Language of document : ECLI:EU:T:2013:292

Zaak T‑213/12

Elitaliana SpA

tegen

Eulex Kosovo

„Beroep tot nietigverklaring – Overheidsopdrachten voor diensten – Aanbestedingsprocedure – Helikopterondersteuning aan Eulex-missie in Kosovo – Afwijzing van offerte van inschrijver – Geen hoedanigheid van verwerende partij – Niet-ontvankelijkheid”

Samenvatting – Beschikking van het Gerecht (Zevende kamer) van 4 juni 2013

1.      Beroep tot nietigverklaring – Hoedanigheid van verwerende partij – Missie van Europees veiligheids- en defensiebeleid zonder rechtspersoonlijkheid – Geen orgaan of instantie van de Unie – Handelingen van hoofd van dergelijke missie in het kader van procedure voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor diensten – Toerekenbaarheid aan de Commissie – Niet-ontvankelijkheid van beroep

(Art. 263, eerste alinea, VWEU; verordening nr. 1605/2002 van de Raad, art. 54, lid 2, sub d)

2.      Gerechtelijke procedure – Inleidend verzoekschrift – Vormvereisten – Aanduiding van verwerende partij – Aanduiding van andere verwerende partij dan degene die de bestreden handeling heeft vastgesteld zonder dat sprake is van vergissing door verzoekende partij – Niet-ontvankelijkheid – Grenzen – Gegevens aan de hand waarvan dergelijke aanduiding ondubbelzinnig mogelijk is en passieve legitimatie van verwerende partij – Geen – Verplichting voor het Gerecht om verwerende partij aan te duiden – Geen

(Art. 263, eerste alinea, VWEU; Statuut van het Hof van Justitie, art. 21; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 44, lid 1, sub b)

3.      Gerechtelijke procedure – Beroepstermijnen – Verval van recht – Verschoonbare dwaling – Begrip

(Art. 263, eerste alinea, VWEU)

4.      Beroep tot schadevergoeding – Vordering die nauw verbonden is met die van niet-ontvankelijk verklaard beroep tot nietigverklaring – Niet-ontvankelijkheid van beroep tot schadevergoeding

(Art. 263, eerste alinea, VWEU en 340 VWEU)

1.      Een missie die is ingesteld door een gemeenschappelijk optreden van de Raad in het kader van het Europees veiligheids- en defensiebeleid, die geen rechtspersoonlijkheid bezit en waarvoor niet is bepaald dat deze partij in een procedure voor de rechterlijke instanties van de Unie kan zijn, vormt een louter optreden dat niet kan worden beschouwd als een orgaan of instantie van de Unie in de zin van artikel 263, eerste alinea, VWEU.

Handelingen die zijn vastgesteld op grond van gedelegeerde bevoegdheden worden bovendien in de regel toegerekend aan de delegerende instelling, die de betrokken handeling in rechte moet verdedigen. Aangezien, enerzijds, de Commissie bepaalde taken in verband met de uitvoering van de begroting van een missie van Europees veiligheids- en defensiebeleid heeft gedelegeerd aan het hoofd daarvan overeenkomstig artikel 54, lid 2, sub d, van verordening nr. 1605/2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen, zoals gewijzigd, en, anderzijds, dit hoofd van de missie slechts technische regelingen mag sluiten over het leveren van uitrusting, diensten en lokalen indien de Commissie daarvoor toestemming geeft, zijn de handelingen die het hoofd van die missie in het kader van een aanbestedingsprocedure heeft vastgesteld, toe te rekenen aan de Commissie, die de hoedanigheid van verwerende partij bezit krachtens artikel 263, eerste alinea, VWEU. Op die handelingen kan dus rechterlijk toezicht worden uitgeoefend overeenkomstig de eisen van het algemene beginsel dat elke handeling van een instelling, orgaan of instantie van de Unie die beoogt rechtsgevolgen jegens derden teweeg te brengen, moet kunnen worden onderworpen aan rechterlijk toezicht.

(cf. punten 26, 31‑35)

2.      De omstandigheid, dat in het verzoekschrift bij vergissing een andere verwerende partij dan degene die de handeling heeft vastgesteld, is aangeduid, betekent niet dat het verzoekschrift niet-ontvankelijk is, indien het gegevens bevat aan de hand waarvan de partij tegen wie het is gericht, ondubbelzinnig kan worden aangeduid, zoals de vermelding van de bestreden handeling en van degene die ze heeft vastgesteld. Enkel in een dergelijk geval moet degene die de bestreden handeling heeft vastgesteld, als verwerende partij worden beschouwd, ook al is hij niet in het inleidende gedeelte van het verzoekschrift vermeld. Verder staat het niet aan het Gerecht om, teneinde aan de eisen van artikel 44, lid 1, sub b, van het Reglement voor de procesvoering te voldoen, de partij aan te duiden tegen wie het beroep moet zijn gericht.

(cf. punten 38, 39)

3.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 40, 42)

4.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 45)