Language of document :

Beroep ingesteld op 11 mei 2021 – Commissie/Italië

(Zaak C-303/21)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: W. Roels, A. Spina, gemachtigden)

Verwerende partij: Italiaanse Republiek

Conclusies

vaststelling dat de Italiaanse Republiek, door burgers van de Europese Unie die geen Italiaans staatsburger zijn en niet voornemens zijn zich in Italië te vestigen, uit te sluiten van de verlaagdtariefregeling voor de aankoop van een (niet-luxe) eerste woning op het Italiaanse grondgebied, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten uit hoofde van de artikelen 18 en 63 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;

verwijzing van de Italiaanse Republiek in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Onder bepaalde voorwaarden wordt in Italië een verlaagd tarief voor de overdrachtsbelasting toegepast bij de aankoop van een onroerende zaak die bestemd is voor bewoning (de zogenoemde „eerste woning” of hoofdwoning). Een van deze voorwaarden is dat de onroerende zaak zich bevindt op het grondgebied van de gemeente waar de belastingplichtige woonplaats heeft of waar hij voornemens is binnen 18 maanden na aankoop van de zaak woonplaats te kiezen. Voor de toepassing van deze belastingfaciliteit geldt deze voorwaarde zonder onderscheid zowel voor Italiaanse staatsburgers als voor staatsburgers van andere lidstaten. Niettemin geldt deze voorwaarde op grond van de bepalingen die in dit beroep aan de orde zijn, niet voor enkel die Italiaanse staatsburgers die om beroepsmatige redenen in het buitenland verblijven.

Volgens de Commissie vormt de nationale wettelijke regeling, door voor de toepassing van deze belastingfaciliteit te bepalen dat het Italiaanse staatsburgerschap van belastingplichtigen de doorslaggevende factor is voor het onderscheid tussen Italianen en burgers van andere lidstaten, een geval van directe discriminatie op grond van nationaliteit, hetgeen verboden is door artikel 18 VWEU.

Bovendien meent de Commissie dat de voorkeursbehandeling van burgers van een bepaalde lidstaat die de betrokken nationale wettelijke regeling inhoudt, een beperking van het vrije verkeer van kapitaal inhoudt, dat is verboden door artikel 63, lid 1, VWEU, die niet objectief kan worden gerechtvaardigd op basis van artikel 65, leden 1 en 3, VWEU, aangezien de aankoop van een onroerende zaak op het grondgebied van een lidstaat door een niet-ingezetene een belegging in een onroerende zaak oplevert die valt binnen de categorie van het kapitaalverkeer tussen lidstaten.

____________