Language of document : ECLI:EU:T:2015:610

Zaak T‑104/13

Toshiba Corp.

tegen

Europese Commissie

„Mededinging – Mededingingsregelingen – Wereldmarkt van tv- en computerbeeldbuizen – Besluit houdende vaststelling van een inbreuk op artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER-Overeenkomst – Overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen met betrekking tot prijzen, marktverdeling, capaciteiten en productie – Bewijs van deelname aan de mededingingsregeling – Eén enkele voortdurende inbreuk – Toerekenbaarheid van de inbreuk – Gezamenlijk toezicht – Geldboeten – Volledige rechtsmacht”

Samenvatting – Arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 9 september 2015

1.      Mededinging – Administratieve procedure – Besluit van de Commissie waarbij een inbreuk wordt vastgesteld – Bewijs van de inbreuk en van de duur daarvan ten laste van de Commissie – Vermoeden van onschuld – Draagwijdte

(Art. 101 VWEU; Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 48, lid 1; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 2)

2.      Mededingingsregelingen – Overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen, die één enkele inbreuk vormen – Ondernemingen waaraan een inbreuk, bestaande in deelneming aan een gehele mededingingsregeling, ten laste kan worden gelegd – Criteria – Wilsovereenstemming tussen de betrokken partijen – Voornemen om bij te dragen aan het bereiken van de gemeenschappelijke doelstellingen van alle betrokken ondernemingen – Kennis van de algemene strekking en de wezenlijke kenmerken van het gehele kartel – Bewijslast

(Art. 101, lid 1, VWEU; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 2)

3.      Mededinging – Regels van de Unie – Inbreuken – Toerekening – Moedermaatschappij en dochterondernemingen – Economische eenheid – Beoordelingscriteria – Zeggenschap van de moedermaatschappij over haar dochteronderneming – Daadwerkelijke uitoefening van beslissende invloed door een moedermaatschappij met een minderheidsparticipatie – Bewijslast – Beslissende invloed die kan worden afgeleid uit een reeks aanwijzingen met betrekking tot de economische, organisatorische en juridische banden

(Art. 101 VWEU; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 2)

4.      Mededinging – Regels van de Unie – Inbreuken – Toerekening – Moedermaatschappij en dochterondernemingen – Economische eenheid – Beoordelingscriteria – Zeggenschap van de moedermaatschappij over haar dochteronderneming – Gezamenlijke zeggenschap door twee onafhankelijke moedermaatschappijen – Daadwerkelijke uitoefening van beslissende invloed door een moedermaatschappij met een minderheidsparticipatie – Beoordelingscriteria

(Art. 101 VWEU; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 2)

5.      Mededinging – Administratieve procedure – Eerbiediging van de rechten van de verdediging – Toegang tot het dossier – Draagwijdte – Weigering om een belastend stuk mede te delen – Mogelijkheid om de inbreuk te bewijzen aan de hand van andere schriftelijke bewijzen, die aan partijen zijn meegedeeld – Geen schending van de rechten van de verdediging

(Art. 101 VWEU; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 27, lid 2)

6.      Mededinging – Regels van de Unie – Inbreuken – Toerekening – Moedermaatschappij en dochterondernemingen – Economische eenheid – Aansprakelijkheid van de moedermaatschappij die niet als schuldloze aansprakelijkheid kan worden aangemerkt

(Art. 101 VWEU; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 2)

7.      Mededinging – Geldboeten – Hoofdelijke aansprakelijkheid voor de betaling – Draagwijdte – Toerekening van het inbreukmakend gedrag van een dochteronderneming aan haar moedermaatschappij – Gevolgen die de nietigverklaring of herziening van het besluit van de Commissie heeft voor de moedermaatschappij

(Art. 101, lid 1, VWEU)

8.      Mededinging – Regels van de Unie – Territoriale werkingssfeer – Kartel tussen buiten de Europese Economische Ruimte gevestigde ondernemingen dat ten uitvoer wordt gelegd binnen de interne markt en aldaar effecten sorteert – Verkoop van het kartelproduct in de Unie – Bevoegdheid van de Commissie om de mededingingsregels van de Unie toe te passen – Toelaatbaarheid krachtens het internationaal publiekrecht – Optreden van buiten de Unie gevestigde dochterondernemingen, agentschappen of filialen – Geen invloed

(Art. 101 VWEU; EER-Overeenkomst, art. 53)

9.      Mededinging – Regels van de Unie – Territoriale werkingssfeer – Tenuitvoerlegging van het kartel binnen de Unie – Verticaal geïntegreerde onderneming die over productie-eenheden beschikt buiten de Europese Economische Ruimte – Integratie van de kartelproducten in afgewerkte producten binnen deze productie-eenheden – Verkoop van deze afgewerkte producten in de Europese Economische Ruimte door de geïntegreerde onderneming – Daaronder begrepen

