Language of document : ECLI:EU:C:2024:96

Zaak C560/20

CR e.a.

tegen

Landeshauptmann von Wien

(verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Verwaltungsgericht Wien)

 Arrest van het Hof (Grote kamer) van 30 januari 2024

„Prejudiciële verwijzing – Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht – Immigratiebeleid – Recht op gezinshereniging – Richtlijn 2003/86/EG – Artikel 10, lid 3, onder a) – Gezinshereniging van een alleenstaande minderjarige vluchteling met zijn bloedverwanten van de eerste graad in rechtstreekse opgaande lijn – Artikel 2, onder f) – Begrip ‚alleenstaande minderjarige’ – Gezinshereniger die op het tijdstip van zijn verzoek minderjarig was, maar tijdens de gezinsherenigingsprocedure meerderjarig is geworden – Relevante datum voor de beoordeling van de status van minderjarige – Termijn voor de indiening van een verzoek om gezinshereniging – Meerderjarige zus van de gezinshereniger die wegens een ernstige ziekte permanente ondersteuning van haar ouders nodig heeft – Nuttige werking van het recht op gezinshereniging van een alleenstaande minderjarige vluchteling – Artikel 7, lid 1 – Artikel 12, lid 1, eerste en derde alinea – Mogelijkheid om gezinshereniging aan aanvullende voorwaarden te onderwerpen”

1.        Grenscontroles, asiel en immigratie – Immigratiebeleid – Recht op gezinshereniging – Richtlijn 2003/86 – Gezinshereniging van vluchtelingen – Verzoek om hereniging van ouders met een alleenstaande minderjarige vluchteling – Gezinshereniger die op het tijdstip van zijn verzoek minderjarig was, maar tijdens de procedure meerderjarig is geworden – Verplichting om het verzoek in te dienen binnen drie maanden nadat de minderjarige gezinshereniger als vluchteling is erkend – Geen

[Richtlijn 2003/86 van de Raad, art. 10, lid 3, a), en art. 12, lid 1, derde alinea]

(zie punten 37, 39‑43, dictum 1)

2.        Grenscontroles, asiel en immigratie – Immigratiebeleid – Recht op gezinshereniging – Richtlijn 2003/86 – Gezinshereniging van vluchtelingen – Verzoek om hereniging van ouders met een alleenstaande minderjarige vluchteling – Verplichting om de nuttige werking van dit recht te verzekeren – Verplichting om een verblijfstitel af te geven aan de meerderjarige zus van de alleenstaande minderjarige vluchteling, die vanwege een ernstige ziekte permanent hulp nodig heeft van haar ouders

[Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 7 en art. 24, leden 2 en 3; richtlijn 2003/86 van de Raad, art. 10, lid 3, a)]

(zie punten 54‑58, 61, dictum 2)

3.        Grenscontroles, asiel en immigratie – Immigratiebeleid – Recht op gezinshereniging – Richtlijn 2003/86 – Gezinshereniging van vluchtelingen – Verzoek om hereniging van ouders met een alleenstaande minderjarige vluchteling – Voorwaarden – Verplichting voor een alleenstaande minderjarige vluchteling of zijn ouders om te beschikken over huisvesting, een ziektekostenverzekering en voldoende bestaansmiddelen – Ontoelaatbaarheid

[Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 7 en art. 24, leden 2 en 3; richtlijn 2003/86 van de Raad, art. 4, lid 2, a), art. 7, lid 1, art. 10, lid 3, a), en art. 12, lid 1]

(zie punten 72‑80, dictum 3)

Samenvatting

De Grote kamer van het Hof verduidelijkt in het kader van een prejudiciële verwijzing de voorwaarden waaronder de ouders en de ernstig zieke meerderjarige zus van een alleenstaande minderjarige vluchteling die tijdens de gezinsherenigingsprocedure meerderjarig is geworden, in aanmerking komen voor gezinshereniging krachtens richtlijn 2003/86(1).

