Language of document : ECLI:EU:T:2013:163

ARREST VAN HET GERECHT (Eerste kamer)

10 april 2013 (*)

„Bijdrage aan financiering van project op gebied van milieuvriendelijk toerisme – Terugbetaling van teruggevorderde bedragen – Beschikking die is vastgesteld na nietigverklaring door het Gerecht van vroegere beschikking waarbij bijstand is ingetrokken – Compensatierente – Vertragingsrente – Berekening”

In zaak T‑671/11,

IPK International – World Tourism Marketing Consultants GmbH, gevestigd te München (Duitsland), vertegenwoordigd door C. Pitschas, advocaat,

verzoekster,

tegen

Europese Commissie, vertegenwoordigd door F. Dintilhac, G. Wilms en G. Zavvos, als gemachtigden,

verweerster,

betreffende een verzoek tot gedeeltelijke nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 14 oktober 2011 [ENTR/R1/HHO/lsa – entre.r.l(2011)1183091] waarbij is beslist om verzoekster in totaal 720 579,90 EUR, daaronder begrepen 158 618,27 EUR compensatierente, te betalen,

wijst

HET GERECHT (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: J. Azizi (rapporteur), president, S. Soldevila Fragoso en S. Frimodt Nielsen, rechters,

griffier: K. Andová, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 28 november 2012,

het navolgende

Arrest

 Voorgeschiedenis van het geding

1        Het onderhavige beroep maakt deel uit van een reeks zaken tussen dezelfde partijen waarover sinds 1994 meerdere gedingen bij het Gerecht en het Hof aanhangig zijn gemaakt.

2        Over het laatste geschil is definitief uitspraak gedaan bij arrest van het Gerecht van 15 april 2011, IPK International/Commissie (T‑297/05, Jurispr. blz. II‑1859; hierna: „arrest van 15 april 2011”), dat in kracht van gewijsde is gegaan, waarbij het Gerecht heeft nietig verklaard de beschikking van de Commissie van 13 mei 2005 [ENTR/01/Audit/RVDZ/ss D(2005) 11382] houdende intrekking van de beschikking van de Commissie van 4 augustus 1992 (003977/XXIII/A/3 – S92/DG/ENV8/LD/kz) waarbij in het kader van het Ecodata-project 530 000 ecu aan financiële bijstand aan verzoekster, IPK International – World Tourism Marketing Consultants GmbH (hierna: „IPK”), is toegekend (hierna: „beschikking van 13 mei 2005”). In dat arrest heeft het Gerecht in wezen geoordeeld dat de Europese Commissie terecht had vastgesteld dat IPK onregelmatigheden had begaan die in beginsel de intrekking van de financiële bijstand rechtvaardigden (punten 128‑145), maar dat deze beschikking toch nietig moest worden verklaard doordat de relevante verjaringstermijn niet in acht was genomen (punten 147‑166).

3        Bij brief van 27 juli 2011 heeft IPK het directoraat-generaal (DG) Ondernemingen en Industrie van de Commissie verzocht om betaling van in totaal 911 987,86 EUR. Dit bedrag bestond uit drie deelbedragen, te weten een eerste deelbedrag van 212 000 EUR dat niet aan IPK was betaald, namelijk 40 % van de financiële bijstand die in 1992 aan IPK was toegekend, een tweede deelbedrag van 318 000 EUR, dat IPK reeds had terugbetaald vóór de uitspraak van het arrest van het Gerecht van 15 april 2011, namelijk 60 % van de financiële bijstand, en een derde deelbedrag van 31 961,63 EUR, namelijk de vertragingsrente die IPK samen met de terugbetaling van het tweede deelbedrag aan de Commissie had betaald. In die brief heeft IPK voorts verzocht om betaling van vertragingsrente, te weten 252 394,36 EUR vanaf 1 januari 1994 voor het eerste deelbedrag en 97 631,87 EUR vanaf 18 mei 2007 voor het tweede deelbedrag. In een bijlage bij die brief is toegelicht hoe die bedragen waren berekend. Tot slot heeft IPK de Commissie verzocht de betaling uiterlijk op 26 augustus 2011 te verrichten.

