Language of document : ECLI:EU:C:2020:1062

CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

E. TANCHEV

van 17 december 2020 (1)

Zaak C128/19

Azienda Sanitaria Provinciale di Catania

tegen

Assessorato della Salute della Regione Siciliana,

in tegenwoordigheid van:

AU

[verzoek van de Corte suprema di cassazione (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken, Italië) om een prejudiciële beslissing]

„Staatssteun – Begrippen ‚bestaande steun’ en ‚nieuwe steun’ – Verordening (EU) nr. 702/2014 – Steun voor de kosten van preventie, bestrijding en uitroeiing van dierziekten en voor het herstel van schade als gevolg van dergelijke ziekten – Verordening (EU) nr. 1408/2013 – De-minimissteun”






1.        Het hoofdgeding vindt zijn oorsprong in een wettelijke maatregel die in 1989 door de regio Sicilië is vastgesteld en voorzag in de betaling van een vergoeding aan de eigenaren van dieren die waren geslacht omdat ze leden aan bepaalde ziekten. Door de jaren heen is die vergoeding meerdere keren gefinancierd bij wetgeving van de regio Sicilië. AU, een Siciliaanse veehouder, heeft voor de nationale rechter betaling van die vergoeding gevorderd op grond van de regionale wet van 2005, waarbij de vergoeding laatstelijk werd gefinancierd. De vraag aan het Hof is of die vergoeding staatssteun vormt in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU en, indien dat het geval is, of deze in strijd met artikel 108, lid 3, VWEU tot uitvoering is gebracht.

2.        Het probleem ligt in het feit dat de Commissie weliswaar voor de oorspronkelijke regeling van 1989 en voor meerdere financieringswetten een goedkeuringsbeslissing heeft genomen, maar dat zij dit voor de wet van 2005 niet heeft gedaan. Derhalve rijst de vraag of de wet van 2005 valt onder de goedkeuring die de Commissie voor eerdere financieringsregelingen heeft verleend.

3.        Deze zaak stelt het Hof bijgevolg in de gelegenheid om uitlegging te geven aan de begrippen „nieuwe steun”, die als zodanig moet worden aangemeld bij de Commissie voordat hij tot uitvoering wordt gebracht, en „bestaande steun”, waarvoor dit vereiste niet geldt, hetzij omdat die steun reeds is goedgekeurd, hetzij (onder meer) omdat met die steun reeds goedgekeurde steun in geringe mate wordt gewijzigd.

I.      Toepasselijke bepalingen

A.      Unierecht

4.        Artikel 1 van verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel [108 VWEU](2) bepaalt het volgende:

„Voor de toepassing van deze verordening gelden de volgende definities:

[…]

b)      ‚bestaande steun’,

[…]

ii)      goedgekeurde steun, dat wil zeggen steunregelingen en individuele steun die door de Commissie of de Raad zijn goedgekeurd;

[…]

c)      ‚nieuwe steun’, alle steun, dat wil zeggen steunregelingen en individuele steun die geen bestaande steun is, met inbegrip van wijzigingen in bestaande steun;

[…]”

B.      Italiaans recht

5.        Artikel 1 van wet nr. 12/1989 van de regio Sicilië(3) luidt:

„1.      Voor de sanering van door tuberculose, brucellose en leukose getroffen rundveehouderijen, en door brucellose getroffen schapen- en geitenhouderijen, overeenkomstig wet nr. 615 van 9 juni 1964, wet nr. 33 van 23 januari 1968 en wet nr. 34 van 23 januari 1968, zoals gewijzigd en aangevuld, wordt aan eigenaren van runderen die zijn geslacht en/of geruimd omdat zij leden aan tuberculose, brucellose of leukose, en die van schapen en geiten die zijn geslacht en/of geruimd omdat zij leden aan brucellose, in aanvulling op de vergoeding die in de geldende nationale bepalingen is geregeld, een vergoeding toegekend ter hoogte van wat in de bijlage bij deze wet is vermeld.

[…]

4.      Voor dezelfde doeleinden als genoemd in de voorafgaande leden en om de uitvoering van saneringsmaatregelen in veehouderijen te vergemakkelijken, wordt naast hetgeen in de geldende nationale bepalingen is vastgesteld aan zelfstandige dierenartsen die bevoegd zijn de in de ministeriële besluiten van 1 juni 1968 en 3 juni 1968 bedoelde handelingen te verrichten, voor elk gekeurd rund een vergoeding van 2 000 ITL betaald. In ieder geval mag de totale vergoeding niet meer dan 3 000 ITL bedragen.