RI is in 2015 als alleenstaande minderjarige in Oostenrijk aangekomen en is aldaar in januari 2017 als vluchteling erkend. Drie maanden en één dag na de kennisgeving van dat besluit, toen RI nog minderjarig was, hebben zijn ouders, CR en GF, en zijn aan cerebrale parese lijdende meerderjarige zus, TY, bij de ambassade van de Republiek Oostenrijk in Syrië voor het eerst verzoeken tot toegang en verblijf ingediend met het oog op gezinshereniging met RI. Deze verzoeken werden bij definitief besluit afgewezen op de grond dat RI in de loop van de gezinsherenigingsprocedure meerderjarig was geworden.

In juli 2018 hebben CR, GF en TY bij de Landeshauptmann von Wien (regeringsleider van de deelstaat Wenen, Oostenrijk) opnieuw verzoeken tot toegang en verblijf ingediend met het oog op gezinshereniging met RI. Deze werden wederom afgewezen omdat ze niet binnen drie maanden na de toekenning van de vluchtelingenstatus aan RI waren ingediend.

CR, GF en TY hebben beroep ingesteld bij het Verwaltungsgericht Wien (bestuursrechter in eerste aanleg Wenen, Oostenrijk), dat heeft besloten om het Hof vragen te stellen over de uitlegging van richtlijn 2003/86. De verwijzende rechter vraagt zich in het bijzonder af of voor de indiening van een verzoek om gezinshereniging met een alleenstaande minderjarige vluchteling een bepaalde termijn kan worden gesteld wanneer de vluchteling meerderjarig wordt tijdens de gezinsherenigingsprocedure. Ook twijfelt hij over de draagwijdte van de mogelijkheid die richtlijn 2003/86(2) de lidstaten biedt om te vereisen dat de vluchteling voor hemzelf en zijn gezinsleden beschikt over huisvesting, een ziektekostenverzekering en voldoende bestaansmiddelen, van welke mogelijkheid in het Oostenrijkse recht gebruik is gemaakt. Voorts merkt deze rechter op dat het Oostenrijkse recht de zus van een gezinshereniger geen recht op gezinshereniging biedt. TY is echter volledig en permanent afhankelijk van de hulp van haar ouders, wat betekent dat zij zich niet bij hun zoon in Oostenrijk kunnen voegen zonder TY mee te nemen.

Beoordeling door het Hof

In de eerste plaats, met betrekking tot het in het arrest A en S(3) gestelde vereiste dat een op artikel 10, lid 3, onder a), van richtlijn 2003/86 gebaseerd verzoek om gezinshereniging van een alleenstaande minderjarige vluchteling met zijn ouders(4), wordt ingediend binnen drie maanden nadat de minderjarige als vluchteling is erkend, benadrukt het Hof dat met deze termijn wordt beoogd het risico te vermijden dat het recht op gezinshereniging zonder enige beperking in de tijd kan worden ingeroepen in de situatie waarin de vluchteling reeds tijdens de asielprocedure, en dus nog voordat het verzoek om gezinshereniging is ingediend, meerderjarig is geworden.

Van een dergelijk risico is echter geen sprake wanneer de vluchteling meerderjarig wordt in de loop van de gezinsherenigingsprocedure. Gelet op de doelstelling van artikel 10, lid 3, onder a), van richtlijn 2003/86, die erin bestaat om de hereniging van alleenstaande minderjarige vluchtelingen met hun ouders te bevorderen en om hen extra te beschermen, kan een verzoek om gezinshereniging op grond van die bepaling bovendien niet worden geacht te laat te zijn ingediend indien dit gebeurde toen de betrokken vluchteling nog minderjarig was. Een termijn voor de indiening van een dergelijk verzoek kan dus niet ingaan voordat de vluchteling meerderjarig wordt. De ouders van een vluchteling kunnen derhalve, zolang hij minderjarig is, een verzoek tot toegang en verblijf met het oog op gezinshereniging met deze vluchteling indienen zonder een bepaalde termijn in acht te hoeven nemen.