4        Bij e-mail van 26 augustus 2011 heeft IPK de Commissie een betalingsherinnering gestuurd.

5        Bij brief van 2 september 2011 heeft de Commissie IPK op de hoogte gebracht van het feit dat zij het dossier nauwgezet onderzocht en zou voldoen aan haar verplichtingen uit hoofde van het arrest van 15 april 2011. Zij liet voorts weten dat de administratieve procedure tot uitvoering van eventuele verplichtingen in dat verband lang kon duren.

6        Bij brief van 4 september 2011 heeft IPK met name meegedeeld dat zij niet begreep waarom het onderzoek door de Commissie van het arrest van 15 april 2011 tot vertraging leidde en de Commissie verzocht uiterlijk op 16 september 2011 te laten weten welk gevolg zij voornemens was aan het arrest te geven.

7        Tijdens een telefonisch onderhoud van 14 september 2011 heeft een gemachtigde van de Commissie de raadsman van IPK meegedeeld dat de Commissie voornemens was de gehele financiële bijstand en de vertragingsrente van 31 961,63 EUR uit te keren en terug te betalen. Zij had echter nog niet beslist of er ook rente op deze bedragen moest worden betaald en zo ja hoeveel.

8        Op 11 oktober 2011 heeft de Commissie IPK tijdens een nieuw telefonisch onderhoud met de raadsman van IPK informeel meegedeeld dat zij had besloten om IPK de financiële bijstand van in totaal 530 000 EUR en de vertragingsrente van 31 961,63 EUR die IPK had betaald, over te maken. Voorts had de Commissie besloten om IPK rente van in totaal 158 000 EUR te betalen. IPK zou dus binnen de maand in totaal ongeveer 720 000 EUR ontvangen.

9        Op 14 oktober 2011 heeft de Commissie beschikking ENTR/R1/HHO/lsa – entre.r.l(2011)1183091 (hierna: „bestreden beschikking”) vastgesteld en IPK daarvan in kennis gesteld.

10      In de bestreden beschikking heeft de Commissie het aan IPK te betalen totale bedrag, inclusief rente, te weten 720 579,90 EUR, vermeld alsook het bedrag van de compensatierente die zij zou betalen, te weten 158 618,27 EUR, berekend overeenkomstig de rentevoeten die de Europese Centrale Bank (ECB) en het Europees Monetair Instituut (EMI), de voorloper van de ECB, voor de basisherfinancieringstransacties toepassen. Voorts heeft de Commissie te kennen gegeven dat zij die rente voor de bedragen van 318 000 EUR en 31 961,63 EUR had berekend vanaf 18 mei 2007 en voor het bedrag van 212 000 EUR vanaf 1 januari 1994, en dit tot en met 31 oktober 2011.

11      Bij brief van 17 oktober 2011 heeft IPK betoogd dat de litigieuze beschikking met name gelet op artikel 296 VWEU onrechtmatig was en verzocht haar vóór 31 oktober 2011 het volgende mee te delen: de rechtsgrondslag van die beschikking, de rechtvaardiging waarom de rente als „compensatierente” en niet als „vertragingsrente” is aangemerkt, de precieze rentevoeten die voor elk van de delen van het te betalen bedrag zijn toegepast, en de reden waarom de rentevoeten van de ECB en het EMI voor de basisherfinancieringstransacties niet met 3,5 punt waren verhoogd.