(Art. 101 VWEU; EER-Overeenkomst, art. 53)

10.    Mededingingsregelingen – Overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen, die één enkele inbreuk vormen – Begrip – Criteria – Eén enkel doel en een totaalplan – Feit dat de overeenkomsten complementair zijn – Wijze waarop de inbreuk is begaan – Geen invloed – Feit dat vergaderingen los van elkaar werden georganiseerd en gehouden op verschillende continenten – Feit dat een verband bestond tussen de vergaderingen

(Art. 101, lid 1, VWEU; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 2)

11.    Mededinging – Geldboeten – Richtsnoeren voor de berekening van de geldboeten – Rechtskarakter – Indicatieve gedragsregel die een zelfbeperking van de beoordelingsbevoegdheid van de Commissie inhoudt – Verplichting om het gelijkheids-, het vertrouwens- en het rechtszekerheidsbeginsel te eerbiedigen

(Art. 101 VWEU; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23, lid 2; mededeling 2006/C 210/02 van de Commissie)

12.    Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Vaststelling van het basisbedrag – Deel van de waarde van de verkopen dat wordt bepaald door de ernst van de inbreuk – Criteria

(Art. 101, lid 1, VWEU; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23, lid 2; mededeling 2006/C 210/02 van de Commissie, punten 19‑23)

13.    Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Aanpassing van het basisbedrag – Verzachtende omstandigheden – Beoordelingsmarge van de Commissie om een algemene beoordeling te verrichten – Beperkte deelname – Geen tenuitvoerlegging van het kartel – Voorwaarden

(Art. 101, lid 1, VWEU; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23, lid 2; mededeling 2006/C 210/02 van de Commissie, punt 29)

14.    Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Aanpassing van het basisbedrag – Verzachtende omstandigheden – Onderneming die een louter passieve rol vervulde of slechts meeloopster was – Niet in de nieuwe richtsnoeren vermelde omstandigheid – Beoordelingsmarge van de Commissie

(Art. 101, lid 1, VWEU; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23, lid 2; mededelingen van de Commissie 98/C 9/03, punten 2 en 3, en 2006/C 210/02, punt 29)

15.    Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Vaststelling van het basisbedrag – Bepaling van de waarde van de verkopen – Verkopen die rechtstreeks of indirect verband houden met de inbreuk – Integratie van de kartelproducten in afgewerkte producten door productie-eenheden die verticaal zijn geïntegreerd in de beschuldigde onderneming – Verkoop van de afgewerkte producten in de Europese Economische Ruimte door de beschuldigde onderneming – Feit dat niet de volledige waarde van de verkochte afgewerkte producten in aanmerking is genomen, maar slechts het gedeelte ervan dat overeenstemde met de waarde van de kartelproducten – Toelaatbaarheid

(Art. 101 VWEU; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23, lid 2; mededeling 2006/C 210/02 van de Commissie, punt 13)

1.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 49, 50)

2.      Op het gebied van kartels betekent het feit dat sprake is van één enkele voortdurende inbreuk niet noodzakelijkerwijs dat een onderneming die betrokken is bij een van de uitingen van die inbreuk, aansprakelijk kan worden gesteld voor de gehele inbreuk. Daartoe moet de Commissie namelijk ook nog aantonen dat die onderneming kennis had van de mededingingsverstorende activiteiten op Europees niveau van de andere ondernemingen, of dat zij deze redelijkerwijs kon voorzien. Het loutere feit dat een overeenkomst waaraan een onderneming heeft deelgenomen hetzelfde doel heeft als een geheel kartel, volstaat niet om die onderneming deelname aan het gehele kartel ten laste te leggen. Artikel 101, lid 1, VWEU is immers slechts van toepassing indien wilsovereenstemming tussen de betrokken partijen bestaat.

Alleen indien de onderneming, toen zij aan een overeenkomst deelnam, wist of moest weten dat deze deelname paste in een ruimer kartel, kan haar deelname aan de betrokken overeenkomst dus als een uiting van haar toetreding tot dit kartel worden gezien. De Commissie dient met andere woorden aan te tonen dat deze onderneming met haar eigen gedrag heeft willen bijdragen aan het bereiken van de gemeenschappelijke doelstellingen van alle deelnemers en dat zij de inbreukmakende gedragingen die de andere ondernemingen met het oog op de verwezenlijking van die doelstellingen planden of in praktijk brachten, kende of redelijkerwijs kon voorzien en bereid was het risico ervan te aanvaarden.

De betrokken onderneming moet dus op de hoogte zijn van de algemene strekking en de wezenlijke kenmerken van het gehele kartel. Bij gebreke van aanwijzingen dat een onderneming kennis had van het bestaan of de inhoud van de overeenkomsten en de onderling afgestemde gedragingen op wereldniveau waarover de karteldeelnemers het eens waren geworden, volstaan het loutere feit dat de vergaderingen waaraan zij heeft deelgenomen hetzelfde doel hadden als het gehele kartel en het feit dat zij contact heeft gehad met ondernemingen waarvan is aangetoond dat zij aan dit kartel hebben deelgenomen, niet als bewijs dat verzoekster over dergelijke kennis beschikte.

