Language of document :

Beroep ingesteld op 10 augustus 2023 – Europese Commissie / Italiaanse Republiek

(Zaak C-515/23)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: G. Gattinara en E. Sanfrutos Cano, gemachtigden)

Verwerende partij: Italiaanse Republiek

Conclusies

De Commissie verzoekt het Hof:

vast te stellen dat de Italiaanse Republiek, door niet al het nodige te hebben gedaan om gevolg te geven aan het arrest van het Hof van 10 april 2014 in zaak C-85/13, Commissie/Italië (EU:C:2014:251), de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 260, lid 1, VWEU;

de Italiaanse Republiek te veroordelen tot betaling aan de Commissie van een dwangsom van 122 760 EUR, verminderd met een eventuele verlaging als gevolg van de voorgestelde degressiviteitsformule, per dag vertraging bij de uitvoering van het arrest van het Hof van 10 april 2014 in zaak C-85/13, Commissie/Italië (EU:C:2014:251), vanaf de datum van uitspraak in de onderhavige zaak tot de datum waarop het arrest van 10 april 2014 in zaak C-85/13, Commissie/ Italië (EU:C:2014:251), is uitgevoerd;

de Italiaanse Republiek te veroordelen tot betaling aan de Commissie van een forfaitaire som van 13 640 EUR per dag, verminderd met een eventuele verlaging als gevolg van de voorgestelde degressiviteitsformule, met een minimum totaalbedrag van 9 548 000 EUR, vanaf de datum van uitspraak van het arrest van 10 april 2014, Commissie/Italië (C 85/13, EU: C:2014:251), tot de datum van uitspraak in de onderhavige zaak of tot de datum waarop het arrest van 10 april 2014, Commissie/Italië (EU:C:2014:251), is uitgevoerd als dat laatste eerst gebeurt;

de Italiaanse Republiek te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

De Commissie stelt beroep in krachtens artikel 260, lid 2, VWEU wegens voortdurende niet-nakoming van het arrest van het Hof van 10 april 2014, Commissie/Italië, C 85/13, EU:C:2014:251.

Wat betreft de niet-nakoming van het arrest in zaak C-85/13 stelt de Commissie ten eerste dat Italië tot op heden niet de maatregelen heeft getroffen die noodzakelijk zijn om ervoor te zorgen dat in alle agglomeraties waarop het arrest van het Hof in zaak C-85/13 betrekking heeft en die meer dan 10 000 inwonerequivalenten („i.e.”) tellen, stedelijk afvalwater dat in opvangsystemen terechtkomt, vóór lozing aan een secundaire behandeling of een gelijkwaardig proces wordt onderworpen overeenkomstig artikel 4 van richtlijn 91/271/EEG1 . Met name in de agglomeraties Castellammare del Golfo I, Cinisi, Terrasini (regio Sicilië) en Courmayeur (regio Valle d’Aosta) wordt nog steeds inbreuk gemaakt op artikel 4 van de richtlijn.

Ten tweede stelt de Commissie dat Italië niet de maatregelen heeft getroffen die noodzakelijk zijn om ervoor te zorgen dat in alle agglomeraties die het voorwerp uitmaken van het arrest van het Hof in zaak C-85/13, met een bevolking van meer dan 10 000 i.e. en waar stedelijk afvalwater wordt geloosd in ontvangende wateren die worden beschouwd als „kwetsbare gebieden” in de zin van artikel 5, lid 1, van de richtlijn, te weten Castellammare del Golfo I, Cinisi, Terrasini en Trappeto, stedelijk afvalwater dat in opvangsystemen terechtkomt, vóór lozing wordt onderworpen aan een behandeling die verder gaat dan een secundaire behandeling of een gelijkwaardig proces in de zin van artikel 5 van de richtlijn.

Ten derde en tot slot stelt de Commissie dat Italië niet de maatregelen heeft getroffen die noodzakelijk zijn om ervoor te zorgen dat de stedelijke waterzuiveringsinstallaties in alle agglomeraties die het voorwerp uitmaken van het arrest van het Hof in zaak C-85/13 en die zijn gebouwd om aan de vereisten van de richtlijn te voldoen, zodanig worden ontworpen, gebouwd, geëxploiteerd en onderhouden dat zij onder normale plaatselijke weersomstandigheden op bevredigende wijze kunnen blijven functioneren en dat bij het ontwerpen van de stedelijke waterzuiveringsinstallaties rekening wordt gehouden met seizoensgebonden schommelingen in de belasting, zodat inbreuk is gemaakt op artikel 10 van de richtlijn.

Wat de in artikel 260, lid 2, VWEU bedoelde geldelijke sancties betreft, verzoekt de Commissie het Hof te gelasten dat aan de Commissie een dwangsom van 122 760 EUR wordt betaald, verminderd met een eventuele verlaging wegens de mogelijke aanwezigheid van agglomeraties waar inmiddels aan de voorschriften is voldaan, per dag vertraging bij de uitvoering van het arrest van 10 april 2014 in zaak C-85/13, vanaf de datum van uitspraak in de onderhavige zaak tot de datum waarop het arrest in zaak C-85/13 is uitgevoerd, alsmede een forfaitaire som van 13 640 EUR per dag, met een minimum totaalbedrag van 9 548 000 EUR.

Meer bepaald moet voor de definitieve berekening van de door de Italiaanse Republiek te betalen forfaitaire som het dagelijkse bedrag worden vermenigvuldigd met het aantal dagen van voortdurende niet-nakoming, dat wil zeggen het aantal dagen dat is verstreken tussen de uitspraak van het arrest van het Hof op 10 april 2014 in zaak C-85/13 en de datum van uitspraak in de onderhavige zaak of, indien eerder, de dag van uitvoering van het arrest in zaak C-85/13 door de Italiaanse Republiek, verminderd met een eventuele vermindering wegens de aanwezigheid van agglomeraties waar inmiddels aan de voorschriften is voldaan.

____________

1 Richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (PB 1991, L 135, blz. 40).