12      Bij brief van 25 oktober 2011 heeft de Commissie verduidelijkt dat de bestreden beschikking was gebaseerd op artikel 266 VWEU. Zij heeft ook betoogd dat zij geen vertragingsrente hoefde te betalen doordat het op de betrokken financiële bijstand toepasselijke „Financieel Reglement van 1977”, zoals gewijzigd bij verordening (Euratom, EGKS, EEG) nr. 610/90 van de Raad van 13 maart 1990 tot wijziging van het Financieel Reglement van 21 december 1977 van toepassing op de algemene begroting der Europese Gemeenschappen (PB L 70, blz. 1), geen regels bevatte over de betaling van rente aan de begunstigden. Voorts is verordening (Euratom, EGKS, EG) nr. 3418/93 van de Commissie van 9 december 1993 houdende uitvoeringsvoorschriften betreffende een aantal bepalingen van het Financieel Reglement (PB L 315, blz. 1), pas in werking getreden na de ondertekening van het contract over de financiële bijstand en is artikel 94, lid 1, van deze verordening hoe dan ook slechts van toepassing op betalingsverzoeken door de Commissie en niet op het omgekeerde geval (zie ook titel XIV en artikel 92 van deze verordening). Bovendien gelden verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (PB L 248, blz. 1) en verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 van de Commissie van 23 december 2002 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften van verordening nr. 1605/2002 (PB L 357, blz. 1) niet voor contracten die zijn ondertekend voordat zij in werking zijn getreden, te weten op 1 januari 2003. Niettemin blijkt duidelijk uit de rechtspraak dat de Commissie compensatierente moet betalen wanneer zij een vernietigingsarrest nakomt. De Commissie heeft dus beslist om rente overeenkomstig de rentevoeten van de ECB en het EMI te betalen voor elk van de deelbedragen van het totaal te betalen bedrag volgens de berekening die in een bij de brief gevoegde tabel is uiteengezet. In die tabel heeft de Commissie de rente op elk van de deelbedragen van de in punt 3 hierboven bedoelde schuldvordering berekend op basis van de rentevoeten van de ECB voor de basisherfinancieringstransacties, dit tot en met 13 juli 2011. In dit verband heeft de Commissie opgemerkt dat er geen regel in verband met vertragingsrente was, zodat de rentevoeten niet met 3,5 punt hoefden te worden verhoogd. Tot slot heeft de Commissie te kennen gegeven dat de betaling werd opgeschort tot het antwoord van IPK op haar brief.

13      Bij brief van 3 november 2011 heeft IPK de Commissie meegedeeld dat zij van mening was dat de door de Commissie verstrekte motivering gelet op de voorwaarden van artikel 296 VWEU toereikend was en de Commissie verzocht „de betaling [te haren gunste] te verrichten”.

14      Bij brief van 18 november 2011 heeft de Commissie bevestigd dat zij de brief van IPK van 3 november 2011, waarin IPK haar uitleg aanvaardde en de Commissie verzocht om de 720 579,90 EUR te betalen, had ontvangen en meegedeeld dat de betaling op 16 november 2011 was toegestaan. Tot slot heeft de Commissie erop gewezen dat elke schuldvordering van IPK in verband met het arrest van 15 april 2011 volgens haar volledig en onherroepelijk was vervuld door die betaling.

15      Op 22 november 2011 is de rekening van IPK bij de Stadtsparkasse München gecrediteerd voor het bedrag van 720 579,90 EUR.

16      Bij brief van 30 november 2011 heeft IPK de brief van de Commissie van 18 november 2011 beantwoord. Zij heeft daarin eerst benadrukt dat zij in haar brief van 3 november 2011 niet instemde met de inhoud van de door de Commissie verstrekte motivering, maar enkel vermeldde dat deze motivering gelet op de voorwaarden van artikel 296 VWEU toereikend was. IPK heeft vervolgens gesteld dat de motivering in de brief van 25 oktober 2011 juridisch onjuist was. Volgens IPK strookte de berekening van de rente in die brief namelijk niet met de vaste rechtspraak waarop de Commissie zich heeft beroepen, dat elk van de rentevoeten van de ECB voor de basisherfinancieringstransacties met 2 punten moest worden verhoogd. IPK heeft de Commissie dan ook verzocht om haar wijze van renteberekening tot 9 december 2011 te corrigeren en de toegepaste rentevoeten met 2 punten te verhogen. Zo niet zou IPK een beroep tot nietigverklaring van de bestreden beschikking instellen.

