Language of document :

Beroep ingesteld op 14 april 2009 - Helleense Republiek / Commissie

(Zaak T-158/09)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Helleense Republiek (vertegenwoordigers: V. Karra, I. Chalkias en S. Papaïoannou)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietig verklaren of wijzigen de bestreden beschikking C (2009) 810 van de Commissie van 13 februari 2009 betreffende de financiële consequenties die, in het kader van de goedkeuring van de door het EOGFL gefinancierde uitgaven, moeten worden getrokken in bepaalde gevallen van door marktdeelnemers begane onrechtmatigheden, voor zover zij de Helleense Republiek betreft;

verzoekster de 50 % terugbetalen die krachtens artikel 32, lid 5, van verordening nr. 1290/05 is ingehouden in de gevallen waarin geen onregelmatigheid bestaat (nrs. 3, 4, 6-13, behalve 7) of waarin de schuldenaar insolvent is (nr. 2);

de Commissie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Bij beschikking C (2009) 810 van 13 februari 2009 betreffende de financiële consequenties die, in het kader van de goedkeuring van de door het EOGFL gefinancierde uitgaven, moeten worden getrokken in bepaalde gevallen van door marktdeelnemers begane onrechtmatigheden, heeft de Commissie verzoekster financiële correcties voor een bedrag van 13 348 979,02 EUR opgelegd, wegens de nalatigheid waarvan de Griekse autoriteiten volgens de Commissie gedurende vier jaar na het eerste proces-verbaal over de onregelmatigheid blijk hebben gegeven en wegens het feit dat zij de bedragen niet hebben teruggevorderd die onverschuldigd waren betaald aan 5 ondernemingen die werkzaam waren in de sector wijnbereiding, katoen enz., en aan 8 normalisatiebedrijven die deelnamen aan de consumptiesteunregeling voor olijfolie.

De Helleense Republiek voert met het eerste algemene middel tot nietigverklaring aan dat in geen van de dertien onderzochte gevallen een geldige rechtsgrondslag voor het opleggen van de correcties bestaat, aangezien de Commissie de artikelen 31, lid 1, en 32, lid 8, van verordening (EG) nr. 1290/20051, die als toepasselijk worden aangevoerd, onjuist heeft uitgelegd en toegepast. Verzoekster betoogt voorts dat de Commissie een kennelijke grove fout heeft begaan en met betrekking tot het optreden van de bevoegde Griekse autoriteiten de feitelijke omstandigheden onjuist heeft beoordeeld, en dat de motivering van de bestreden beschikking, die uitgaat van de onjuiste veronderstelling dat de termijn van vier jaar sedert het eerste proces-verbaal over de onregelmatigheid is verstreken zonder dat een terugvorderingsprocedure of een geldige terugvorderingsprocedure is ingeleid, niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 253 EG, aangezien zij gebrekkig, ontoereikend en vaag is, en de argumenten die Griekenland tijdens de bilaterale besprekingen en de procedure voor het bemiddelingsorgaan heeft aangevoerd, niet heeft weerlegd.

Met het tweede middel tot nietigverklaring betoogt verzoekster dat de Commissie in vier gevallen ten onrechte de leden 5, sub e, en 6, sub a en b, van artikel 32 van verordening (EG) nr. 1290/05 niet heeft toegepast, in plaats van de leden 1 en 8 van datzelfde artikel, met als gevolg dat de betrokken uitgave ten laste van verzoekster is gebracht, in plaats van door het EOGFL te worden gedragen.

Met het derde middel betoogt verzoekster dat artikel 32 van verordening (EG) nr. 1290/05, dat voor het inleiden van alle administratieve of gerechtelijke procedures waarin de nationale wet- en regelgeving voorziet om de bedragen terug te vorderen, een termijn stelt van een jaar vanaf het eerste administratief of gerechtelijk proces-verbaal over de onregelmatigheid, enkel betrekking heeft op de onregelmatigheden die na de inwerkingtreding van genoemde verordening hebben plaatsgevonden, en geen betrekking kan hebben op onregelmatigheden die zich tien jaar eerder hebben voorgedaan, onder de gelding van een andere juridische regeling, die niet voorzag in een dergelijke termijn, maar de controle beperkte tot de inachtneming van een redelijke tijd.

Met het vierde middel tot nietigverklaring betoogt verzoekster dat de vordering van de Commissie om de betrokken bedragen vijftien of twintig jaar na de gestelde onregelmatigheid te haren laste te brengen, verjaard is wegens de buitensporig lange duur van de procedure, of zoniet dat het rechtszekerheidsbeginsel is geschonden.

Ten slotte betoogt verzoekster met het vijfde middel tot nietigverklaring dat, aangezien er in de gevallen 3, 4, 6, 8-13 geen onregelmatigheid is, de 24-maandenregel van artikel 31, lid 4, van verordening (EG) nr. 1290/05 voor elk geval van terugvordering geldt, en dat dus het te haren laste brengen van de overeenkomstige bedragen, die veel verder in de tijd teruggaan dan 24 maanden vanaf de mededeling van de resultaten van de controle, gebrekkig is en nietig moet worden verklaard.

____________

1 - Verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad van 21 juni 2005 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (PB L 209, blz. 1).