Language of document : ECLI:EU:T:2016:727

Zaak T713/14

International and European Public Services Organisation in the Federal Republic of Germany (IPSO)

tegen

Europese Centrale Bank

„ECB – Personeel van de ECB – Uitzendkrachten – Beperking van de maximale duur van de prestatie van een en dezelfde uitzendkracht – Beroep tot nietigverklaring – Handeling waartegen kan worden opgekomen – Rechtstreekse en individuele geraaktheid – Procesbelang – Beroepstermijn – Ontvankelijkheid – Achterwege blijven van informatie en raadpleging van de verzoekende vakbondsorganisatie – Niet-contractuele aansprakelijkheid”

Samenvatting – Arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 13 december 2016

1.      Beroep tot nietigverklaring – Handelingen waartegen beroep kan worden ingesteld – Begrip – Handelingen die bindende rechtsgevolgen sorteren – Beoordeling aan de hand van objectieve criteria – Besluit van de Europese Centrale Bank waarbij de maximale duur van de prestatie van een en dezelfde uitzendkracht wordt beperkt – Daaronder begrepen

(Art. 263 VWEU)

2.      Beroep tot nietigverklaring – Handelingen waartegen beroep kan worden ingesteld – Begrip – Handelingen die bindende rechtsgevolgen sorteren – Handeling waarbij het voornemen van een instelling tot uitdrukking wordt gebracht om op een bepaald gebied een bepaalde gedragslijn te volgen – Daarvan uitgesloten

(Art. 263 VWEU)

3.      Beroep tot nietigverklaring – Natuurlijke personen of rechtspersonen – Handelingen die hen rechtstreeks en individueel raken – Beroep ingesteld door een beroepsvereniging die de belangen van haar leden vertegenwoordigt en behartigt – Ontvankelijkheid – Voorwaarden

(Art. 263, vierde alinea, VWEU)

4.      Beroep tot nietigverklaring – Natuurlijke personen of rechtspersonen – Handelingen die hen rechtstreeks en individueel raken – Besluit van de Europese Centrale Bank waarbij de maximale duur van de prestatie van een en dezelfde uitzendkracht wordt beperkt – Beroep van een vakbondsorganisatie die de belangen van het personeel van de Bank behartigt – Ontvankelijkheid

(Art. 263, zesde alinea, VWEU)

5.      Beroep tot nietigverklaring – Procesbelang – Natuurlijke personen of rechtspersonen – Beroep dat de verzoekende partij een voordeel kan opleveren – Ontvankelijkheid

(Art. 263, vierde alinea, VWEU)

6.      Beroep tot nietigverklaring – Termijnen – Regels van openbare orde

(Art. 263, zesde alinea, VWEU)

7.      Beroep tot nietigverklaring – Termijnen – Aanvang – Handeling die niet is openbaar gemaakt of waarvan niet aan verzoeker is kennis gegeven – Kennis van de exacte inhoud en motivering – Verplichting om, zodra het bestaan van de handeling bekend is, binnen een redelijke termijn om de volledige tekst ervan te verzoeken

(Art. 263, zesde alinea, VWEU)

8.      Grondrechten – Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Recht van werknemers binnen de onderneming op informatie en raadpleging – Mogelijkheid om een autonoom beroep te doen op een bepaling van richtlijn 2002/14 – Daarvan uitgesloten

(Art. 6, lid 1, derde alinea, VEU; Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 27 en 52, lid 7; richtlijn 2002/14 van het Europees Parlement en de Raad)

9.      Sociale politiek – Voorlichting en raadpleging van de werknemers – Richtlijn 2002/14 – Werkingssfeer – Werknemer – Begrip – Bestaan van een arbeidsverhouding – Beoordelingscriteria – Aan de Europese Centrale Bank ter beschikking gestelde uitzendkrachten – Daaronder begrepen

[Richtlijn 2002/14 van het Europees Parlement en de Raad, art. 2, c)]

10.    Handelingen van de instellingen – Richtlijnen – Rechtstreeks opleggen van verplichtingen aan de instellingen van de Unie in hun betrekkingen met hun personeel – Daarvan uitgesloten – Inroepbaarheid – Omvang

(Art. 288 VWEU; richtlijn 2002/14 van het Europees Parlement en de Raad)

11.    Ambtenaren – Personeelsleden van de Europese Centrale Bank – Arbeidsvoorwaarden – Naleving van de richtlijnen van de Unie betreffende het sociaal beleid – Bijzondere verplichtingen voor de Bank – Geen