17      De Commissie heeft IPK niet binnen de gestelde termijn geantwoord.

 Procesverloop en conclusies van partijen

18      Bij verzoekschrift, ingeschreven ter griffie van het Gerecht op 22 december 2011, heeft IPK het onderhavige beroep ingesteld.

19      Omdat een lid van de kamer verhinderd was, heeft de president van het Gerecht overeenkomstig artikel 32, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht een andere rechter aangewezen ter aanvulling van de kamer.

20      Op 16 april 2012 heeft het Gerecht overeenkomstig artikel 47, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering beslist geen tweede memoriewisseling toe te staan.

21      Bij afzonderlijke akte, ingeschreven ter griffie van het Gerecht op 30 april 2012, heeft IPK tegen de achtergrond van het betoog van de Commissie gevraagd of zij het dossier mocht aanvullen met betrekking tot de compensatierente en de vertragingsrente. Bij brief van 8 mei 2012 heeft het Gerecht IPK op de hoogte gebracht van zijn beslissing dat een tot de bovenbedoelde punten beperkte repliek mocht worden ingediend. IPK heeft haar repliek op 13 juni 2012 ingediend. De Commissie heeft op 24 juli 2012 een memorie van dupliek ingediend.

22      IPK verzoekt het Gerecht:

–        de bestreden beschikking nietig te verklaren, voor zover haar slechts rente ten bedrage van 158 618,27 EUR is toegekend;

–        de Commissie te verwijzen in de kosten.

23      De Commissie verzoekt het Gerecht:

–        het beroep te verwerpen;

–        IPK te verwijzen in de kosten.

24      Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht (Eerste kamer) besloten om de mondelinge behandeling te openen.

25      Partijen zijn ter terechtzitting van 28 november 2012 in hun pleidooien en in hun antwoorden op de mondelinge vragen van het Gerecht gehoord.

 In rechte

26      Ter ondersteuning van haar beroep tot gedeeltelijke nietigverklaring van de bestreden beschikking voert IPK één middel aan. Daarmee betoogt zij dat de Commissie de verschuldigde rente onjuist heeft berekend en zo artikel 266 VWEU heeft geschonden.

27      IPK merkt op dat de Commissie in de bestreden beschikking heeft erkend dat zij IPK, alle deelbedragen samen genomen, 561 961,63 EUR moest betalen op grond van het arrest van 15 april 2011. Zij heeft daarin ook erkend dat zij IPK rente moest betalen, vanaf 1 januari 1994 voor het deelbedrag van 212 000 EUR en vanaf 18 mei 2007 voor de deelbedragen van 318 000 EUR en 31 961,63 EUR respectievelijk. Volgens IPK heeft het onderhavige geding geen betrekking op deze betalingsverplichtingen van de Commissie, zodat de bestreden beschikking op dat punt definitief is geworden. De Commissie heeft bij de berekening van de verschuldigde rente evenwel ten onrechte en in strijd met artikel 266 VWEU de rentevoeten van de ECB en het EMI voor de basisherfinancieringstransacties, die zij voor elk van de drie deelbedragen heeft toegepast, niet met 2 punten verhoogd en de vanaf de uitspraak van het arrest van 15 april 2011 lopende vertragingsrente kennelijk onjuist berekend.

28      Volgens de Commissie moet het enige middel van IPK worden afgewezen.

29      De Commissie is van mening dat de betaling van compensatierente alleen bestemd is om de verliezen te herstellen die resulteren uit de inflatie tijdens de periode gaande van de datum waarop de schade zich heeft voorgedaan tot de datum waarop het arrest is uitgesproken. De rentevoeten van de ECB voor de basisherfinancieringstransacties worden toegepast om ervoor te zorgen dat de rente ter compensatie van de gemiddelde geldontwaarding in de lidstaten in de gehele Europese Unie eenvormig wordt berekend, aangezien het inflatiepercentage per lidstaat anders is. Zo heeft het Gerecht in het arrest van 8 november 2011, Idromacchine e.a./Commissie (T‑88/09, Jurispr. blz. II-7833), voor de toepasselijke rentevoet een duidelijk onderscheid gemaakt naargelang de zetel van de vennootschap, in casu Italië.

