Language of document : ECLI:EU:T:2016:47

Zaak T‑341/14

Sergiy Klyuyev

tegen

Raad van de Europese Unie

„Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – Beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Oekraïne – Bevriezing van tegoeden – Lijst van personen, entiteiten en lichamen waarvan de tegoeden en economische middelen zijn bevroren – Opname van verzoekers naam op die lijst – Bewijs van de gegrondheid van de opname op de lijst”

Samenvatting – Arrest van het Gerecht (Negende kamer) van 28 januari 2016

1.      Beroep tot nietigverklaring – Procesbelang – Belang dat moet worden beoordeeld op het tijdstip van instelling van het beroep – Beroep tegen een handeling tot invoering van beperkende maatregelen jegens de verzoeker – Intrekking van de bestreden handeling gedurende de procedure – Verklaring dat op het beroep niet hoeft te worden beslist – Ontoelaatbaarheid – Behoud van het belang van de verzoeker bij erkenning van de onrechtmatigheid van de bestreden handeling

[Art. 263 VWEU; besluit 2014/119/GBVB van de Raad, zoals gewijzigd bij besluiten (GBVB) 2015/364 en 2015/876; verordening nr. 208/2014 van de Raad, zoals gewijzigd bij verordeningen 2015/357 en 2015/869]

2.      Europese Unie – Rechterlijk toezicht op de rechtmatigheid van de handelingen van de instellingen – Beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Oekraïne – Omvang van het toezicht – Bewijs van de gegrondheid van de maatregel – Verplichting voor de bevoegde autoriteit van de Unie om in geval van betwisting de gegrondheid van de tegen de betrokken personen of entiteiten aangevoerde redenen aan te tonen

(Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 47; besluit 2014/119/GBVB van de Raad; verordening nr. 208/2014 van de Raad)

3.      Gerechtelijke procedure – Besluit of verordening waarbij de bestreden handeling in de loop van het geding wordt vervangen – Nieuw gegeven – Verruiming van de aanvankelijke conclusies en middelen – Voorwaarde – Uiteenzetting van de aangepaste middelen en argumenten – Geen – Niet-ontvankelijkheid

[Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 86, lid 3; besluit 2014/119/GBVB van de Raad, zoals gewijzigd bij besluit (GBVB) 2015/876; verordening nr. 208/2014 van de Raad, zoals gewijzigd bij verordening 2015/869]

1.      In het kader van een beroep tot nietigverklaring moet het procesbelang van de verzoeker, op straffe van afdoening zonder beslissing blijven bestaan tot aan de uitspraak van de rechterlijke beslissing, hetgeen onderstelt dat de uitkomst van het beroep in het voordeel kan zijn van de partij die het heeft ingesteld.

Met betrekking tot een vordering tot nietigverklaring van handelingen van de Raad waarbij verzoekers naam is opgenomen op een lijst van personen op wie beperkende maatregelen van toepassing zijn in het licht van de situatie in Oekraïne, kan de omstandigheid dat deze handelingen niet langer van kracht zijn op het tijdstip van uitspraak van de rechterlijke beslissing omdat zij gewijzigd zijn wat verzoeker betreft, niet worden gelijkgesteld met de eventuele nietigverklaring door het Gerecht van de aanvankelijk vastgestelde handelingen, aangezien die wijziging geen erkenning inhoudt van de onrechtmatigheid van de betrokken handelingen. Verzoeker behoudt dus een procesbelang, aangezien de erkenning van de onrechtmatigheid van de bestreden handelingen een grond kan opleveren voor een latere vordering tot vergoeding van de schade die is geleden wegens die handelingen tijdens het tijdvak waarin zij van toepassing waren.

(cf. punten 27, 31‑33)

2.      Hoewel de Raad over een ruime beoordelingsbevoegdheid beschikt wat de algemene criteria betreft die in aanmerking moeten worden genomen bij de vaststelling van beperkende maatregelen, vereist de doeltreffendheid van de rechterlijke toetsing, zoals gewaarborgd door artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, dat de Unierechter bij de toetsing van de wettigheid van de redenen die ten grondslag liggen aan het besluit tot plaatsing of handhaving van de naam van een bepaalde persoon op een lijst van personen op wie beperkende maatregelen van toepassing zijn, zich ervan vergewist dat dit besluit, dat een individuele strekking heeft voor die persoon, berust op een voldoende solide feitelijke grondslag. Dit betekent dat de feiten die zijn aangevoerd in de uiteenzetting van redenen waarop dat besluit steunt, worden gecontroleerd, zodat de rechterlijke toetsing niet enkel een beoordeling van de abstracte waarschijnlijkheid van de aangevoerde redenen inhoudt, maar zich uitstrekt tot de vraag of die redenen, of ten minste een daarvan die op zich toereikend wordt geacht om als grondslag te dienen voor dat besluit, voldoende nauwkeurig en concreet zijn gestaafd.

Om de naam van een persoon te plaatsen op de lijst van personen op wie beperkende maatregelen van toepassing zijn, op grond dat hij als verantwoordelijke geïdentificeerd was voor het verduisteren van overheidsmiddelen, moet de Raad beschikken over een voldoende solide feitelijke grondslag, te weten informatie betreffende de feiten of de gedragingen die specifiek aan die persoon ten laste zijn gelegd.

Het staat overigens aan de bevoegde autoriteit van de Unie om in geval van betwisting aan te tonen dat de tegen de betrokken persoon in aanmerking genomen redenen gegrond zijn en niet aan laatstbedoelde om het negatieve bewijs te leveren dat die redenen ongegrond zijn.

(cf. punten 38, 49, 51)

3.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 59‑72)