[Arbeidsvoorwaarden voor het personeel van de Europese Centrale Bank, art. 9, c); richtlijn 2002/14 van het Europees Parlement en de Raad]

12.    Grondrechten – Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Vertegenwoordiging – Vakbondsorganisatie die beschikt over een recht om te worden geïnformeerd en geraadpleegd – Verplichte raadpleging – Omvang

13.    Grondrechten – Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Vertegenwoordiging – Vakbondsorganisatie die beschikt over een recht om te worden geïnformeerd en geraadpleegd – Geen raadpleging vóór de vaststelling van een besluit inzake uitzendarbeid – Ontoelaatbaarheid

(Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 27; richtlijn 2002/14 van het Europees Parlement en de Raad)

14.    Niet-contractuele aansprakelijkheid – Voorwaarden – Onrechtmatigheid – Schade – Causaal verband

(Art. 340, tweede en derde alinea, VWEU)

1.      Alleen maatregelen met bindende rechtsgevolgen die de belangen van derden kunnen aantasten doordat hun rechtspositie aanmerkelijk wordt gewijzigd, zijn te beschouwen als handelingen die vatbaar zijn voor beroep tot nietigverklaring. Om te bepalen of een handeling waarvan de nietigverklaring wordt gevraagd, dergelijke effecten in het leven roept, dient men te zien naar wat zij in wezen inhoudt, naar de context waarin zij tot stand is gekomen alsook naar de bedoeling van de auteur met de kwalificatie ervan. Daarentegen is de vorm waarin een handeling is gegoten in principe van geen belang voor de ontvankelijkheid van een beroep tot nietigverklaring. Het valt evenwel niet uit te sluiten dat het Gerecht de vorm van de handeling waartegen beroep is ingesteld, in aanmerking neemt, aangezien de vorm ertoe kan bijdragen het rechtskarakter daarvan te bepalen.

Derhalve vormt enkel de handeling waarmee degene die haar heeft verricht, zijn standpunt ondubbelzinnig en definitief heeft bepaald, in een vorm waaruit duidelijk het rechtskarakter ervan blijkt, een voor beroep tot nietigverklaring vatbaar besluit.

Dit is het geval met een besluit van de directie van de Europese Centrale Bank waarbij regels van algemene toepassing zijn vastgesteld die op definitieve wijze een aantal criteria vastleggen die moeten worden gevolgd in het kader van de aanstelling van uitzendkrachten binnen die instelling, en met name het criterium van de maximale duur van de aanstelling van een en dezelfde uitzendkracht voor administratieve en secretariële taken.

Een dergelijke handeling roept bindende rechtsgevolgen in het leven, aangezien de Bank – zolang die regel niet formeel is gewijzigd of ingetrokken – hier bij de beoordeling van de door de uitzendbureaus ingediende offertes in het kader van de procedure van het plaatsen van opdrachten betreffende de aanstelling van uitzendkrachten door de instelling, niet van kan afwijken.

(zie punten 17, 18, 20, 22, 23)

2.      Een maatregel waarbij enkel het voornemen van een instelling of één van haar diensten tot uitdrukking wordt gebracht om op een bepaald gebied een bepaalde gedragslijn te volgen, is geen handeling waartegen kan worden opgekomen in de zin van artikel 263 VWEU. Dergelijke interne richtsnoeren – die de algemene lijnen aangeven op basis waarvan de instelling voornemens is later, krachtens de toepasselijke bepalingen, individuele besluiten te nemen waarvan de wettigheid kan worden betwist volgens de in artikel 263 VWEU voorziene procedure – sorteren enkel gevolgen binnen de interne sfeer van de administratie, en roepen geen enkel recht of geen enkele verplichting in het leven met betrekking tot derden. Zulke handelingen vormen dus geen bezwarende handelingen die als zodanig vatbaar zijn voor beroep tot nietigverklaring krachtens artikel 263 VWEU.

(zie punt 19)

3.      Zie de tekst van de beslissing.

(zie punten 44, 46‑49)

4.      De loutere omstandigheid dat een vakbondsorganisatie die het personeel vertegenwoordigt, heeft deelgenomen aan de onderhandelingen die tot de vaststelling van een handeling hebben geleid, kan geen wijziging brengen in de aard van het actierecht dat haar in het kader van artikel 263 VWEU met betrekking tot die handeling kan toekomen. Niettemin kan het beroep van een vereniging ontvankelijk worden verklaard wanneer zij haar eigen belangen behartigt, die zich onderscheiden van die van haar leden, met name wanneer haar positie als onderhandelaar door de vastgestelde handeling is aangetast, en dit in bijzondere situaties, waarin zij een duidelijk omschreven en nauw met het onderwerp zelf van de beschikking verbonden functie van onderhandelaar bekleedde, waardoor zij in een feitelijke situatie verkeerde die haar ten opzichte van ieder ander karakteriseerde.