30      IPK daarentegen is gevestigd in Duitsland, waar de gemiddelde geldontwaarding lager was dan de waarde van de rentevoet voor de basisherfinancieringstransacties. In de periode van 1994 tot en met 2010 was deze rentevoet soms veel hoger dan het inflatiepercentage van Duitsland. Volgens de Commissie bedroeg het gemiddelde inflatiepercentage in Duitsland tijdens die periode namelijk 1,6 %, terwijl de rentevoet voor de basisherfinancieringstransacties gemiddeld ongeveer 3,3 % bedroeg. Zij concludeert daaruit dat de toepassing van de rentevoet voor de basisherfinancieringstransacties IPK reeds een aanzienlijk voordeel verleent, dat moet worden getolereerd aangezien het noodzakelijk is een uniforme rentevoet toe te passen, maar dat IPK daardoor zelfs een compensatie van meer dan twee keer de inflatie ontvangt. Bovendien zou IPK gemiddeld een compensatie van meer dan drie keer de inflatie (5,3 % tegen 1,6 %) ontvangen indien de rentevoet voor de basisherfinancieringstransacties met 2 punten werd verhoogd, zonder dat daarvoor een rechtsgrondslag bestaat. Overigens is de economische situatie van Duitsland zeer anders dan die van Italië, waar het inflatiepercentage in de periodes 1995‑1996 en 2002‑2005 soms hoger was dan de rentevoet voor de basisherfinancieringstransacties.

31      De rechtspraak voorziet echter slechts in een compensatie van de inflatie en niet in een beloning die een verhoging van de rentevoet voor de basisherfinancieringstransacties rechtvaardigt en evenmin in de mogelijkheid voor de verzoekende partij om financieel voordeel te halen uit de nietigverklaring van een handeling. Dat zou evenwel het geval zijn indien voor IPK een hogere rentevoet dan de rentevoet voor de basisherfinancieringstransacties werd toegepast. Volgens de Commissie is het des te duidelijker dat deze verrijking ongerechtvaardigd is daar IPK een schuldeiser te kwade trouw is, wat in strijd is met de beginselen van rechtvaardigheid en billijkheid. In het arrest van 15 april 2011 heeft het Gerecht namelijk vastgesteld dat IPK een heimelijke overeenkomst met een ambtenaar van de Commissie had gesloten om de litigieuze financiële bijstand te kunnen verkrijgen of behouden (punten 126, 144 en 145), dat zij op onregelmatige wijze vertrouwelijke informatie had verkregen (punt 130), misleidende verklaringen had gedaan en vervolgens had getracht de werkelijke omstandigheden die aan de indiening van haar verzoek om financiële bijstand ten grondslag lagen te verbergen (punt 134).

32      De Commissie betwist ook dat zij vertragingsrente verschuldigd is. In casu heeft de Commissie geen blijk gegeven van onrechtmatig gedrag en is zij evenmin veroordeeld tot betaling van samengestelde rente. Integendeel, het Gerecht heeft meerdere – gedeeltelijk langdurige – onrechtmatige gedragingen van IPK vastgesteld, zodat het niet gerechtvaardigd is de methode voor berekening van samengestelde rente toe te passen. Het is zelfs in strijd met het beginsel van goed financieel beheer in de zin van artikel 310, lid 5, VWEU om dergelijke onrechtmatige gedragingen te belonen via de toepassing van een dergelijke methode, die dus geen rechtsgrondslag heeft in de zin van artikel 310, lid 3, VWEU.