(cf. punten 52‑54, 56)

3.      Op het gebied van de mededinging kan het inbreukmakende gedrag van een dochteronderneming met name aan haar moedermaatschappij worden toegerekend wanneer deze dochteronderneming, hoewel zij een afzonderlijke rechtspersoonlijkheid heeft, niet zelfstandig haar marktgedrag bepaalt maar in hoofdzaak de instructies van haar moedermaatschappij volgt, inzonderheid gelet op de economische, organisatorische en juridische banden die deze twee juridische entiteiten verenigen. In beginsel dient de Commissie dergelijke beslissende invloed aan te tonen op grond van een geheel van feiten.

In het algemeen kan een moedermaatschappij slechts daadwerkelijk beslissende invloed op haar dochteronderneming, en in het bijzonder op haar marktgedrag, uitoefenen wanneer zij een meerderheidsparticipatie in het maatschappelijk kapitaal van deze dochteronderneming bezit. Niettemin kan een moedermaatschappij met een minderheidsparticipatie daadwerkelijk een dergelijke beslissende invloed uitoefenen, wanneer zij rechten heeft die verder gaan dan de rechten die aan minderheidsaandeelhouders normaal gesproken worden verleend met het oog op de bescherming van hun financiële belangen en die, indien zij volgens de methode van de reeks overeenstemmende juridische of economische aanwijzingen worden onderzocht, het bewijs leveren van het feit dat beslissende invloed wordt uitgeoefend op het marktgedrag van de dochteronderneming.

(cf. punten 93, 95‑97)

4.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 99‑102, 122)

5.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 127‑131)

6.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 136)

7.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 145‑148, 235)

8.      Wanneer buiten de Europese Economische Ruimte (EER) gevestigde ondernemingen die goederen produceren die vervolgens in de EER aan derden worden verkocht, de aan hun klanten in de EER in rekening te brengen prijzen onderling afstemmen en aan die afstemming uitvoering geven door tegen daadwerkelijk gecoördineerde prijzen te verkopen, nemen zij deel aan een onderlinge afstemming die ertoe strekt en ten gevolge heeft dat de mededinging binnen de interne markt in de zin van artikel 101 VWEU wordt beperkt, en de Commissie is territoriaal bevoegd om hiertegen op te treden.

Aangezien een inbreuk op artikel 101 VWEU uit een tweeledige gedraging bestaat, te weten de vorming van het kartel en het in praktijk brengen ervan, zou het de ondernemingen natuurlijk wel erg gemakkelijk worden gemaakt om de mededingingsrechtelijke verbodsbepalingen te omzeilen, indien de toepasselijkheid daarvan afhankelijk zou worden gesteld van de plaats waar het kartel is gevormd. Het gaat er dus om waar aan het kartel uitvoering wordt gegeven. Voor de beoordeling of die plaats zich in de EER bevindt, doet het in dit verband weinig ter zake of de karteldeelnemers al dan niet de hulp hebben ingeroepen van in de EER gevestigde dochterondernemingen, agentschappen, onderagentschappen of filialen, teneinde in contact te komen met aldaar gevestigde kopers. Aan het criterium van de uitvoering van het kartel, als factor die het kartel met het grondgebied van de Unie verbindt, is bovendien reeds voldaan zodra het product waarop het kartel betrekking heeft, wordt verkocht in de Unie, ongeacht de plaats waar de toevoerbronnen of de productie-inrichtingen zich bevinden.

Wanneer aan de voorwaarde inzake de tenuitvoerlegging is voldaan, is de bevoegdheid van de Commissie om de mededingingsregels van de Unie op dergelijke gedragingen toe te passen, gedekt door het in het internationaal publiekrecht algemeen aanvaarde territorialiteitsbeginsel.

(cf. punten 154‑157)

9.      Op het gebied van kartels geldt dat, ingeval een verticaal geïntegreerde onderneming de producten waarop de inbreuk betrekking heeft, in haar productie-eenheden buiten de Europese Economische Ruimte (EER) integreert in afgewerkte producten, de verkoop door die onderneming van deze afgewerkte producten in de EER aan onafhankelijke derden de mededinging op de markt van deze producten kan beïnvloeden, zodat een dergelijke inbreuk kan worden geacht een weerslag te hebben gehad in de EER, ook al verschilt de betrokken markt van de afgewerkte producten van de markt waarop deze inbreuk betrekking heeft.

(cf. punt 161)

10.    Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 162‑168)

11.    Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 184)

12.    Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 187‑197)

13.    Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 201‑205)

14.    Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 207‑210)

15.    Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 212‑228)