Wat een beroep betreft dat is ingesteld door een vakbondsorganisatie tegen een besluit van de directie van de Europese Centrale Bank waarbij de maximale duur van de prestatie van een en dezelfde uitzendkracht is beperkt, volstaat de positie van sociale gesprekspartner van die organisatie binnen het kader van de gesprekken betreffende de uitzendkrachten, en met name betreffende het vraagstuk van de duur van hun aanstelling binnen de Bank, om aan te tonen dat zij door de bestreden handeling individueel wordt geraakt in de zin van artikel 263, zesde alinea, VWEU. Het gaat hier immers om een karakteristieke hoedanigheid van haar, aangezien zij te midden van de diverse vakbondsorganisaties die eventueel belangen behartigen van personen die tewerkgesteld zijn door of werkzaam zijn bij de Bank, nu juist de organisatie is die betrokken was bij de gesprekken met de Bank over de vraagstukken waarop de bestreden handeling betrekking heeft, hetgeen haar individualiseert ten opzichte van elke andere vakbondsorganisatie.

Die organisatie wordt door de bestreden handeling ook rechtstreeks geraakt aangezien deze handeling als onmiddellijk gevolg heeft dat zij de positie raakt die zij innam als sociale gesprekspartner binnen het kader van de gesprekken over de vraagstukken betreffende de uitzendkrachten, door haar de mogelijkheid van deelname aan en beïnvloeding van de besluitvorming te ontnemen.

(zie punten 52, 53, 58, 59)

5.      Zie de tekst van de beslissing.

(zie punten 63, 64)

6.      Zie de tekst van de beslissing.

(zie punt 68)

7.      Zie de tekst van de beslissing.

(zie punten 69‑72)

8.      In artikel 27 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie is het recht verankerd op raadpleging en informatie van de werknemers binnen de onderneming. Deze bepalingen kunnen van toepassing zijn op de betrekkingen tussen de instellingen van de Unie en hun personeel.

Volgens de bewoordingen zelf van artikel 27 van het Handvest is de uitoefening van de daarin verankerde rechten evenwel beperkt tot de gevallen en de voorwaarden waarin het Unierecht en de nationale wetgevingen en praktijken voorzien.

Hieruit volgt dat artikel 27 van het Handvest, dat geen enkel rechtstreeks toepasselijk rechtsvoorschrift bevat, op zich niet volstaat om aan particulieren een subjectief recht op raadpleging en informatie te verlenen waarop als zodanig een beroep kan worden gedaan.

Volgens de toelichtingen op artikel 27 van het Handvest, die overeenkomstig artikel 6, lid 1, derde alinea, VEU en artikel 52, lid 7, van het Handvest voor de uitlegging daarvan in acht moeten worden genomen, wordt het acquis van de Unie op het in artikel 27 van het Handvest bedoelde gebied, dat de voorwaarden preciseert waaronder dit van toepassing is, immers met name gevormd door richtlijn 2002/14 tot vaststelling van een algemeen kader betreffende de informatie en de raadpleging van de werknemers in de Europese Gemeenschap.

(zie punten 84‑86, 88)

9.      Zie de tekst van de beslissing.

(zie punten 97, 99, 101)

10.    Aangezien richtlijnen tot de lidstaten zijn gericht, en niet tot de instellingen of organen van de Unie, kunnen de bepalingen van richtlijn 2002/14 tot vaststelling van een algemeen kader betreffende de informatie en de raadpleging van de werknemers in de Europese Gemeenschap, als zodanig geen verplichtingen opleggen aan de instellingen in hun betrekkingen met hun personeel.

De omstandigheid dat een richtlijn de instellingen niet als zodanig bindt, kan echter niet uitsluiten dat de in die richtlijn neergelegde regels of beginselen tegen die instellingen kunnen worden aangevoerd, wanneer blijkt dat zij slechts de specifieke uitdrukking vormen van de fundamentele regels van het Verdrag en van algemene beginselen die rechtstreeks gelden voor die instellingen. In een rechtsorde vormt de uniforme toepassing van het recht immers een fundamenteel vereiste en is elk rechtssubject onderworpen aan het beginsel van eerbiediging van de legaliteit. De instellingen moeten derhalve, net als elk ander rechtssubject, de regels van het VWEU en de algemene rechtsbeginselen die op hen van toepassing zijn, respecteren.

