Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 17 december 2013 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 7 oktober 2013 in zaak F-97/12, Thomé / Commissie

(Zaak T-669/13 P)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Currall en G. Gattinara, gemachtigden)

Andere partij in de procedure: Florence Thomé (Brussel, België)

Conclusies

De rekwirerende partij verzoekt het Gerecht:

het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 7 oktober 2013 in zaak F-97/12, Thomé/Commissie, te vernietigen;

het door Thomé in zaak F-97/12 ingestelde beroep niet-ontvankelijk of in elk geval ongegrond te verklaren;

de beslissing omtrent de kosten aan te houden.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van de hogere voorziening voert de rekwirerende partij vijf middelen aan.

Eerste middel, ontleend aan schending van het begrip bezwarend besluit. De Commissie betoogt dat een door het TABG in het kader van een klachtprocedure reeds nietig verklaarde handeling niet het voorwerp van nietigverklaring in het kader van een gerechtelijke procedure kan vormen. Voorts kan een besluit waarbij een vordering van de betrokkene wordt toegewezen niet worden aangemerkt als bezwarend besluit (betreffende de punten 28 tot en met 37 van het bestreden arrest).

Tweede middel, ontleend aan, ten eerste, een verkeerde rechtsopvatting bij de definitie van de omvang van de controlerende bevoegdheid van het TABG en het Gerecht voor ambtenarenzaken met betrekking tot besluiten van jury’s alsmede van de rechterlijke controle van het GVA en, ten tweede, een verkeerde opvatting van het voorwerp van het geschil en schending van het beginsel van hoor en wederhoor (betreffende de punten 50 tot en met 52 van het bestreden arrest). De Commissie betoogt dat het GVA op de voor hem bestreden besluiten, namelijk besluiten van het TABG, een ongeschikt criterium van rechterlijke controle heeft toegepast en daardoor de grenzen van zijn rechterlijke controle heeft overschreden.

Derde middel, ontleend aan schending van de rechtsregels voor de beoordeling van het bestaan van een universitair diploma in de zin van de aankondiging van vergelijkend onderzoek (betreffende de punten 56 tot en met 58 van het bestreden arrest). Het GVA is van een onjuiste rechtsopvatting uitgegaan door voor de academische waarde van een diploma uit te gaan van de professionele waarde ervan en door te oordelen dat het TABG rekening moet houden met een niet-officieel diploma, zoals een getuigschrift afgegeven door een particuliere onderwijsinstelling die geen enkele vorm van academische erkenning geniet.

Vierde middel, ontleend aan schending van de motiveringsplicht, daar het GVA niet heeft uiteengezet waarom het diploma van verzoekster in eerste aanleg op de datum van haar aanmelding in overeenstemming was met de in de aankondiging van vergelijkend onderzoek gestelde voorwaarde, terwijl die overeenstemming pas achteraf tijdens de klachtprocedure was vastgesteld (betreffende de punten 56, 57 en 60 tot en met 64 van het bestreden arrest).

Vijfde middel ontleend aan een verkeerde rechtsopvatting, daar het GVA heeft geoordeeld dat verzoekster in eerste aanleg een kans op aanwerving had verloren en daarvoor schadeloos moest worden gesteld (betreffende punt 74 van het bestreden arrest).