Language of document : ECLI:EU:T:2014:929

ARREST VAN HET GERECHT (Kamer voor hogere voorzieningen)

5 november 2014

Zaak T‑669/13 P

Europese Commissie

tegen

Florence Thomé

„Hogere voorziening – Openbare dienst – Ambtenaren – Aanwerving – Aankondiging van vergelijkend onderzoek – Weigering van aanwerving – Bestaan van een diploma dat door homologatie voldoet aan de aankondiging van vergelijkend onderzoek – Financiële en immateriële schade”

Betreft:      Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Eerste kamer) van 7 oktober 2013, Thomé/Commissie (F‑97/12, JurAmbt., EU:F:2013:142), en strekkende tot vernietiging van dat arrest.

Beslissing:      De hogere voorziening wordt afgewezen. De Europese Commissie wordt verwezen in de kosten.

Samenvatting

1.      Ambtenaren – Aanwerving – Vergelijkend onderzoek – Vergelijkend onderzoek op de grondslag van schriftelijke bewijsstukken en examens – Vereiste van universitaire diploma’s – Begrip universitair diploma – Beoordeling aan de hand van de wettelijke regeling van de staat waarin de studie is gevolgd – Beoordelingsbevoegdheid van de jury en van het tot aanstelling bevoegd gezag – Rechterlijke toetsing – Omvang

(Ambtenarenstatuut, bijlage III, art. 5)

2.      Recht van de Europese Unie – Beginselen – Rechten van de verdediging – Beginsel van hoor en wederhoor – Omvang – Recht van de instellingen van de Unie om zich daarop te beroepen als procespartij

3.      Hogere voorziening – Middelen – Toetsing door het Gerecht van de beoordeling van de nationale regels voor de rechtmatigheid van de bestreden handeling – Uitgesloten, behoudens geval van onjuiste opvatting

(Art. 257 VWEU; Statuut van het Hof van Justitie, bijlage I, art. 11, lid 1)

1.      Bij gebreke van elke andersluidende bepaling hetzij in een verordening of richtlijn die van toepassing is op vergelijkende onderzoeken voor aanwerving hetzij in de aankondiging van vergelijkend onderzoek, moet het vereiste dat de betrokkenen voor de toelating tot een algemeen vergelijkend onderzoek in het bezit van een universitair diploma moeten zijn, worden opgevat in de betekenis die aan die uitdrukking wordt gegeven door de wettelijke regeling van de lidstaat waarin de kandidaat de studie heeft gevolgd waarop hij zich beroept.

Een weigering van de jury van een vergelijkend onderzoek om tot de examens te worden toegelaten op grond dat een door een kandidaat overgelegd diploma niet voldoet aan het door de aankondiging van vergelijkend onderzoek vereiste niveau, valt niet onder de beoordelingsmarge waarover die jury beschikt en kan door de rechter derhalve volledig worden getoetst.

Hetzelfde toetsingsniveau moet worden toegepast wanneer het gaat om een beoordeling van het tot aanstelling bevoegd gezag over het bestaan van een diploma of over de vraag of het aan de vereisten van de aankondiging van vergelijkend onderzoek voldoet. De overwegingen op grond waarvan de Unierechter een volledige rechterlijke toetsing over die beoordelingen uitoefent wanneer zij van een jury afkomstig zijn, namelijk de eerbiediging van de gelijke behandeling van kandidaten alsmede het juridische karakter van het onderzoek van de vraag of het diploma aan de vereisten van de aankondiging van vergelijkend onderzoek voldoet, kunnen immers ook worden toegepast op de controle van dat gezag wanneer het beslist om zijn eigen beoordeling in de plaats van die van de jury van het vergelijkend onderzoek te stellen.

(cf. punten 26, 27 en 42)

Referentie:

Gerecht: arresten van 11 februari 1992, Panagiotopoulou/Parlement, T‑16/90, Jurispr., EU:T:1992:11, punt 39, en van 3 maart 1994, Cortes Jimenez e.a./Commissie, T‑82/92, JurAmbt., EU:T:1994:24, punten 33 en 34

2.      Het beginsel van hoor en wederhoor is van toepassing op alle procedures die tot een beslissing van een instelling of een orgaan van de Unie kunnen leiden waardoor de belangen van een persoon merkbaar kunnen worden aangetast. In de regel houdt het voor procespartijen het recht in om een standpunt te kunnen innemen over de feiten en stukken waarop een rechterlijke beslissing zal worden gebaseerd, en om een standpunt kenbaar te maken over de aan de rechter overgelegde bewijzen en opmerkingen alsmede over de middelen rechtens die de rechter ambtshalve in aanmerking wil nemen en waarop hij zijn beslissing wil baseren. Om aan de vereisten van het recht op een eerlijk proces te voldoen, is het immers van belang dat partijen op tegenspraak hun standpunt kenbaar kunnen maken over zowel de feitelijke als de juridische aspecten die beslissend zijn voor de uitkomst van de procedure.

De Unierechters zien erop toe dat het beginsel van hoor en wederhoor voor hen wordt geëerbiedigd en dat zijzelf dit beginsel eerbiedigen. Dit beginsel moet ten goede komen aan elke partij in een geding dat bij de Unierechter aanhangig is, ongeacht de juridische hoedanigheid van deze partij. De instellingen en organen van de Unie kunnen zich dus ook op dit beginsel beroepen wanneer zij partij zijn in een dergelijk geding.

(cf. punten 31 en 32)

Referentie:

Hof: arrest van 17 december 2009, Heroverweging M/EMEA, C‑197/09 RX-II, Jurispr., EU:C:2009:804, punten 41 en 42

3.      Wat de toetsing door het Gerecht betreft van de beoordelingen van de rechter in eerste aanleg die niet het Unierecht betreffen, maar de uitlegging en de toepassing van het nationale recht van een lidstaat waarvan de rechtmatigheid van de voor hem bestreden besluiten afhangt, alleen in gevallen waarin die beoordelingen berusten op een verkeerde opvatting van de relevante nationale regels of op een onjuiste rechtsopvatting bij de uitlegging of toepassing ervan moet daarop toezicht worden uitgeoefend.

Die onjuiste opvatting moet bovendien duidelijk uit de stukken van het dossier blijken, zonder dat de feiten en de bewijzen opnieuw hoeven te worden beoordeeld.

(cf. punten 46 en 47)

Referentie:

Hof: arrest van 5 juli 2011, Edwin/BHIM, C‑263/09 P, Jurispr., EU:C:2011:452, punten 44‑53

Gerecht: arrest van 18 juni 2013, Heath/ECB, T‑645/11 P, JurAmbt., EU:T:2013:326, punt 101 en aldaar aangehaalde rechtspraak