Language of document : ECLI:EU:C:2016:180

ARREST VAN HET HOF (Negende kamer)

17 maart 2016 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Dumping – Uitvoeringsverordening (EU) nr. 412/2013 – Geldigheid – Invoer van keuken- en tafelgerei van keramiek van oorsprong uit China – Betrokken product – Motiveringsplicht”

In zaak C‑232/14,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het First-tier Tribunal (Tax Chamber) Tribunal centre: Birmingham [rechtbank van eerste aanleg van Birmingham (fiscale kamer), Verenigd Koninkrijk] bij beslissing van 29 april 2014, ingekomen bij het Hof op 12 mei 2014, in de procedure

Portmeirion Group UK Ltd

tegen

Commissioners for Her Majesty’s Revenue & Customs,

wijst

HET HOF (Negende kamer),

samengesteld als volgt: J. Malenovský (rapporteur), waarnemend voor de kamerpresident, M. Safjan en K. Jürimäe, rechters,

advocaat-generaal: M. Wathelet,

griffier: L. Hewlett, hoofdadministrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 15 juli 2015,

gelet op de opmerkingen van:

–        Portmeirion Group UK Ltd, vertegenwoordigd door A. Willems, S. De Knop en Y. Benizri, advocaten,

–        de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door G. Palmieri als gemachtigde, bijgestaan door P. Gentili, avvocato dello Stato,

–        de Raad van de Europese Unie, vertegenwoordigd door S. Boelaert als gemachtigde, bijgestaan door B. O’Connor, solicitor, en door S. Gubel, advocaat,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door M. França, J.‑F. Brakeland en A. Stobiecka-Kuik als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 10 september 2015,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de geldigheid van uitvoeringsverordening (EU) nr. 412/2013 van de Raad van 13 mei 2013 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op keuken- en tafelgerei van keramiek van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 131, blz. 1).

2        Die vraag is voorgelegd in het kader van een geschil tussen Portmeirion Group UK Ltd (hierna: „Portmeirion”) en de Commissioners for her Majesty’s Customs and Revenue (belasting- en douanedienst; hierna: „belastingdienst”) betreffende de afwijzing door die dienst van het verzoek tot terugbetaling van de antidumpingrechten, die door Portmeirion zijn betaald voor de invoer van keuken- en tafelgerei van keramiek uit China.

 Toepasselijke bepalingen

 Internationaal recht

3        Met besluit 94/800/EG van de Raad van 22 december 1994 betreffende de sluiting, namens de Europese Gemeenschap voor wat betreft de onder haar bevoegdheid vallende aangelegenheden, van de uit de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde (1986‑1994) voortvloeiende overeenkomsten (PB L 336, blz. 1), heeft de Raad van de Europese Unie de overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie (WTO), ondertekend te Marrakesh op 15 april 1994, alsmede de in de bijlagen 1, 2 en 3 van deze overeenkomst opgenomen overeenkomsten goedgekeurd, waarin de overeenkomst inzake de toepassing van artikel VI van de algemene overeenkomst betreffende tarieven en handel 1994 (PB 1994, L 336, blz. 103; hierna: „antidumpingovereenkomst van 1994”) is opgenomen.

4        Artikel 2 van de antidumpingovereenkomst van 1994, met als opschrift „Vaststelling van dumping”, bepaalt:

„2.1. Voor de toepassing van deze Overeenkomst wordt een product geacht met dumping te zijn ingevoerd, met andere woorden in een ander land op de markt te zijn gebracht tegen een prijs die lager is dan zijn normale waarde, indien de prijs van dit product bij uitvoer naar een ander land lager is dan de vergelijkbare prijs, in het kader van normale handelstransacties, van het soortgelijke product dat voor verbruik in het land van uitvoer is bestemd.

[...]

2.6      Voor de toepassing van de Overeenkomst wordt onder soortgelijk product verstaan een product dat identiek is, dat wil zeggen in ieder opzicht gelijk aan het betrokken product, of, bij gebreke van een dergelijk product, een ander product dat, hoewel het niet in ieder opzicht gelijk is, kenmerken bezit die grote overeenkomst vertonen met die van het betrokken product.

[...]”