5. Voor de toepassing van dit artikel wordt voor het lopende boekjaar een bedrag van 7 miljard ITL toegewezen en 6 miljard ITL voor elk van de boekjaren 1990 en 1991.”

6.        In artikel 25, lid 16, van wet nr. 19/2005 van de regio Sicilië(4) wordt bepaald:

„Ter verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 1 van [regionale wet nr. 12/1989], en overeenkomstig de bepalingen van artikel 134 van regionale wet nr. 32 van 23 december 2000 wordt een bedrag van 20 miljoen EUR vrijgemaakt voor de betaling van de bedragen die de Azienda Unità Sanitaria Locale (plaatselijke gezondheidsdienst) in Sicilië dient te betalen aan de eigenaren van dieren die in de periode van 2000‑2006 zijn geslacht omdat zij leden aan besmettelijke en veelvoorkomende ziekten, en voor de betaling van de zelfstandige dierenartsen die in die periode bij de saneringsactiviteiten betrokken waren. Voor de toepassing van dit lid wordt een bedrag van 10 miljoen EUR (UPB 10.3.1.3.2, post 417702) toegewezen voor het begrotingsjaar 2005. Voor de volgende begrotingsjaren wordt een regeling getroffen overeenkomstig artikel 3, lid 2, onder i), van regionale wet nr. 10 van 27 april 1999, zoals gewijzigd.”

II.    Aan het hoofdgeding ten grondslag liggende feiten en prejudiciële vragen

7.        AU, een veehouder, heeft betaling gevorderd van de oorspronkelijk bij artikel 1 van regionale wet nr. 12/1989 en vervolgens bij artikel 25, lid 16, van regionale wet nr. 19/2005 ingestelde vergoeding voor marktdeelnemers in de veehouderijsector die gedwongen zijn met brucellose besmette dieren te slachten.

8.        AU heeft de Giudice unico del Tribunale di Catania (alleensprekende rechter in eerste aanleg Catanië, Italië) verzocht om de Azienda Sanitaria Provinciale di Catania (provinciale gezondheidsdienst van Catanië; hierna: „ASPC”) te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van 11 930,08 EUR voor de slacht van dieren die leden aan een besmettelijke ziekte. Bij beslissing nr. 81/08 heeft de Giudice unico del Tribunale di Catania dat verzoek toegewezen.

9.        Op 21 april 2008 heeft de ASPC de Giudice unico del Tribunale di Catania verzocht om vernietiging van beslissing nr. 81/08. Bij vonnis nr. 2141/2011 van 3/8 juni 2011 heeft de Giudice unico del Tribunale di Catania deze vordering toegewezen en beslissing nr. 81/08 vernietigd.

10.      Op 23 juli 2012 heeft AU hoger beroep ingesteld bij de Corte d’appello di Catania (rechter in tweede aanleg Catanië, Italië), strekkende tot vernietiging van vonnis nr. 2141/2011. Bij arrest nr. 1469/2013 van 24 juli 2013 heeft de Corte d’appello di Catania het hoger beroep toegewezen en vonnis nr. 2141/2011 herzien door het verzoek van de ASPC tot vernietiging van beslissing nr. 81/08 af te wijzen.

11.      De ASPC heeft voor de Corte d’appello di Catania met name aangevoerd dat de in artikel 25, lid 16, van regionale wet nr. 19/2005 bedoelde vergoeding staatssteun vormde die niet tot uitvoering kon worden gebracht voordat de Commissie deze verenigbaar met de interne markt had verklaard, wat zij niet had gedaan. De Corte d’appello di Catania heeft dit argument afgewezen op grond dat, ten eerste, de Commissie bij beschikking van 11 december 2002(5) de verenigbaarheid met de interne markt had beoordeeld van de regionale wetten waarmee door de jaren heen en tot en met 1997 de maatregel van het materiële voorschrift van artikel 1 van regionale wet nr. 12/1989 werd gefinancierd, te weten artikel 11 van wet nr. 40/1997 van de regio Sicilië(6) en artikel 7 van wet nr. 22/1999 van de regio Sicilië(7); en dat, ten tweede, de vaststelling van de Commissie in die beschikking dat die regionale wetten verenigbaar waren met de interne markt, zich uitstrekte tot artikel 25, lid 16, van regionale wet nr. 19/2005, waaruit ook de maatregel van artikel 1 van regionale wet nr. 12/1989 werd gefinancierd.

