Language of document :

Arrest van het Hof (Derde kamer) van 30 april 2020 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Eparchiako Dikastirio Larnakas - Cyprus) – D. Z. / Blue Air – Airline Management Solutions SRL e.a.

(Zaak C-584/18)1

[Prejudiciële verwijzing – Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht – Grenscontroles, asiel en immigratie – Besluit nr. 565/2014/EU – Vereenvoudigde regeling voor de controle van personen aan de buitengrenzen – Derdelander die in het bezit is van een door een lidstaat verleende tijdelijke verblijfstitel – Artikel 3 – Erkenning door Bulgarije, Kroatië, Cyprus en Roemenië van bepaalde documenten als gelijkwaardig met hun nationale visa – Inroepbaarheid van een besluit tegen een staat – Rechtstreekse werking – Erkenning van een privaatrechtelijke entiteit als orgaan van de staat – Voorwaarden – Verordening (EG) nr. 562/2006 – Schengengrenscode – Artikel 13 – Weigering van toegang tot het grondgebied van een lidstaat – Motiveringsplicht – Verordening (EG) nr. 261/2004 – Compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering – Artikel 2, onder j) – Instapweigering op grond van de vermeende ontoereikendheid van de reisdocumenten – Artikel 15 – Verplichtingen van luchtvaartmaatschappijen ten aanzien van passagiers – Uitsluiting van in de vervoerovereenkomst of in andere documenten opgenomen ontheffingsclausules]

Procestaal: Grieks

Verwijzende rechter

Eparchiako Dikastirio Larnakas

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: D. Z.

Verwerende partij: Blue Air – Airline Management Solutions SRL e.a.

Dictum

Artikel 3, lid 1, van besluit nr. 565/2014/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 tot instelling van een vereenvoudigde regeling voor de controle van personen aan de buitengrenzen, gebaseerd op de eenzijdige erkenning door Bulgarije, Kroatië, Cyprus en Roemenië van bepaalde documenten als gelijkwaardig met hun nationale visa voor de doorreis over hun grondgebied of een voorgenomen verblijf op hun grondgebied van ten hoogste 90 dagen binnen een periode van 180 dagen en tot intrekking van de beschikkingen nr. 895/2006/EG en nr. 582/2008/EG, moet aldus worden uitgelegd dat het rechtstreekse werking heeft en derdelanders rechten toekent waarop zij zich jegens de lidstaat van bestemming kunnen beroepen, in het bijzonder het recht om zonder visum het grondgebied van die lidstaat binnen te komen wanneer zij in het bezit zijn van een visum dat of een verblijfstitel die is vermeld op de lijst van documenten die mogen worden erkend, wanneer die lidstaat zich overeenkomstig dat besluit tot de toepassing daarvan heeft verbonden.

Het Unierecht moet aldus worden uitgelegd dat een luchtvervoerder die, zelf of middels zijn gemachtigden en vertegenwoordigers op het vliegveld van de lidstaat van vertrek, met een beroep op de weigering van de autoriteiten van de lidstaat van bestemming om een passagier toegang te verlenen tot die staat weigert deze passagier te laten instappen, niet kan worden geacht te handelen als orgaan van die staat, zodat de getroffen passagier zich niet jegens die luchtvervoerder voor een rechterlijke instantie van de lidstaat van vertrek kan beroepen op besluit nr. 565/2014 om schadevergoeding te verkrijgen wegens schending van zijn recht om het grondgebied van de lidstaat van bestemming binnen te komen zonder in het bezit te zijn van een door die lidstaat verstrekt visum.

Het Unierecht, in het bijzonder artikel 13 van verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode), zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 610/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013, moet aldus worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat een luchtvervoerder met een beroep op de weigering van de autoriteiten van de lidstaat van bestemming om een derdelander toegang te verlenen tot die staat, weigert hem te laten instappen, zonder dat deze weigering van toegang is vastgelegd in een met redenen omklede schriftelijke beslissing waarvan vooraf is kennisgegeven aan die derdelander.

Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91, in het bijzonder artikel 2, onder j), ervan, moet aldus worden uitgelegd dat een weigering door een luchtvervoerder om een passagier te laten instappen op grond van de vermeende ontoereikendheid van diens reisdocumenten, die passagier niet zonder meer de bescherming ontneemt waarin die verordening voorziet. Wanneer die passagier die instapweigering betwist, staat het namelijk aan de bevoegde rechterlijke instantie om rekening houdend met de omstandigheden van het geval te beoordelen of die weigering is gebaseerd op redelijke gronden overeenkomstig die bepaling.

Verordening nr. 261/2004, in het bijzonder artikel 15 ervan, moet aldus worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een op de passagiers toepasselijk beding in de vooraf gepubliceerde algemene voorwaarden voor de werkwijze of dienstverrichting van een luchtvervoerder dat de aansprakelijkheid van die luchtvervoerder beperkt of uitsluit wanneer een passagier de toegang tot een vlucht wordt geweigerd op grond van de vermeende ontoereikendheid van zijn reisdocumenten, waardoor die passagier het eventuele recht op compensatie wordt ontzegd.

____________

1 PB C 445 van 10.12.2018.