 Unierecht

5        Artikel 236, lid 1, van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302, blz. 1; hierna: „douanewetboek”), bepaalt:

„Tot terugbetaling van rechten bij invoer of van rechten bij uitvoer wordt overgegaan wanneer wordt vastgesteld dat het bedrag van de rechten op het tijdstip van betaling niet wettelijk verschuldigd was [...].”

6        Uitvoeringsverordening nr. 412/2003 is aangenomen op basis van verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PB L 343, blz. 51, met rectificatie in PB 2010, L 7, blz. 22; hierna: „basisverordening”). Overwegingen 3 en 4 van die verordening luiden als volgt:

„(3)      [De antidumpingovereenkomst van 1994] bevat gedetailleerde bepalingen, meer bepaald met betrekking tot de berekening van de dumping, de procedures voor de opening en de verrichting van een onderzoek, met inbegrip van de vaststelling van de feiten en de behandeling van de gegevens, de instelling van voorlopige maatregelen, de instelling en de inning van antidumpingrechten, de duur en de herziening van antidumpingmaatregelen en de openbaarmaking van informatie betreffende het antidumpingonderzoek. Ter verzekering van een correcte en doorzichtige uitvoering van die regels, verdient het aanbeveling de overeenkomst voor zover mogelijk in Gemeenschapsrecht om te zetten.

(4)      Het is bij de toepassing van deze bepalingen van wezenlijk belang, ter handhaving van het evenwicht tussen rechten en verplichtingen waarin de GATT voorziet, dat de Gemeenschap rekening houdt met de interpretatie van de desbetreffende bepalingen door haar belangrijkste handelspartners.”

7        Artikel 1 van de basisverordening, met als opschrift „Beginselen”, bepaalt:

„1.      Een antidumpingrecht kan worden toegepast op ieder product ten aanzien waarvan dumping plaatsvindt, wanneer het in de Gemeenschap in het vrije verkeer brengen daarvan schade veroorzaakt.

2.      Ten aanzien van een product wordt geacht dumping plaats te vinden indien de prijs van dit product bij uitvoer naar de Gemeenschap lager is dan een vergelijkbare prijs die in het kader van normale handelstransacties voor het soortgelijke product voor het land van uitvoer is vastgesteld.

3.      Het land van uitvoer is normaal het land van oorsprong. Het kan ook een tussenland zijn, behalve wanneer, bijvoorbeeld, de betrokken producten enkel door dat land worden doorgevoerd, zij niet in dat land worden vervaardigd of in dat land voor deze producten geen vergelijkbare prijs voorhanden is.

4.      Voor de toepassing van deze verordening wordt onder ,soortgelijk product’ verstaan een product dat identiek is, dat wil zeggen in ieder opzicht gelijk aan het betrokken product of, bij gebrek aan een dergelijk product, een ander product dat, hoewel het niet in ieder opzicht gelijk is, kenmerken bezit die grote overeenkomst vertonen met die van het betrokken product.”

8        Op grond van de basisverordening heeft de Europese Commissie verordening (EU) nr. 1072/2012 van 14 november 2012 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op tafel- en keukengerei van keramiek van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 318, blz. 28, met rectificatie in PB 2013, L 36, blz. 11; hierna: „verordening voorlopig recht”) aangenomen.

9        Overwegingen 24, 25, 51, 52 en 54 tot en met 57 van de verordening voorlopig recht bepalen:

„(24)      Het betrokken product is tafel- en keukengerei van keramiek, dat momenteel is ingedeeld onder de GN-codes 6911 10 00, ex 6912 00 10, ex 6912 00 30, ex 6912 00 50 en ex 6912 00 90, van oorsprong uit de VRC (,het betrokken product’). Het kan gemaakt zijn van porselein, gewoon aardewerk, gres, faience, fijn aardewerk of andere materialen. Tot de belangrijkste grondstoffen behoren delfstoffen zoals kaolien, veldspaat en kwarts. De samenstelling van de gebruikte grondstoffen bepaalt om welk soort keramisch eindproduct het gaat.

(25)      Tafel- en keukengerei van keramiek wordt verhandeld in een grote verscheidenheid aan vormen, die zich in de loop van de tijd hebben ontwikkeld. Het wordt gebruikt op een grote verscheidenheid aan plaatsen, zoals huishoudens, hotels, restaurants en zorginstellingen.