12.      Tegen het arrest van de Corte d’appello di Catania heeft de ASPC op 7 maart 2014 bij de Corte suprema di cassazione (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken, Italië) cassatieberoep ingesteld.

13.      De Corte suprema di cassazione heeft de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)      Vormt de maatregel van artikel 25, lid 16, van [regionale wet nr. 19/2005], waarin het volgende is bepaald: ‚Ter verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 1 van regionale wet nr. 12 van 5 juni 1989, en overeenkomstig artikel 134 van regionale wet nr. 32 van 23 december 2000 wordt een bedrag van 20 miljoen EUR vrijgemaakt voor de betaling van de bedragen die de Azienda Unità Sanitaria Locale in Sicilië dient te betalen aan de eigenaren van dieren die in de periode 2000‑2006 zijn geslacht omdat zij leden aan besmettelijke en veelvoorkomende ziekten, en voor de betaling van de zelfstandige dierenartsen die in die periode bij de saneringsactiviteiten betrokken waren. Voor de toepassing van dit lid wordt een bedrag van 10 miljoen EUR (UPB 10.3.1.3.2, post 417702) toegewezen voor het begrotingsjaar 2005. Voor de volgende begrotingsjaren wordt een regeling getroffen overeenkomstig artikel 3, lid 2, onder i), van regionale wet nr. 10 van 27 april 1999, zoals gewijzigd’, in het licht van de [artikelen 107 en 108 VWEU] en de communautaire richtsnoeren voor staatssteun in de landbouwsector[(8)], staatssteun die door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties de mededinging vervalst of dreigt te vervalsen?

2)      Kan de maatregel van artikel 25, lid 16, van regionale wet nr. 19/2005, waarin het volgende is bepaald: ‚Ter verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 1 van regionale wet nr. 12 van 5 juni 1989, en overeenkomstig artikel 134 van regionale wet nr. 32 van 23 december 2000 wordt een bedrag van 20 miljoen EUR vrijgemaakt voor de betaling van de bedragen die de Azienda Unità Sanitaria Locale in Sicilië dientn te betalen aan de eigenaren van dieren die in de periode 2000‑2006 zijn geslacht omdat zij leden aan besmettelijke en veelvoorkomende ziekten, en voor de betaling van de zelfstandige dierenartsen die in die periode bij de saneringsactiviteiten betrokken waren. Voor de toepassing van dit lid wordt een bedrag van 10 miljoen EUR (UPB 10.3.1.3.2, post 417702) toegewezen voor het begrotingsjaar 2005. Voor de volgende begrotingsjaren wordt een regeling getroffen overeenkomstig artikel 3, lid 2, onder i), van regionale wet nr. 10 van 27 april 1999, zoals gewijzigd’, ofschoon hij in beginsel staatssteun kan vormen die door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties de mededinging vervalst of dreigt te vervalsen, toch worden geacht verenigbaar te zijn met de [artikelen 107 en 108 VWEU], gelet op de redenen die de [Commissie] er in haar [beschikking van 2002] toe hebben gebracht om vast te stellen dat, aangezien was voldaan aan de criteria van de ‚communautaire richtsnoeren voor staatssteun in de landbouwsector’, de soortgelijke bepalingen van artikel 11 van regionale wet nr. 40/1997 en artikel 7 van regionale wet nr. 22/1999 verenigbaar waren met de artikelen [107 en 108 VWEU]?”

14.      Schriftelijke opmerkingen zijn ingediend door de ASPC, de Italiaanse Republiek en de Europese Commissie. Vanwege de COVID‑19-pandemie is de op 30 april 2020 geplande terechtzitting geannuleerd. In plaats daarvan zijn de vragen voor een mondeling antwoord die voorafgaand aan de terechtzitting aan partijen waren toegezonden, omgezet in aan de in artikel 23 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie bedoelde belanghebbenden gerichte vragen voor een schriftelijk antwoord. Daarnaast is de Italiaanse Republiek in het kader van de maatregelen tot organisatie van de procesgang als bedoeld in artikel 62, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering verzocht aanvullende vragen te beantwoorden. De ASPC, de Italiaanse Republiek en de Commissie hebben de vragen binnen de door het Hof gestelde termijnen beantwoord.