33      Het Gerecht stelt om te beginnen vast dat de Commissie in de bestreden beschikking daadwerkelijk heeft erkend dat zij IPK een hoofdbedrag van 561 961,63 EUR verschuldigd was, wat zij ter terechtzitting heeft bevestigd in antwoord op een mondelinge vraag van het Gerecht. Daarvan is akte genomen in het proces-verbaal van de terechtzitting. De Commissie heeft daarin bovendien erkend dat zij IPK 158 618,27 EUR compensatierente verschuldigd was en dus in totaal 720 579,90 EUR. Overigens heeft de Commissie ter terechtzitting niet aan de orde gesteld dat rente accessoir is aan de hoofdschuldvordering.

34      In die omstandigheden kan het betoog van de Commissie waarmee zij in wezen stelt dat IPK een schuldeiser te kwader trouw is en dat het Gerecht in het arrest van 15 april 2011 onrechtmatige gedragingen van IPK heeft vastgesteld, niet afdoen aan de omstandigheid dat de hoofdschuldvordering bestaat en aan het feit dat de Commissie in zoverre rente verschuldigd is die moet worden berekend overeenkomstig de relevante regels. Dat betoog moet dus als niet ter zake dienend van de hand worden gewezen, zelfs gesteld dat daarmee het adagium nemo auditur propriam turpitudinem suam allegans wordt aangevoerd, dat inhoudt dat niemand zich ten aanzien van een ander op zijn eigen onrechtmatig gedrag kan beroepen om een voordeel te verkrijgen, wat de Commissie overigens ter terechtzitting heeft ontkend in antwoord op een mondelinge vraag van het Gerecht. In dit verband moet niettemin worden gepreciseerd dat de benadering van de Commissie in casu voortvloeit uit een onjuiste uitlegging van de draagwijdte van het arrest van 15 april 2011. Uit dit arrest blijkt helemaal niet dat zij de betrokken financiële bijstand aan IPK moet terugbetalen. In dit arrest heeft het Gerecht namelijk de feitelijke vaststellingen bevestigd die waren gedaan in de beschikking van 13 mei 2005 met betrekking tot de door IPK begane onregelmatigheden die in beginsel de intrekking van de betrokken financiële bijstand rechtvaardigden (punten 128‑145), en zich ertoe beperkt die beschikking nietig te verklaren op grond dat de Commissie de relevante verjaringstermijn niet in acht had genomen (punten 147‑166). Dit betekent overigens dat de bestreden beschikking de enige rechtsgrondslag van de betrokken hoofdschuldvordering vormt.

35      Met betrekking tot het eerste onderdeel van het enige middel van IPK, dat de compensatierente onjuist is berekend, moet eraan worden herinnerd dat deze rente volgens IPK met 2 punten had moeten worden verhoogd in verhouding tot de rentevoeten van de ECB voor de basisherfinancieringstransacties. Vaststaat echter dat de Commissie bij de renteberekening slechts de rentevoeten van de ECB voor de basisherfinancieringstransacties in aanmerking heeft genomen, zonder deze met 2 punten te verhogen, en dit tot en met 31 oktober 2011, zoals aangegeven in de bestreden beschikking.

36      Zoals in punt 33 hierboven is opgemerkt, betwist de Commissie niet dat zij IPK overeenkomstig de bestaande regels compensatierente moest betalen. In dit verband is het echter vaste rechtspraak dat die rente, ongeacht hoe zij precies wordt benoemd, steeds moet worden berekend op basis van de rentevoet van de ECB voor de basisherfinancieringstransacties, verhoogd met 2 punten (arresten Gerecht van 10 oktober 2001, Corus UK/Commissie, T‑171/99, Jurispr. blz. II‑2967, punt 64; 17 maart 2005, AFCon Management Consultants e.a./Commissie, T‑160/03, Jurispr. blz. II‑981, punten 130‑132, en Idromacchine e.a./Commissie, punt 29 hierboven, punten 77‑80). Zoals IPK betoogt, gaat het om een forfaitaire verhoging die steeds wordt toegepast, zonder dat in concreto hoeft te worden vastgesteld of deze verhoging al dan niet gerechtvaardigd is uit het oogpunt van de geldontwaarding tijdens de betrokken periode in de lidstaat waar de schuldeiser gevestigd is.