[...]

(51)      Een importeur stelde dat de productomschrijving van het onderzoek te ruim was voor een goede vergelijking van productsoorten. Een importeur met productiebelangen in de VRC had een vergelijkbaar standpunt. Sommige partijen noemden in dit verband ook producten van zuiver decoratieve aard.

(52)      De criteria om te bepalen of de verschillende soorten van het product dat voorwerp van onderzoek is als een enkel product kunnen worden beschouwd – dat wil zeggen: dezelfde fysieke en technische basiskenmerken hebben – worden hieronder uitvoerig besproken. Zuiver decoratieve producten vallen bijgevolg niet onder de productomschrijving. Verder is uit het onderzoek gebleken dat voor de diverse soorten tafel- en keukengerei van keramiek, uitgezonderd keramische messen, geldt dat zij dan misschien op enkele kenmerken van elkaar verschillen, maar dat hun basiskenmerken gelijk zijn. Voorts is het feit dat het betrokken product geproduceerd kan worden met verschillende productieprocessen, op zich geen criterium op basis waarvan geconcludeerd kan worden dat het om twee of meer verschillende producten gaat. Tot slot is uit het onderzoek ook naar voren gekomen dat de verschillende soorten van het betrokken product doorgaans via dezelfde kanalen worden verkocht. Terwijl enkele gespecialiseerde winkels zich op de verkoop van bepaalde soorten tafel- en keukengerei van keramiek toeleggen, verkoopt een groot deel van de distributeurs (detailhandelaren, grootwarenhuizen, supermarkten) meerdere soorten, teneinde hun klanten een ruime keuze te bieden. De stelling dat de productomschrijving te ruim is, wordt derhalve voorlopig verworpen.

[...]

(54)      Uit het onderzoek is gebleken dat de verschillende soorten tafel- en keukengerei van keramiek weliswaar verschillen in eigenschappen en stijl maar dezelfde fysieke en technische basiskenmerken hebben – dat wil zeggen: geschikt om in aanraking te komen met levensmiddelen – en in wezen voor dezelfde doeleinden worden gebruikt en dus als verschillende soorten van hetzelfde product kunnen worden beschouwd.

(55)      Niet alleen hebben al deze verschillende stijlen en soorten dezelfde fysieke en technische basiskenmerken, maar zij concurreren ook rechtstreeks met elkaar en zijn in hoge mate onderling verwisselbaar. Dit blijkt duidelijk uit het feit dat tussen de verschillende soorten geen duidelijke scheidslijnen bestaan: er is sprake van behoorlijk wat overlapping en onderlinge concurrentie en de gemiddelde koper maakt meestal geen onderscheid tussen bijvoorbeeld porseleinen en niet-porseleinen producten.

(56)      Zoals hierboven in de overwegingen (28) tot en met (29) is uitgelegd, werd het echter passend geacht om de productomschrijving op basis waarvan het huidige onderzoek is geopend, door het uitsluiten van keramische messen in te perken. Vandaar dat het betrokken product voorlopig is omschreven als tafel- en keukengerei van keramiek, uitgezonderd keramische messen, van oorsprong uit de VRC, dat momenteel is ingedeeld onder de GN-codes ex 6911 10 00, ex 6912 00 10, ex 6912 00 30, ex 6912 00 50 en ex 6912 00 90.

(57)      Concluderend: voor deze procedure en in overeenstemming met de vaste praktijk van de Unie worden alle soorten van het hierboven omschreven product, met uitzondering van keramische messen, als een enkel product beschouwd.”

