Language of document : ECLI:EU:T:2009:120

BESCHIKKING VAN HET GERECHT (Kamer voor hogere voorzieningen)

27 april 2009

Zaak T‑272/08 P

R

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen

„Hogere voorziening – Openbare dienst – Ambtenaren – Termijn voor hogere voorziening – Aanvang voor berekening van termijn – Tardiviteit – Hogere voorziening kennelijk niet-ontvankelijk”

Betreft: Hogere voorziening tegen de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Eerste kamer) van 6 maart 2008, R bis/Commissie (F‑105/07, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), en strekkende tot vernietiging van die beschikking.

Beslissing: De hogere voorziening wordt kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. R zal zijn eigen kosten dragen.

Samenvatting

1.      Procedure – Betekeningen – Betekening per faxbericht – Niet functioneren van fax van geadresseerde – Bezorging per post met telefonische verwittiging

(Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken, art. 99, leden 1, eerste streepje, en 2)

2.      Procedure – Betekeningen – Betekening per faxbericht – Niet functioneren van fax van geadresseerde – Bezorging per post zonder telefonische verwittiging

(Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken, art. 35, lid 4)

3.      Procedure – Betekeningen – Bezorging per post – Onweerlegbare karakter van het vermoeden ontstaan door artikel 99, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken

(Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken, art. 99, lid 2)

4.      Procedure – Termijnen – Verval van recht – Overmacht – Begrip

(Statuut van het Hof van Justitie, art. 45 en bijlage I, art. 9, eerste alinea; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken, art. 99, lid 2)

1.      Wanneer de verzoeker met het oog op de procedure voor het Gerecht voor ambtenarenzaken geen domicilie in Luxemburg heeft gekozen, maar voor de betekeningen in verband met die procedure een fax- en een telefoonnummer heeft opgegeven, wordt de regelmatige betekening van het arrest of de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken waarmee het geding wordt beëindigd op grond van artikel 99, leden 1, eerste streepje, en 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken geacht te hebben plaatsgevonden op de datum die is aangegeven op het bewijs van ontvangst van de aangetekende verzending van een voor eensluidend afschrift gewaarmerkte kopie van dat arrest of die beschikking, indien de verzoeker overeenkomstig artikel 99, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken door de griffie van dat Gerecht daarvan is verwittigd en hij die griffie binnen drie weken na die verwittiging niet heeft laten weten dat het te betekenen stuk hem niet heeft bereikt. De betrokken verwittiging kan per telefoon geschieden op het door de verzoeker aangegeven nummer, wanneer door het niet functioneren van de door de verzoeker voor betekening aangegeven fax alle pogingen van de griffie van het Gerecht voor ambtenarenzaken om de betrokken verwittiging naar die fax te sturen zonder resultaat blijven en de verzoeker, die van het niet functioneren op de hoogte is gesteld, daaraan niets doet.

(cf. punten 21‑23)

2.      Indien de verzoeker, bij de niet verholpen storing van de fax die hij voor betekening heeft aangegeven, telefonisch niet wordt verwittigd dat de griffie van het Gerecht voor ambtenarenzaken hem per aangetekende post een voor eensluidend afschrift gewaarmerkte kopie heeft gezonden van het betrokken arrest of de betrokken beschikking waarmee het geding wordt beëindigd, wordt de betekening daarvan op grond van artikel 35, lid 4, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken geacht te hebben plaatsgevonden door de bezorging van de zending op het Luxemburgse postkantoor.

(cf. punten 28 en 29)

Referentie: Hof 3 juli 2008, Pitsiorlas/Raad en ECB, C‑84/08 P, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punten 5‑13

3.      Na afloop van de termijn van drie weken voorzien in artikel 99, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken wordt het door die bepaling ontstane vermoeden onweerlegbaar. In een dergelijk geval kan de betwisting, door de verzoeker, van de ondertekening op het bewijs van ontvangst van de aangetekende verzending van het arrest of de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken waarmee het geding wordt beëindigd, niet afdoen aan de conclusie dat die betekening van het betrokken arrest of de betrokken beschikking heeft plaatsgevonden op de op dat bewijs aangegeven datum.

(cf. punten 23‑27)

4.      Van de gemeenschapsregelingen inzake de procestermijnen kan slechts in hoogst uitzonderlijke gevallen van toeval of overmacht in de zin van artikel 45, tweede alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie worden afgeweken, aangezien een strikte toepassing van deze regels vereist is ter wille van de rechtszekerheid en de noodzaak om elke discriminatie of willekeurige behandeling bij de rechtsbedeling te vermijden. Het begrip „overmacht” in de zin van artikel 45 van het Statuut van het Hof omvat, naast een objectief element dat betrekking heeft op abnormale omstandigheden buiten toedoen van de betrokkene, een subjectief element dat betrekking heeft op de verplichting voor de betrokkene om zich tegen de gevolgen van de abnormale gebeurtenis te beschermen door passende maatregelen te treffen zonder buitensporige offers te brengen. In het bijzonder moet de betrokkene nauwlettend toezien op het verloop van de ingeleide procedure en met name de nodige zorgvuldigheid aan de dag leggen om de gestelde termijnen in acht te nemen. Het begrip overmacht is derhalve niet van toepassing op een situatie waarin een zorgvuldige en omzichtige persoon objectief in staat zou zijn geweest het verstrijken van een beroepstermijn te voorkomen.

Een hogere voorziening tegen een beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken die na het verstrijken van de termijn is ingesteld door een rekwirant wiens raadsman, die door de griffie van het Gerecht telefonisch op de hoogte was gesteld van haar vergeefse pogingen om die beschikking per fax te sturen, gedurende meer dan twee maanden niets heeft gedaan en pas contact met die griffie heeft opgenomen na het verstrijken van zowel de termijn van drie weken voorzien in artikel 99, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken alsook na het verstrijken van de termijn voor hogere voorziening, zonder opgaaf van enige bijzondere reden of omstandigheid om die situatie te verklaren, is derhalve niet-ontvankelijk.

(cf. punten 31, 32 en 35)

Referentie: Hof 7 mei 1998, Ierland/Commissie, C‑239/97, Jurispr. blz. I‑2655, punt 7; Hof 19 februari 2004, Forum des migrants/Commissie, C‑369/03 P, Jurispr. blz. I‑1981, punt 16; Hof 18 januari 2005, Juazaga Meabe/BHIM, C‑325/03 P, Jurispr. blz. I‑403, punt 25, en de aangehaalde rechtspraak; Gerecht 21 november 2005, Tramarin/Commissie, T‑426/04, Jurispr. blz. II‑4765, punt 60