Bovendien kan een richtlijn een instelling binden wanneer zij, met name in het kader van haar organisatievrijheid, uitvoering wil geven aan een bijzondere door een richtlijn genoemde verplichting of ook wanneer een intern besluit dat van algemene toepassing is zelf uitdrukkelijk verwijst naar maatregelen die de wetgever van de Unie krachtens de Verdragen heeft vastgesteld. Tot slot moeten de instellingen, overeenkomstig de loyaliteitsverplichting die op hen rust, bij hun gedrag als werkgever rekening houden met de wettelijke bepalingen die op het niveau van de Unie zijn vastgesteld.

(zie punten 104‑106)

11.    Ofschoon artikel 9, onder c), van de arbeidsvoorwaarden voor het personeel van de Europese Centrale Bank een weerspiegeling vormt van het algemene beginsel dat de uniforme toepassing van het recht vereist dat de Unie-instellingen de rechtsregels van de Unie eerbiedigen, met inbegrip van de richtlijnen, en een handeling van de Unie zo veel mogelijk aldus moet worden uitgelegd dat het gehele primaire recht in acht wordt genomen, maakt zij geen melding van een verbintenis van de Bank om uitvoering te geven aan een bijzondere verplichting, met name aan een verplichting om de vertegenwoordigers van de werknemers te informeren of te raadplegen, als bedoeld in richtlijn 2002/14 tot vaststelling van een algemeen kader betreffende de informatie en de raadpleging van de werknemers in de Europese Gemeenschap.

(zie punt 111)

12.    Bij het recht op raadpleging en informatie dat door de Europese Centrale Bank is verleend aan een vakbondsorganisatie krachtens een raamovereenkomst volgens welke dat recht is gericht op het bieden van een mogelijkheid voor de vakbondsorganisatie om de besluitvorming te beïnvloeden, gaat het om een van de meest beperkte vormen van deelneming aan de besluitvorming, in die zin dat deze geenszins de verplichting met zich meebrengt voor de administratie om gevolg te geven aan de ingediende opmerkingen, maar de belanghebbenden een mogelijkheid dient te bieden om, door tussenkomst van een vertegenwoordiger van hun belangen, vóór de vaststelling of wijziging van hen betreffende handelingen van algemene strekking, te worden gehoord, en dit met name door deze vertegenwoordiger tijdens de gehele procedure van vaststelling van dergelijke handelingen toegang te doen hebben tot alle relevante informatie, aangezien het doel erin bestaat een vakbondsorganisatie in staat te stellen zo volledig en effectief mogelijk deel te nemen aan het proces van raadpleging.

Derhalve dient de administratie, opdat aan het nuttig effect van de verplichting tot raadpleging geen afbreuk wordt gedaan, deze verplichting te eerbiedigen in alle gevallen waarin de raadpleging van de vertegenwoordigers van de werknemers van dien aard is dat zij de inhoud van de vast te stellen handeling kan beïnvloeden.

(zie punten 146, 147)

13.    Door het vaststellen van een besluit dat op definitieve wijze een aantal criteria vastlegt die moeten worden gevolgd in het kader van de aanstelling van uitzendkrachten binnen de Europese Centrale Bank, zonder daarbij vooraf een vakbondsorganisatie te hebben betrokken die het recht heeft om te worden geïnformeerd en geraadpleegd, terwijl het voorwerp van deze handeling tevens voorwerp was van gesprekken binnen een werkgroep waaraan die organisatie deelnam, en zonder te wachten op het rapport van die werkgroep, heeft de Bank het recht van de vakbondsorganisatie om te worden geïnformeerd en geraadpleegd, dat deel uitmaakt van haar prerogatieven als vakbondsorganisatie die belanghebbenden vertegenwoordigt, niet geëerbiedigd, hetgeen in strijd is met artikel 27 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, zoals gepreciseerd door richtlijn 2002/14 tot vaststelling van een algemeen kader betreffende de informatie en de raadpleging van de werknemers in de Europese Gemeenschap, waaraan uitvoering is gegeven door de raamovereenkomst, zoals deze door de instelling van de werkgroep is uitgebreid tot uitzendkrachten.

(zie punt 148)

14.    Zie de tekst van de beslissing.

(zie punt 155)