10      Overeenkomstig artikel 9 van de basisverordening heeft de Raad uitvoeringsverordening nr. 412/2013 aangenomen en een definitief antidumpingrecht opgelegd. De overwegingen 35 tot en met 37 van die verordening luiden als volgt:

„(35)      Alle soorten keuken- en tafelgerei van keramiek kunnen als verschillende soorten van hetzelfde product worden beschouwd. Daarom wordt de stelling die werd geformuleerd na de bekendmaking van de voorlopige bevindingen en opnieuw na de bekendmaking van de definitieve bevindingen, namelijk dat het onderzoek betrekking heeft op een groot scala aan soortgelijke producten en dat het daarom noodzakelijk zou zijn voor elk product-segment aparte analyses voor representativiteit, dumping, schade, oorzakelijk verband en het belang van de Unie uit te voeren, ongegrond bevonden. Een partij die stelde dat de productomschrijving te breed was, bracht een vergelijking van producten met verschillend decoratieniveau naar voren, maar haar beweringen over het eindgebruik (voor de tuin en kinderen in het ene geval en voor decoratie in het andere geval) zijn aanvechtbaar, omdat er geen duidelijke scheidingslijnen bestaan, en die beweringen kunnen eerder worden gezien als een bevestiging van het punt dat werd gemaakt in overweging 55 van de verordening voorlopig recht. [...]

(36)      Gezien het bovenstaande wordt de productomschrijving definitief vastgesteld als keuken- en tafelgerei van keramiek, uitgezonderd keramische messen, keramische kruiden- en specerijmolens en hun keramische maalonderdelen, keramische schillers, keramische messenslijpers en pizzastenen van cordieriet-keramiek van een soort die wordt gebruikt voor het bakken van pizza of brood, van oorsprong uit de VRC, dat momenteel is ingedeeld onder de GN-codes ex 6911 10 00, ex 6912 00 10, ex 6912 00 30, ex 6912 00 50 en ex 6912 00 90.

(37)      Aangezien geen andere opmerkingen over het betrokken product en het soortgelijke product werden ontvangen, worden alle andere vaststellingen in de overwegingen 24 tot en met 63 van de verordening voorlopig recht bevestigd.”

 Hoofdgeding en prejudiciële vraag

11      Portmeirion is een Britse producent van voorwerpen van keramiek en invoerder van producten van keramiek uit China.

12      Op 16 februari 2012 heeft de Commissie een antidumpingprocedure ingeleid betreffende de invoer in de Unie van tafel- en keukengerei van keramiek uit China (hierna: „betrokken invoer”).

13      Op 14 november 2012 heeft de Commissie, bij de verordening voorlopig recht, voorlopige antidumpingrechten op de betrokken invoer opgelegd.

14      Op 18 december 2012 heeft Portmeirion eerste opmerkingen ingediend, waarin zij enerzijds de omschrijving van het betrokken product door de Commissie, na het einde van haar onderzoek, betwistte, en anderzijds andere factoren aanvoerde die volgens haar het opleggen van antidumpingrechten verbieden. Nadat de Commissie haar achtergronddocument van 25 februari 2013 had ingediend, is Portmeirion op 5 maart 2013 door die instelling gehoord. Portmeirion heeft bij die gelegenheid haar standpunt uiteengezet, met name betreffende de betekenis van de omschrijving van het betrokken product.

15      De Raad heeft op 13 mei 2013, op voorstel van de Commissie, uitvoeringsverordening nr. 412/2013 aangenomen en een definitief antidumpingrecht op de betrokken invoer opgelegd, met ingang van 16 mei 2013.

16      Op 2 augustus 2013 heeft Portmeirion op basis van artikel 236 van het douanewetboek de terugbetaling van de aan de belastingdienst betaalde antidumpingrechten gevorderd, omdat uitvoeringsverordening nr. 412/2013 niet verenigbaar was met het Unierecht, waardoor de oplegging van die rechten volgens haar geen rechtsgrondslag had.

17      Bij beslissing van 16 december 2013 heeft de belastingdienst de vordering van Pormeiron tot terugbetaling afgewezen.

18      Op 14 januari 2014 heeft Portmeirion bij de verwijzende rechter hoger beroep ingesteld tegen die beslissing, en de geldigheid van uitvoeringsverordening nr. 412/2013 betwist.

19      De verwijzende rechter is van oordeel dat de door Portmeirion aangevoerde middelen daadwerkelijk de geldigheid van die verordening kunnen aantasten.

20      Daarop heeft het First-tier Tribunal (Tax Chamber) Tribunal centre: Birmingham [rechtbank van eerste aanleg van Birmingham (fiscale kamer)] de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

„Is uitvoeringsverordening nr. 412/2013 verenigbaar met het Unierecht voor zover zij:

a)      is gebaseerd op kennelijke beoordelingsfouten met betrekking tot de omschrijving van het betrokken product, waardoor de bevindingen van het antidumpingonderzoek ongeldig zijn, en

b)      een toereikende motivering overeenkomstig artikel 296 VWEU ontbeert?”