37      In het arrest Idromacchine e.a./Commissie, punt 29 hierboven (punten 77‑79), heeft het Gerecht inderdaad om te beginnen geoordeeld dat rekening moet worden gehouden met de geldontwaarding, die wordt weergegeven door het jaarlijkse inflatiepercentage dat voor de betrokken periode door Eurostat (statistisch bureau van de Europese Unie) wordt vastgesteld in de lidstaat waar de betrokken ondernemingen zijn gevestigd. Het Gerecht heeft niettemin vervolgens op eenvormige wijze de forfaitaire verhoging met twee punten op de compensatie‑ en vertragingsrente toegepast, voor de compensatierente tot aan de datum van de uitspraak van het arrest, namelijk 8 november 2011, en voor de vertragingsrente daarna. Bovendien merkt IPK in dit verband terecht op dat de uniforme forfaitaire verhoging met twee punten in die andere zaak niet afhankelijk was van het reële inflatiepercentage tijdens de betrokken periode in Italië, waar Idromacchine was gevestigd, aangezien dat inflatiepercentage, zoals de Commissie zelf in haar stukken aanvoert, slechts in de jaren 2010 en 2011 hoger was dan de rentevoet van de ECB. Indien de stelling van de Commissie dat de compensatierentevoet afhankelijk moet zijn van het reële inflatiepercentage, juist was, had het Gerecht deze forfaitaire verhoging met 2 punten niet mogen toepassen voor de eerdere periode, aangezien Idromacchine tijdens die periode alleen al door de toepassing van de niet-verhoogde rentevoet van de ECB voldoende compensatie voor de geldontwaarding had ontvangen.

38      Voorts heeft het Gerecht reeds geoordeeld, weliswaar in de context van de berekening van vertragingsrente, dat het niet betalen van dergelijke rente zou kunnen leiden tot een ongerechtvaardigde verrijking van de Unie, wat in strijd is met de algemene beginselen van Unierecht (zie arrest Corus UK/Commissie, punt 36 hierboven, punt 55 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Aan de forfaitaire verhoging van de rentevoet met 2 punten ligt dan ook de bekommernis ten grondslag om een dergelijke ongerechtvaardigde verrijking in alle mogelijke omstandigheden te voorkomen.

39      Gelet op het voorgaande moet worden vastgesteld dat de Commissie de percentages compensatierente die zij op de drie in punt 3 hierboven bedoelde deelbedragen van de schuldvordering heeft toegepast, ten onrechte niet heeft verhoogd en dat het eerste onderdeel van het enige middel van IPK moet worden aanvaard.

40      Met het tweede onderdeel van haar enige middel betoogt IPK dat de Commissie had moeten erkennen dat vertragingsrente liep na de uitspraak van het arrest van 15 april 2011 en deze rente had moeten berekenen op basis van het totale bedrag van de schuldvordering, verhoogd met de tot die datum verschuldigde compensatierente. Vaststaat echter dat de Commissie geen rekening heeft gehouden met vertragingsrente, niet vóór en niet na de uitspraak van dat arrest, en dat zij van mening was dat zij gelet op de toepasselijke regelgeving en rechtspraak geen dergelijke rente hoefde te betalen.

