Language of document : ECLI:EU:T:2009:230

Zaak T‑285/08

Securvita – Gesellschaft zur Entwicklung alternativer Versicherungskonzepte mbH

tegen

Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

„Gemeenschapsmerk – Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk Natur‑Aktien‑Index – Absolute weigeringsgrond – Ontbreken van onderscheidend vermogen – Artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009] – Vordering tot herziening – Kennelijke niet-ontvankelijkheid”

Samenvatting van de beschikking

Gemeenschapsmerk – Beroepsprocedure – Beroep bij gemeenschapsrechter – Bevoegdheid van Gerecht – Herziening van beslissing van Bureau – Beoordeling tegen achtergrond van bevoegdheden van kamer van beroep

(Verordening nr. 40/94 van de Raad, art. 45, 62, lid 1, 63, lid 3, 126 en 127, lid 1)

Kennelijk niet-ontvankelijk is een vordering die ertoe strekt dat het Gerecht de voor hem aangevochten beslissing van een kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) wijzigt in die zin dat de inschrijving van het aangevraagde merk als gemeenschapsmerk bij het Bureau wordt gelast of dat dit merk wordt ingeschreven.

Bij een dergelijke vordering gaat het om een vordering tot herziening in de zin van artikel 63, lid 3, van verordening nr. 40/94 inzake het gemeenschapsmerk. Op grond van zijn herzieningsbevoegdheid kan het Gerecht de beslissing vaststellen die de kamer van beroep had moeten nemen overeenkomstig de bepalingen van verordening nr. 40/94. De ontvankelijkheid van een vordering strekkende tot herziening van een beslissing van een kamer van beroep door het Gerecht moet dus worden beoordeeld tegen de achtergrond van de bevoegdheden die de kamer van beroep door verordening nr. 40/94 worden toegekend.

Uit artikel 62, lid 1, van verordening nr. 40/94 blijkt om te beginnen dat de kamer van beroep niet bevoegd is om een bevel te richten tot de instantie waarvan zij de beslissing heeft onderzocht. Daarin is immers bepaald dat, nadat onderzocht is of het beroep tegen een beslissing van een van de instanties bedoeld in artikel 57, lid 1, van deze verordening ontvankelijk is, de kamer van beroep hetzij de bevoegdheden kan uitoefenen van de instantie die de bestreden beslissing heeft genomen, hetzij de zaak voor verdere afdoening naar deze instantie kan terugwijzen.

In het kader van beroepen tegen beslissingen van de onderzoeker of de oppositieafdeling overeenkomstig artikel 57, lid 1, van verordening nr. 40/94 is een kamer van beroep voorts niet bevoegd om kennis te nemen van een vordering tot inschrijving van een gemeenschapsmerk. De inschrijving van een gemeenschapsmerk vloeit voort uit de vaststelling dat is voldaan aan de voorwaarden van artikel 45 van verordening nr. 40/94. De instanties van het Bureau die bevoegd zijn ter zake van de inschrijving van gemeenschapsmerken, stellen op dat punt geen formele beslissing vast waartegen beroep kan worden ingesteld. Uit de artikelen 45, 126 en 127, lid 1, van verordening nr. 40/94 blijkt immers dat de bevoegdheden die aan de onderzoeker en de oppositieafdeling zijn toegekend, niet ertoe strekken vast te stellen dat is voldaan aan alle voorwaarden voor inschrijving van een gemeenschapsmerk als bedoeld in artikel 45 van verordening nr. 40/94. In deze omstandigheden is een kamer van beroep, gelet op artikel 62, lid 1, van verordening nr. 40/94, niet bevoegd om te beslissen dat een merk wordt ingeschreven. Derhalve is het Gerecht zeker niet bevoegd om kennis te nemen van een dergelijke vordering.

(cf. punten 10‑17, 20‑24)