 Beantwoording van de prejudiciële vraag

 Ontvankelijkheid

21      De Italiaanse regering voert aan dat Portmeirion zich voor de verwijzende rechter niet kan beroepen op de ongeldigheid van uitvoeringsverordening nr. 412/2013 en dat de prejudiciële vraag die deze rechter stelt inzake de geldigheid van deze verordening, niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

22      Volgens die regering raakt uitvoeringsverordening nr. 412/2013 een rechtspersoon als Portmeirion rechtstreeks en individueel, waardoor hij zelf de Unierechter om de nietigverklaring ervan kon verzoeken.

23      Uit de vaste rechtspraak van het Hof blijkt dat het algemene beginsel dat beoogt te waarborgen dat iedere persoon een handeling van de Unie die ten grondslag ligt aan een voor hem bezwarende nationale maatregel, kan aanvechten, geenszins belet dat dit recht ondergeschikt is aan de voorwaarde dat de betrokkene niet gerechtigd was rechtstreeks beroep in te stellen voor de Unierechter tegen die handeling krachtens artikel 263 VWEU. Het is evenwel enkel wanneer de betrokkene zonder enige twijfel gerechtigd was rechtstreeks beroep in te stellen tegen de betrokken handeling, onder de voorwaarden van het voornoemde artikel, dat de betrokkene de geldigheid ervan niet kan aanvechten voor de bevoegde nationale rechter (zie in die zin de arresten TWD Textilwerke Deggendorf, C‑188/92, EU:C:1994:90, punt 23; Valimar, C‑374/12, EU:C:2014:2231, punten 28 en 29, en TMK Europe, C‑143/14, EU:C:2015:236, punt 18).

24      Het is dus slechts in het geval waarin kan worden geoordeeld dat een rechtspersoon als Portmeirion zonder enige twijfel rechtstreeks en individueel door de litigieuze verordening wordt geraakt, dat hij zich voor de nationale rechter niet op de ongeldigheid van die verordeningen kan beroepen.

25      Om te beginnen zij eraan herinnerd, betreffende de voorwaarde die verband houdt met het feit dat Portmeirion niet individueel wordt geraakt door het litigieuze besluit, dat het feit dat een antidumpingverordening verschillende marktdeelnemers individueel kan raken, niet belet dat andere marktdeelnemers eveneens individueel kunnen worden geraakt door een dergelijke verordening, omdat zij zekere bijzondere hoedanigheden hebben welke hen ten opzichte van ieder ander karakteriseren (zie in die zin de arresten Extramet Industrie/Raad, C‑358/89, EU:C:1991:214, punt 16, en TMK Europe, C‑143/14, EU:C:2015:236, punt 22).

26      Om te beginnen kunnen, in dat verband, de producenten en exporteurs van het betrokken product die zich aan de dumpingpraktijken schuldig zouden hebben gemaakt, inderdaad rechtstreeks en individueel zijn geraakt, wanneer gegevens over hun handelsactiviteiten zijn gebruikt (zie in die zin arrest Valimar, C‑374/12, EU:C:2014:2231, punt 30 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

27      Vervolgens kan een dergelijke voorwaarde ook zijn vervuld in het geval van importeurs van het betrokken product wier wederverkoopprijzen in aanmerking zijn genomen voor de samenstelling van de uitvoerprijs en die dientengevolge door de vaststellingen betreffende het bestaan van een dumpingpraktijk worden geraakt (arresten Nashua Corporation e.a./Commissie en Raad, C‑133/87 en C‑150/87, EU:C:1990:115, punt 15; Gestetner Holdings/Raad en Commissie, C‑156/87, EU:C:1990:116, punt 18, en TMK Europe, C‑143/14, EU:C:2015:236, punt 20).

