Language of document : ECLI:EU:T:2012:410

BESCHIKKING VAN HET GERECHT (Kamer voor hogere voorzieningen)

6 september 2012

Zaak T‑519/11 P

Sandro Gozi

tegen

Europese Commissie

„Hogere voorziening – Openbare dienst – Ambtenaren – Verzoek om bijstand – Besluit van de Commissie houdende weigering om rekwirant kosten te vergoeden die in het kader van een procedure voor een nationale strafrechter zijn gemaakt – Hogere voorziening deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond”

Betreft:      Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Eerste kamer) van 20 juli 2011, Gozi/Commissie (F‑116/10), en strekkende tot vernietiging van dat arrest.

Beslissing:      De hogere voorziening wordt afgewezen. Gozi draagt zijn eigen kosten alsmede de kosten die de Europese Commissie in het kader van deze procedure heeft gemaakt.

Samenvatting

1.      Hogere voorziening – Middelen – Onjuiste beoordeling van feiten en bewijsmateriaal – Niet-ontvankelijkheid – Controle door het Gerecht van beoordeling van feiten en bewijsmateriaal – Uitgesloten, behoudens geval van onjuiste opvatting

(Statuut van het Hof van Justitie, art. 58 en bijlage I, art. 11)

2.      Ambtenaren – Bijstandsverplichting van administratie – Omvang

(Ambtenarenstatuut, art. 24)

3.      Hogere voorziening – Middelen – Middel voor het eerst aangevoerd in hogere voorziening – Niet-ontvankelijkheid

(Statuut van het Hof van Justitie, art. 58)

1.      Uit artikel 11 van bijlage I bij het Statuut van het Hof van Justitie, dat gelijkluidend is aan artikel 58 van dat Statuut, volgt dat de hogere voorziening beperkt is tot rechtsvragen en dat zij moet zijn gebaseerd op middelen ontleend aan onbevoegdheid van het Gerecht voor ambtenarenzaken, onregelmatigheden in de procedure voor dat Gerecht waardoor de belangen van de rekwirerende partij zijn geschaad, dan wel schending van het recht van de Unie door datzelfde Gerecht.

Het Gerecht voor ambtenarenzaken is derhalve bij uitsluiting bevoegd om de feiten vast te stellen, zodat de beoordeling van die feiten geen rechtsvraag vormt die als zodanig onderworpen is aan de controle van de rechter in hogere voorziening. De controlebevoegdheid van het Gerecht ten aanzien van de feitelijke vaststellingen door het Gerecht voor ambtenarenzaken strekt zich dus met name uit tot de uit de processtukken voortvloeiende feitelijke onjuistheid van die vaststellingen, de verkeerde opvatting van het bewijsmateriaal, de juridische kwalificatie van de feiten en de vraag of de regels inzake de bewijslast en de bewijsvoering in acht zijn genomen.

(cf. punten 20 en 21)

Referentie:

Hof: 25 januari 2007, Sumitomo Metal Industries en Nippon Steel/Commissie, C‑403/04 P en C‑405/04 P, Jurispr. blz. I‑729, punt 39 en aldaar aangehaalde rechtspraak

Gerecht: 2 maart 2010, Doktor/Raad, T‑248/08 P, punten 39‑43 en aldaar aangehaalde rechtspraak

2.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 28)

Referentie:

Gerecht: 27 juni 2000, K/Commissie, T‑67/99, punten 34‑36

3.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 35)

Referentie:

Hof: 30 maart 2000, VBA/VGB e.a., C‑266/97 P, Jurispr. blz. I‑2135, punt 79; 21 september 2006, JCB Service/Commissie, C‑167/04 P, Jurispr. blz. I‑8935, punt 114; 21 januari 2010, Iride en Iride Energia/Commissie, C‑150/09 P, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punten 73 en 74