In de tweede plaats leidt het Hof uit de verwijzingsbeslissing af dat TY vanwege haar ziekte volledig en permanent afhankelijk is van de hulp van haar ouders, die haar dus niet alleen kunnen laten in Syrië. In deze omstandigheden zou, indien TY niet tegelijk met haar ouders in aanmerking zou komen voor gezinshereniging met RI, aan RI de facto zijn recht op gezinshereniging met zijn ouders worden ontnomen. Een dergelijk resultaat zou onverenigbaar zijn met het onvoorwaardelijke karakter van dit recht en afbreuk doen aan de nuttige werking ervan, omdat het strijdig zou zijn met zowel het doel van artikel 10, lid 3, onder a), van richtlijn 2003/86 als de vereisten die voortvloeien uit artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”), dat ziet op de eerbiediging van het privé-, familie- en gezinsleven, en uit artikel 24, leden 2 en 3, van het Handvest(5), dat betrekking heeft op de rechten van het kind, waarvan deze richtlijn de eerbiediging moet waarborgen.

Hieruit volgt dat het, gelet op de uitzonderlijke omstandigheden van het hoofdgeding, voor de nuttige werking van het recht van RI op gezinshereniging met zijn ouders en ter eerbiediging van voornoemde bepalingen van het Handvest noodzakelijk is dat een toegangs- en verblijfstitel voor Oostenrijk wordt verleend aan de meerderjarige zus van RI, die vanwege een ernstige ziekte permanent hulp van haar ouders nodig heeft.

In de laatste plaats komt het Hof, gelet op richtlijn 2003/86 en de hierboven aangehaalde grondrechten, tot de slotsom dat een lidstaat niet kan vereisen dat een alleenstaande minderjarige vluchteling of zijn ouders, om in aanmerking te komen voor gezinshereniging uit hoofde van artikel 10, lid 3, onder a), van richtlijn 2003/86, beschikken over huisvesting, een ziektekostenverzekering en stabiele, regelmatige en voldoende inkomsten, in de zin van artikel 7, lid 1, van deze richtlijn, ongeacht of het verzoek om gezinshereniging binnen drie maanden na toekenning van de vluchtelingenstatus is ingediend (6).

Het is voor een alleenstaande minderjarige vluchteling immers praktisch onmogelijk om aan deze voorwaarden te voldoen. Ook voor de ouders van een dergelijke minderjarige is het uiterst moeilijk om nog voordat zij zich bij hun kind in de betrokken lidstaat hebben gevoegd aan deze voorwaarden te voldoen. De mogelijkheid om gezinshereniging van alleenstaande minderjarige vluchtelingen met hun ouders afhankelijk te stellen van die voorwaarden zou er dus in werkelijkheid op neerkomen dat deze minderjarigen het recht op een dergelijke gezinshereniging wordt ontnomen.

Aangezien het voor de nuttige werking van het recht van RI op gezinshereniging met zijn ouders noodzakelijk is dat, gelet op de situatie van TY, ook aan haar een toegangs- en verblijfstitel wordt verleend, kan de betrokken lidstaat evenmin vereisen dat RI of zijn ouders ten aanzien van de ernstige zieke zus van die minderjarige vluchteling aan de voorwaarden van artikel 7, lid 1, van richtlijn 2003/86 voldoen.


1      Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (PB 2003, L 251, blz. 12, met rectificatie in PB 2012, L 71, blz. 55).


2      Zie artikel 7, lid 1, en artikel 12, lid 1, derde alinea, van richtlijn 2003/86.


3      Arrest van 12 april 2018, A en S (C‑550/16, EU:C:2018:248, punt 61).


4      In de bewoordingen van artikel 10, lid 3, onder a), van richtlijn 2003/86: de „bloedverwanten van de eerste graad in rechtstreekse opgaande lijn”.


5      Verplichting om rekening te houden met de belangen van het kind en in aanmerking te nemen dat een kind regelmatig persoonlijke betrekkingen met zijn beide ouders moet kunnen onderhouden.


6      Overeenkomstig artikel 12, lid 1, derde alinea, van richtlijn 2003/86 kunnen de lidstaten van de vluchteling vereisen dat hij voldoet aan de voorwaarden van artikel 7, lid 1, indien het verzoek om gezinshereniging niet binnen deze termijn is ingediend.