28      Ten slotte kan dat ook het geval zijn met importeurs die zijn geassocieerd met exporteurs van het product waarvoor antidumpingrechten gelden, met name wanneer de uitvoerprijs is berekend op basis van de wederverkoopprijzen die deze importeurs op de Uniemarkt toepassen, of wanneer die wederverkoopprijzen zijn gebruikt om het antidumpingrecht zelf te berekenen (arresten Neotype Techmashexport/Commissie en Raad, C‑305/86 en C‑160/87, EU:C:1990:295, punten 19 en 20, en TMK Europe, C‑143/14, EU:C:2015:236, punt 21).

29      In de onderhavige zaak staat het niet vast dat Portmeirion kan worden gelijkgesteld met een van de hierboven aangeduide marktdeelnemers en daarom zonder enige twijfel door uitvoeringsverordening nr. 412/2013 individueel wordt geraakt.

30      Zoals de Commissie immers ter terechtzitting heeft bevestigd, is Portmeirion invoerder van het betrokken product waarvan de wederverkoopprijzen van keuken- en tafelgerei van keramiek uit China, niet in aanmerking zijn genomen voor de samenstelling van de uitvoerprijs of als basis hebben gediend voor de berekening van het antidumpingrecht van uitvoeringsverordening nr. 412/2003. Evenmin blijkt dat Portmeirion zich heeft geassocieerd met exporteurs. Bovendien blijkt niet dat zij bijzondere hoedanigheden heeft die haar ten opzichte van ieder ander karakteriseren.

31      Aangezien de voorwaarden die verband houden met het rechtstreeks en individueel geraakt worden door de voornoemde verordening cumulatief zijn, is het niet noodzakelijk om na te gaan of Portmeirion in de onderhavige zaak al dan niet door uitvoeringsverordening nr. 412/2013 rechtstreeks wordt geraakt.

32      Gelet op wat voorafgaat moet worden besloten dat Portmeirion niet zonder enige twijfel niet gerechtigd is om de ongeldigheid van uitvoeringsverordening nr. 412/2013 voor de nationale rechter in te roepen.

33      De prejudiciële vraag is dus ontvankelijk.

 Ten gronde

34      Met zijn vraag wil de verwijzende rechter in wezen vernemen of uitvoeringsverordening nr. 412/2013 ongeldig is, aangezien zij enerzijds is gebaseerd op een kennelijke beoordelingsfout betreffende haar omschrijving van het betrokken product, en anderzijds omdat zij niet afdoende is gemotiveerd, zoals is vereist door artikel 296 VWEU.

35      Aangezien het in de eerste plaats gaat over een beweerde kennelijke beoordelingsfout in de omschrijving van het betrokken product, moet erop worden gewezen dat het begrip „betrokken product” volgens overweging 36 van uitvoeringsverordening nr. 412/2013 wordt vastgesteld als keuken- en tafelgerei van keramiek, uitgezonderd keramische messen, keramische kruiden- en specerijmolens en hun keramische maalonderdelen, keramische schillers, keramische messenslijpers en pizzastenen van cordieriet-keramiek van een soort die wordt gebruikt voor het bakken van pizza of brood, van oorsprong uit China, dat momenteel is ingedeeld onder de GN-codes ex 6911 10 00, ex 6912 00 10, ex 6912 00 30, ex 6912 00 50 en ex 6912 00 90.

36      Uit overweging 35 van de verordening blijkt evenwel dat alle soorten keuken- en tafelgerei van keramiek als verschillende soorten van hetzelfde product kunnen worden beschouwd.

37      Portmeirion voert aan dat de voornoemde verordening is vastgesteld op basis van een kennelijke beoordelingsfout inzake het betrokken product, voor zover de verschillende producten die aan de antidumpingrechten zijn onderworpen, niet soortgelijk of homogeen zijn, waardoor zij niet kunnen worden beschouwd als één enkel product, met als gevolg dat het voeren van één enkel onderzoek niet gerechtvaardigd was.

38      In dat verband zij erop gewezen dat het begrip „betrokken product”, dat zowel in de verordening voorlopig recht als in uitvoeringsverordening nr. 412/2013 wordt vermeld, de concrete vertaling is van het algemene begrip „[product] [t]en aanzien [waar]van wordt geacht [dat] dumping plaats[vindt]” van artikel 1, lid 2 (hierna: „betrokken product”), aangezien uitvoeringsverordening nr. 412/2013 als doel heeft de basisverordening in het betrokken gebied uit te voeren.

