Language of document : ECLI:EU:T:2011:272

ARREST VAN HET GERECHT
(Kamer voor hogere voorzieningen)

15 juni 2011

Zaak T‑510/09 P

V

tegen

Europese Commissie

„Hogere voorziening – Openbare dienst – Aanwerving – Weigering tot aanstelling wegens fysieke ongeschiktheid voor uitoefening van werkzaamheden – Motiveringsplicht van Gerecht voor ambtenarenzaken”

Betreft:      Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Eerste kamer) van 21 oktober 2009, V/Commissie (F‑33/08, JurAmbt. blz. I-A-1-403 en II-A-1-2159), en strekkende tot vernietiging van dat arrest.

Beslissing:      Het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie van 21 oktober 2009, V/Commissie (F‑33/08), wordt vernietigd, voor zover het Gerecht voor ambtenarenzaken zich niet heeft uitgesproken over een middel dat V ter terechtzitting heeft aangevoerd en dat is ontleend aan het feit dat de voorzitter van de medische commissie niet op de lijst van de orde van Belgische artsen staat. De hogere voorziening wordt voor het overige afgewezen. Het beroep dat V in zaak F‑33/08 bij het Gerecht voor ambtenarenzaken heeft ingesteld, wordt verworpen. V zal haar eigen kosten dragen alsmede de kosten die de Europese Commissie in het kader van deze procedure heeft gemaakt. De kosten van de procedure in eerste aanleg die heeft geleid tot het reeds aangehaalde arrest V/Commissie zullen worden gedragen volgens de modaliteiten bepaald in de punten 2 en 3 van het dictum van dat arrest.

Samenvatting

1.      Ambtenaren – Aanwerving – Weigering van aanstelling wegens lichamelijke ongeschiktheid – Onrechtmatigheid van medisch advies inzake lichamelijke ongeschiktheid – Vaststelling door medische commissie van definitief advies op basis van onrechtmatig advies – Onwettigheid

(Ambtenarenstatuut, art. 33)

2.      Procedure – Maatregelen tot organisatie van procesgang – Verzoek om overlegging van document – Verificatie van vertrouwelijk karakter – Niet-toepasselijkheid wanneer weigering is gebaseerd op vertrouwelijk karakter van documenten tegenover het Gerecht

(Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken, art. 44, lid 2)

3.      Hogere voorziening – Middelen – Ontoereikende motivering – Impliciete motivering door het Gerecht – Toelaatbaarheid – Grenzen – Verplichting om uitspraak te doen over elke aangevoerde rechtsschending

(Statuut van het Hof van Justitie, art. 36 en bijlage I, art. 7, lid 1)

1.      Een onrechtmatigheid in het negatief medisch advies van de raadgevend arts van een instelling dat is opgesteld na het aan de aanstelling voorafgaand medisch onderzoek kan van invloed zijn op de wettigheid van het definitief medisch advies dat de krachtens artikel 33 van het Statuut geraadpleegde medische commissie uitbrengt alsook op het op basis van dat definitief advies vastgestelde besluit tot niet-aanstelling.

Hoewel de medische commissie een volledig en onpartijdig nieuw onderzoek kan uitvoeren naar de toestand van de kandidaat, kan de medische commissie niet rechtsgeldig worden ingeschakeld wanneer een rechtmatig, door de raadgevend arts uitgebracht, negatief medisch advies ontbreekt.

(cf. punten 51 en 52)

Referentie: Gerecht 14 april 1994, A/Commissie, T‑10/93, JurAmbt. blz. I‑A-119 en II-387, punt 27

2.      Krachtens artikel 44, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken kan dit Gerecht bij beschikking om de overlegging van vertrouwelijke stukken vragen, waarbij het Gerecht voor ambtenarenzaken verplicht is om na te gaan of de partij die zich op het vertrouwelijke karakter van die stukken beroept zich mag verzetten tegen de kennisgeving ervan aan de andere partij. De enige mogelijke reactie van de rechter bij een weigering om gevolg te geven aan een beschikking bestaat erin hieruit de consequenties te trekken in de beslissing die een einde maakt aan het geding, mits alle instrumenten die hem ter beschikking staan om de overlegging van de betrokken documenten te verkrijgen, zijn uitgeput.

Uit die bepaling volgt dat het vertrouwelijk karakter van bepaalde gegevens niet rechtstreeks tegenover het Gerecht voor ambtenarenzaken kan worden aangevoerd. De toepassing van die bepaling brengt noodzakelijkerwijs mee dat het Gerecht voor ambtenarenzaken kennis neemt van de inhoud van die gegevens en het vertrouwelijk karakter ervan onderzoekt, om te kunnen besluiten of deze aan de andere partij kunnen worden meegedeeld.

Dienaangaande kan het Gerecht voor ambtenarenzaken, wanneer een verzoeker zich met een beroep op de bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer ertegen verzet dat de inhoud van de aan medische geheimhouding onderworpen documenten die in het bezit zijn van verweerder ter kennis van het Gerecht wordt gebracht, geen toepassing geven aan artikel 44, lid 2, van zijn Reglement voor de procesvoering, aangezien die bepaling niet ziet op de situatie waarin een partij zich tegenover het Gerecht voor ambtenarenzaken beroept op de vertrouwelijkheid van gegevens teneinde zich ertegen te verzetten dat documenten die het Gerecht nochtans nuttig lijken voor de oplossing van het geding, aan het Gerecht worden overgelegd.

(cf. punten 72‑75)

Referentie: Gerecht 12 mei 2010, Commissie/Meierhofer, T‑560/08 P, Jurispr. blz. II‑1739, punten 68‑74

3.      Hoewel de krachtens de artikelen 36, eerste zin, en 7, lid 1, van bijlage I bij het Statuut van het Hof van Justitie op het Gerecht voor ambtenarenzaken rustende motiveringsplicht niet de verplichting meebrengt om op alle argumenten van partijen in detail te antwoorden, met name niet wanneer deze onvoldoende duidelijk en nauwkeurig zijn en niet worden onderbouwd door omstandig bewijs, dient het Gerecht echter ten minste alle aangevoerde schendingen van rechten te onderzoeken. De motivering door het Gerecht voor ambtenarenzaken kan dus impliciet zijn, mits zij de door een beslissing van dat Gerecht geraakte persoon in staat stelt de gronden van die beslissing te kennen en de rechter in hogere voorziening om over voldoende elementen te beschikken om zijn toezicht uit te oefenen.

In dit verband dient een arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken te worden vernietigd voor zover het niet ingaat op een ter terechtzitting voor hem aan de orde gesteld middel dat een afzonderlijk rechtsmiddel vormt dat met geen van de in de stukken aangevoerde middelen in verband kan worden gebracht. Wanneer dit rechtsmiddel niet wordt genoemd in het proces-verbaal van de terechtzitting en het arrest er evenmin melding van maakt, kan de verzoeker immers niet begrijpen waarom dat middel uit de redenering van het Gerecht voor ambtenarenzaken is weggelaten.

(cf. punten 83, 85‑88)

Referentie: Hof 21 september 2006, Nederlandse Federatieve Vereniging voor de Groothandel op Elektrotechnisch Gebied/Commissie, C‑105/04 P, Jurispr. blz. I‑8725, punt 72; Hof 25 oktober 2007, Komninou e.a./Commissie, C‑167/06 P, punt 2; Hof 9 oktober 2008, Chetcuti/Commissie, C‑16/07 P, Jurispr. blz. I‑7469, punt 87