Language of document :

Beroep ingesteld op 6 oktober 2009 - Arques Industries / Commissie

(Zaak T-395/09)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Arques Industries AG (Starnberg, Duitsland) (vertegenwoordigers: C. Grave, B. Meyring en A. Scheidtmann, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

de artikelen 1, 2, 3 en 4 van beschikking C (2009/ 5791 def. van de Commissie van 22 juli 2009 (zaak COMP/39.396 - Reagentia op basis van calciumcarbid e.a.) nietig verklaren voor zover de beschikking tot verzoekster is gericht;

subsidiair, de bij artikel 2, sub f, van de beschikking aan verzoekster opgelegde geldboete verlagen;

subsidiair, de artikelen 1 en 3 van de beschikking nietig verklaren voor zover zij betrekking hebben op verzoekster; en

de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster komt op tegen beschikking C (2009) 5791 def. van de Commissie van 22 juli 2009 (zaak COMP/39.396 - Reagentia op basis van calciumcarbid en magnesium voor de staal en gasindustrie). Bij de bestreden beschikking is aan verzoekster en aan andere ondernemingen een geldboete opgelegd wegens schending van artikel 81 EG en artikel 53 van de EER-Overeenkomst. Volgens de Commissie heeft verzoekster in de EER, met uitzondering van Spanje, Portugal, Ierland en het Verenigd Koninkrijk, deelgenomen aan een enkele, voortgezette inbreuk in de sector calciumcarbid en magnesium bestaande in compartimentering van de markt, afspraken over quota, verdeling van de klanten, prijsstelling en uitwisseling van vertrouwelijke zakengegevens over prijzen, klanten en verkoophoeveelheden.

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster acht middelen aan, die in drie groepen kunnen worden ondergebracht:

De eerste groep betreft verzoeksters vordering tot nietigverklaring van de bestreden beschikking voor zover verzoekster daarbij hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de gedragingen van SKW Stahl-Metallurgie GmbH. Daartoe voert verzoekster de volgende middelen aan:

-    onjuiste toepassing van artikel 81, lid 1, EG en artikel 23, lid 2, van verordening (EG) nr. 1/20031 doordat de Commissie verzoekster en SKW Stahl-Metallurgie GmbH hoofdelijk aansprakelijk heeft gesteld;

-    schending van artikel 253 EG doordat de Commissie de uitoefening van haar discretionaire bevoegdheid met betrekking tot de aansprakelijkheid van verzoekster als voormalige moedervennootschap niet met redenen heeft omkleed;

-    onjuiste toepassing van artikel 81 EG doordat verweerster blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de oordelen dat er sprake was een enkele, voortgezette inbreuk.

De tweede groep betreft verzoeksters subsidiaire vordering tot verlaging van de geldboete die haar is opgelegd. Daartoe voert verzoekster de volgende middelen aan:

-    schending van artikel 253 EG doordat de bestreden beschikking innerlijke tegenspraak met betrekking tot de hoogte van de geldboete bevat;

-    schending van artikel 23 van verordening nr. 1/2003 doordat de Commissie de ernst en de duur van de inbreuk verkeerd heeft beoordeeld;

-    schending van het algemene gelijkheidsbeginsel met betrekking tot de door de Commissie aangenomen ernst en duur van de inbreuk;

-    schending van artikel 23 van verordening nr. 1/2003 doordat verweerster niet als verzachtende omstandigheid in aanmerking heeft genomen dat verzoekster de tijdens de administratieve procedure gedane vaststellingen niet uitdrukkelijk heeft bestreden.

De derde groep betreft verzoeksters subsidiaire vordering, de artikelen 1 en 3 van de bestreden beschikking nietig te verklaren voor zover deze betrekking hebben op verzoekster. Daartoe voert verzoekster aan dat deze artikelen op een verkeerde toepassing van artikel 81 EG en artikel 7 van verordening nr. 1/2003 berusten en in strijd zijn met artikel 253 EG.

____________

1 - Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB 2003, L 1, blz. 1).