39      Hieruit volgt dat de constitutieve bestanddelen van het begrip „betrokken product”, in de zin van de basisverordening, noodzakelijkerwijs de constitutieve bestanddelen bepalen van het „betrokken product”, in de zin van de verordening voorlopig recht en uitvoeringsverordening nr. 412/2013.

40      De basisverordening preciseert evenwel niet wat de draagwijdte van het begrip „betrokken product” is, en beperkt zich ertoe in artikel 1, lid 4, „soortgelijk product” te omschrijven als een product dat identiek is, of kenmerken bezit die grote overeenkomst vertonen met die van het betrokken product. Uit overweging 3 van de basisverordening blijkt dat die verordening beoogt zoveel mogelijk de bepalingen van de antidumpingovereenkomst van 1994 in Unierecht om te zetten.

41      In deze omstandigheden moet het begrip „betrokken product” uit de basisverordening, in het licht van die overeenkomst, en met name artikel 2 ervan, worden uitgelegd. Dit artikel preciseert echter evenmin de draagwijdte van het begrip „betrokken product”, en de bewoordingen ervan bevatten meer bepaald geen enkel element waaruit blijkt dat er een specifieke vereiste van homogeniteit en gelijksoortigheid van de betrokken producten geldt.

42      Vastgesteld dient dus te worden dat de basisverordening, gelezen in het licht van de antidumpingovereenkomst van 1994, op zich niet oplegt dat het begrip „betrokken product” noodzakelijkerwijs wordt gezien als een product dat als een homogeen geheel wordt opgevat en uit gelijksoortige producten is samengesteld.

43      De uitlegging van de antidumpingovereenkomst van 1994 in het voorgaande punt wordt trouwens ondersteund door die van de WTO-panels in verschillende rapporten, zoals de advocaat-generaal in de punten 63 tot en met 67 van zijn conclusie heeft opgemerkt.

44      Rekening dient echter ook te worden gehouden met de uitlegging van de in de voornoemde overeenkomst opgenomen regels door de belangrijkste handelspartners van de Unie, zoals overweging 4 van de basisverordening preciseert.

45      Zoals de advocaat-generaal in dat verband in punt 60 van zijn conclusie opmerkt, hebben bepaalde van die handelspartners, zoals Canada, het Koninkrijk Noorwegen en de Volksrepubliek China, aangevoerd dat het betrokken product homogeen moet zijn en moet bestaan uit soortgelijke producten. Bij de uitlegging van de basisverordening dient de voorwaarde inzake de homogeniteit van het product dus niet volledig buiten beschouwing te worden gelaten.

46      Rekening houdend met al deze elementen moet worden nagegaan of er in de onderhavige zaak sprake is van een kennelijke beoordelingsfout bij de omschrijving van het betrokken product.

47      In dat verband zij herinnerd aan de vaste rechtspraak van het Hof, dat op het gebied van de gemeenschappelijke handelspolitiek, en met name ter zake van beschermende handelsmaatregelen, de instellingen van de Unie over een ruime beoordelingsbevoegdheid beschikken wegens de ingewikkeldheid van de economische, politieke en juridische situaties die zij moeten onderzoeken. Bij het rechterlijk toezicht op een dergelijke beoordeling dient dan ook alleen te worden nagegaan of de procedureregels in acht zijn genomen, of de feiten op grond waarvan de betwiste keuze is gemaakt juist zijn vastgesteld, en of er geen sprake is van een kennelijk onjuiste beoordeling van deze feiten dan wel van misbruik van bevoegdheid (zie arrest Simon, Evers & Co., C‑21/13, EU:C:2014:2154, punt 29 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

48      Hoewel het keuken- en tafelgerei van keramiek waarop het antidumpingonderzoek betrekking heeft, verschillen in stijl, vorm en eigenschappen vertoont, moet worden vastgesteld dat, zoals de Commissie opmerkt, het voornoemde gerei dezelfde essentiële fysieke en technische kenmerken vertoont, aangezien het van keramiek is gemaakt en bedoeld is om in aanraking te komen met voedingswaren. Het geheel van dit gerei kan dus niet als heterogeen worden beschouwd.

