn zij door de Commissie hetzelfde behandeld, aangezien zij zowel in het ene als in het andere geval bedoeld tarief als onverenigbare steun heeft beschouwd en dus de terugbetaling van de steun heeft gelast.

93      Aangezien het preferentieel tarief van na 31 december 2005 in het bestreden besluit als onrechtmatig is beschouwd en het identiek is aan dat van juist vóór die datum, is het terecht dat verzoekster betoogt dat de Commissie eerder had kunnen optreden, op grond van een aanzienlijke wijziging in de aard van de aanvankelijk goedgekeurde steun. Bovendien moet worden opgemerkt dat de Commissie erkent dat Alcoa Trasformazioni mogelijk, gezien de wijzigingen in de bepaling en de uitkering van het preferentieel tarief aan haar, aan het einde van de aanvankelijke periode (1995‑2005), en meer bepaald in 2004 en 2005, onrechtmatige steun heeft ontvangen (wat overigens geheel in overeenstemming is met besluit 2010/460 en het feit dat de verlenging van het preferentieel tarief als dergelijke steun is beschouwd).

94      Het is echter vaste rechtspraak dat het beginsel van gelijke behandeling te verenigen moet zijn met het legaliteitsbeginsel, dat meebrengt dat niemand zich ten eigen voordele kan beroepen op een onrechtmatigheid waarvan anderen hebben kunnen profiteren (zie in die zin arresten Hof van 9 oktober 1984, Witte/Parlement, 188/83, Jurispr. blz. 3465, punt 15; 4 juli 1985, Williams/Rekenkamer, 134/84, Jurispr. blz. 2225, punt 14, en 10 november 2011, The Rank Group, C‑259/10 en C‑260/10, Jurispr. blz. I‑10947, punt 62).

95      Het derde middel moet dus worden afgewezen.

[omissis]

 Vierde middel: geen staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU

[omissis]

 Vijfde middel: onjuiste premissen van de Commissie bij de uitvaardiging van het bestreden besluit

[omissis]

 Zesde middel: de betrokken steun is bestaande steun

112    Er zij aan herinnerd dat als nieuwe steunmaatregelen waarvoor de aanmeldingsplicht van artikel 108, lid 3, VWEU geldt, moeten worden beschouwd de maatregelen tot invoering of wijziging van steunmaatregelen, met dien verstande dat de wijzigingen betrekking kunnen hebben op bestaande steunmaatregelen of op bij de Commissie aangemelde voornemens (arresten Hof van 9 oktober 1984, Heineken Brouwerijen, 91/83 en 127/83, Jurispr. blz. 3435, punten 17 en 18, en 9 augustus 1994, Namur-Les assurances du crédit, C‑44/93, Jurispr. blz. I‑3829, punt 13).

113    In de onderhavige zaak is duidelijk aangetoond dat de steun nieuw is.

114    In de eerste plaats zijn de economische en juridische wijzigingen sinds de vaststelling van het Alumix-tarief tekenend voor de overgang van een prijs die door een leverancier wordt toegepast naar een tarief dat door de Italiaanse Republiek is gesubsidieerd. Terwijl in het geval van het Alumix-tarief de toegezegde prijs gelijk was aan de korting die door bedoelde leverancier was toegekend, ook al was dit in een monopoliesituatie (ENEL), aan een van zijn belangrijkste klanten, omvatten de maatregelen die voorwerp zijn van het bestreden besluit een korting op de prijs die door de Italiaanse autoriteiten is vastgesteld, die uit een parafiscale heffing wordt gefinancierd, op basis waarvan aan verzoekster het verschil kan worden terugbetaald tussen het normale tarief dat aan de ondernemingen in rekening wordt gebracht en het preferentieel tarief dat haar is toegekend.

115    Bijgevolg moet worden geoordeeld dat reeds op basis van de ontwikkeling die er is geweest op het punt van de modaliteiten voor de toekenning en de bepaling van het aanvankelijk krachtens het ministerieel besluit van 1995 aan Alcoa Trasformazioni toegekende preferentieel tarief en dat welk voorwerp was van het ministerieel besluit van 2004 en vervolgens de wet van 2005, de conclusie kan worden getrokken dat het nieuwe steun betreft.

116    In de tweede plaats geldt dit a fortiori voor de uitbreiding van de aldus ontwikkelde steun tot nieuwe begunstigden, die niet te plaatsen zijn in het kader van een reeds goedgekeurde steunregeling, maar op hun beurt steun toegekend hebben gekregen waarvoor er tot dan toe slechts één begunstigde was.

117    Mitsdien moet het zesde middel worden afgewezen.

 Zevende middel: verenigbaarheid van de betrokken steun „met de gemeenschappelijke markt”

[omissis]

 Negende middel: schending van artikel 174 VWEU en de verklaring inzake insulaire regio’s

[omissis]

 Tiende middel: schending van artikel 107, lid 3, sub a tot en met c, VWEU en de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen en het niet in aanmerking nemen van de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen 2007‑2013

[omissis]

 Kosten

139    Aangezien verzoekster in het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig de vordering van de Commissie krachtens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering in de kosten te worden verwezen.

HET GERECHT (Achtste kamer),

rechtdoende, verklaart:

1)      Het beroep wordt verworpen.

2)      Portovesme Srl wordt verwezen in de kosten.

Gratsias

Kancheva

Wetter

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 16 oktober 2014.

ondertekeningen


* Procestaal: Italiaans.


1 Enkel de punten van dit arrest waarvan het Gerecht publicatie nodig acht, worden weergegeven.