41      In dit verband volstaat het te herinneren aan de vaste rechtspraak volgens welke de Commissie de onvoorwaardelijke verplichting heeft om vertragingsrente te betalen, met name indien de Unie door haar toedoen niet-contractueel aansprakelijk is, voor de periode na de uitspraak van het arrest waarbij deze aansprakelijkheid is vastgesteld (zie in die zin arrest Hof van 27 januari 2000, Mulder e.a./Raad en Commissie, C‑104/89 en C‑37/90, Jurispr. blz. I‑203, punt 35, en arrest Idromacchine e.a./Commissie, punt 29 hierboven, punt 79 en aldaar aangehaalde rechtspraak) en indien het onverschuldigd betaalde wordt teruggevorderd na een vernietigingsarrest (arrest Corus UK/Commissie, punt 36 hierboven, punten 50 e.v.). Op basis van geen van de argumenten van de Commissie kan deze principiële verplichting ter zijde worden geschoven in de onderhavige zaak, waarin de Commissie na het arrest van 15 april 2011 – waarbij de beschikking van 13 mei 2005 nietig is verklaard – in de bestreden beschikking heeft erkend dat zij het hoofdbedrag van de betrokken financiële bijstand moest terugbetalen aan IPK. Integendeel, ter terechtzitting heeft de Commissie in antwoord op een mondelinge vraag van het Gerecht toegegeven dat zij vertragingsrente verschuldigd was vanaf de uitspraak van het arrest van 15 april 2011, waarvan akte is genomen in het proces-verbaal van de terechtzitting. In die omstandigheden moet worden vastgesteld dat de Commissie op het verschuldigde hoofdbedrag, zoals erkend in de bestreden beschikking, vertragingsrente moest betalen, in casu te berekenen vanaf de uitspraak van het arrest van 15 april 2011, aangezien partijen het op dit punt eens zijn, ongeacht het feit dat die beschikking de enige rechtsgrondslag van de betrokken hoofdschuldvordering vormt (zie punt 34 hierboven).

42      Voorts stelt IPK terecht dat de Commissie ook verplicht was die vertragingsrente te berekenen op basis van het verschuldigde hoofdbedrag, verhoogd met de eerder opgelopen compensatierente. Hoewel de rechtspraak van het Gerecht in beginsel geen kapitalisatie toestaat van compensatierente die is opgelopen vóór, of vertragingsrente die is opgelopen na de uitspraak van een arrest waarbij het bestaan van een schuldvordering wordt erkend, gelast het Gerecht namelijk toch dat vertragingsrente die loopt tot aan de volledige betaling wordt vastgesteld op basis van het hoofdbedrag van de schuldvordering vermeerderd met de eerder opgelopen compensatierente (zie in die zin arresten Corus UK/Commissie, punt 36 hierboven, punten 64 en 65, en AFCon Management Consultants e.a./Commissie, punt 36 hierboven, punten 132 en 133). Bij die benadering wordt dus een onderscheid gemaakt tussen de precontentieuze compensatierente en de postcontentieuze vertragingsrente. Bij deze laatste rente moet rekening worden gehouden met het gehele geaccumuleerde financiële verlies, waaronder het verlies door geldontwaarding.

43      Bijgevolg moet het tweede onderdeel van het enige middel van IPK worden aanvaard, aangezien de Commissie ten onrechte geen vertragingsrente, verhoogd met 2 punten, heeft toegekend, die moet worden berekend op basis van het hoofdbedrag van de schuldvordering inclusief de eerder opgelopen compensatierente, en in casu moet worden berekend vanaf de uitspraak van het arrest van 15 april 2011, aangezien partijen het op dit punt eens zijn.

44      Gelet op al het voorgaande moet het beroep dus worden toegewezen, zonder dat uitspraak behoeft te worden gedaan over de vraag of de Commissie artikel 266 VWEU heeft geschonden, en de bestreden beschikking nietig worden verklaard voor zover zij de terugbetaling van de verschuldigde rente tot 158 618,27 EUR heeft beperkt.

 Kosten

45      Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. Aangezien de Commissie in het ongelijk is gesteld, moet zij overeenkomstig de vordering van IPK worden verwezen in de kosten.

HET GERECHT (Eerste kamer),

rechtdoende, verklaart:

1)      De beschikking van de Commissie van 14 oktober 2011 [ENTR/R1/HHO/lsa – entre.r.l(2011)1183091] wordt nietig verklaard voor zover de daarin vastgestelde rente die moet worden betaald aan IPK International – World Tourism Marketing Consultants GmbH, slechts 158 618,27 EUR bedraagt.

2)      De Europese Commissie wordt verwezen in de kosten.

Azizi

Soldevila Fragoso

Frimodt Nielsen

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 10 april 2013.

ondertekeningen


* Procestaal: Duits.