49      Zoals de instellingen van de Unie bovendien hebben benadrukt ter terechtzitting, hebben zij het betrokken product onderverdeeld in subgroepen van vergelijkbare transacties, en hebben zij een normale gewogen gemiddelde waarde en een gewogen gemiddelde uitvoerprijs voor elke subgroep vastgesteld, zodat met verschillen in stijl, vorm en eigenschappen rekening is gehouden.

50      Ten slotte heeft de verwijzende rechter in zijn verzoek om een prejudiciële beslissing, inderdaad zijn twijfels geuit over de weerslag van de omschrijving van het „betrokken product” op de analyse inzake het oorzakelijk verband en de schade, aangezien volgens hem een andere omschrijving tot een andere conclusie zou hebben geleid. Er is evenwel geen enkel duidelijk element aan het Hof voorgelegd betreffende de conclusie die concreet op basis van een andere omschrijving van het betrokken product had kunnen worden genomen, zodat niet kan worden gesteld dat de instellingen van de Unie een kennelijke beoordelingsfout hebben gemaakt door hun analyse te baseren op een omschrijving van het betrokken product die alle keuken- en tafelgerei van keramiek omvat.

51      Daaruit volgt dat, aangezien in de onderhavige zaak de verschillende aan de antidumpingrechten onderworpen producten, één enkel product kunnen vormen, zodat één enkel onderzoek gerechtvaardigd is, de instellingen geen kennelijke beoordelingsfout hebben gemaakt.

52      In de tweede plaats moet worden onderzocht of uitvoeringsverordening nr. 412/2013 ongeldig is doordat zij niet op een afdoende motivering is gebaseerd, zoals vereist door artikel 296 VWEU.

53      In dit verband volgt uit vaste rechtspraak van het Hof dat de door artikel 296 VWEU vereiste motivering moet beantwoorden aan de aard van de betrokken handeling, en de redenering van de instelling die de handeling heeft verricht, duidelijk en ondubbelzinnig tot uitdrukking moet doen komen, zodat de belanghebbenden de rechtvaardigingsgronden van de genomen maatregel kunnen kennen en de bevoegde rechter zijn toezicht kan uitoefenen (arrest Banco Privado Português en Massa Insolvente do Banco Privado Português, C‑667/13, EU:C:2015:151, punt 44 en aldaar aangehaalde rechtspraak). 

54      Portmeirion voert aan dat de betrokken instellingen hebben nagelaten de factoren die zij relevant hebben geacht voor de omschrijving van het betrokken product, nauwkeurig te identificeren en te omschrijven.

55      De overwegingen 52 en 54 tot en met 57 van de verordening voorlopig recht vermelden evenwel de redenen waarom de Commissie ervoor heeft gekozen verschillende producten op te nemen in de omschrijving van dit product. Die overwegingen zijn overgenomen in overweging 35 van uitvoeringsverordening nr. 412/2013.

56      In die omstandigheden blijkt uit een lezing van uitvoeringsverordening nr. 412/2013, in het licht van de verordening voorlopig recht, dan ook duidelijk en ondubbelzinnig welke de redenering van de instelling was die de handeling heeft opgesteld. Bovendien volgt uit het antwoord op het eerste deel van de vraag dat uitvoeringsverordening nr. 412/2013 de betrokkenen in de gelegenheid stelt kennis te nemen van de rechtvaardigingsgronden van de genomen maatregel en de bevoegde rechter in staat stelt zijn toezicht uit te oefenen.

57      Vastgesteld dient dan ook te worden dat uitvoeringsverordening nr. 412/2013 afdoende is gemotiveerd, zoals vereist door artikel 296 VWEU, en dat deze verordening derhalve op die grond niet ongeldig kan worden verklaard.

58      Uit het voorgaande volgt dat bij onderzoek van de prejudiciële vraag niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid van uitvoeringsverordening nr. 412/2013 kunnen aantasten.

 Kosten

59      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten, komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Negende kamer) verklaart voor recht:

Uit het onderzoek van de prejudiciële vraag is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid van uitvoeringsverordening (EU) nr. 412/2013 van de Raad van 13 mei 2013 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op keuken- en tafelgerei van keramiek van oorsprong uit de Volksrepubliek China, kunnen aantasten.

ondertekeningen


* Procestaal: Engels.