III. Analyse

15.      Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen van het Hof te vernemen of de in artikel 1 van regionale wet nr. 12/1989 vastgestelde vergoeding voor eigenaren van dieren die zijn geslacht omdat ze leden aan bepaalde besmettelijke ziekten (hierna: „betrokken vergoeding”), die wordt gefinancierd door artikel 25, lid 16, van regionale wet nr. 19/2005, staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU vormt.

16.      Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, wenst de verwijzende rechter met zijn tweede vraag te vernemen of artikel 25, lid 16, van regionale wet nr. 19/2005 moet worden geacht „verenigbaar [te zijn] met [de artikelen 107 en 108 VWEU], gelet op de redenen die de [Commissie] er in haar [beschikking van 2002] toe hebben gebracht om te oordelen […] dat de soortgelijke bepalingen in artikel 11 van wet nr. 40/1997 van de regio Sicilië en artikel 7 van wet nr. 22/1999 van de regio Sicilië verenigbaar zijn met de artikelen [107 en 108 VWEU]”.(9)

17.      Op verzoek van het Hof zal ik mijn analyse in deze conclusie beperken tot de tweede prejudiciële vraag. Ik ga er dus ten behoeve van het betoog van uit dat de betrokken vergoeding staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU vormt.

A.      Bevoegdheid van het Hof om de tweede prejudiciële vraag te beantwoorden

18.      De Commissie betoogt dat de tweede prejudiciële vraag niet‑ontvankelijk is omdat het Hof niet bevoegd is om uitspraak te doen over de verenigbaarheid van steunmaatregelen met de interne markt.

19.      Naar mijn mening is het Hof bevoegd om de tweede vraag te beantwoorden.

20.      Het klopt dat het Hof volgens vaste rechtspraak niet bevoegd is om zich uit te spreken over de verenigbaarheid van staatssteun of van een steunregeling met de interne markt, aangezien de beoordeling van deze verenigbaarheid valt onder de exclusieve bevoegdheid van de Commissie, die daarbij onder toezicht van de rechters van de Europese Unie staat.(10)

21.      Het komt mij echter voor dat de verwijzende rechter met zijn tweede vraag, zoals weergegeven in punt 16 hierboven, het Hof niet vraagt of de betrokken vergoeding verenigbaar is met de interne markt. Ik benadruk dat die rechter zelf in de verwijzingsbeslissing opmerkt dat „het niet aan de nationale rechter staat om zich uit te spreken over de verenigbaarheid van [de betrokken vergoeding] met de interne markt, daar deze beoordeling […] tot de exclusieve bevoegdheid van de Commissie behoort”.

22.      Gezien de verwijzing in de tweede vraag naar de beschikking van 2002, wenst de verwijzende rechter volgens mij te vernemen of artikel 25, lid 16, van regionale wet nr. 19/2005 onder de beschikking van 2002 valt, waardoor die maatregel niet behoefde te worden aangemeld bij en goedgekeurd door de Commissie voordat hij tot uitvoering werd gebracht.

23.      In dit verband merk ik op dat de procedure in het kader van de toezichtregeling voor staatssteun verschilt naargelang de steun „bestaande steun” – wat, zoals hieronder zal worden toegelicht, het geval zou zijn voor de betrokken vergoeding, indien zij wordt geacht onder de beschikking van 2002 te vallen – of „nieuwe steun” betreft. Hoewel nieuwe steunmaatregelen krachtens artikel 108, lid 3, VWEU tijdig bij de Commissie moeten worden aangemeld en niet tot uitvoering kunnen worden gebracht voordat de Commissie een eindbeslissing heeft genomen, kunnen bestaande steunmaatregelen overeenkomstig artikel 108, lid 1, VWEU regelmatig tot uitvoering worden gebracht zolang de Commissie ze niet onverenigbaar met de interne markt heeft verklaard. Anders dan nieuwe steunmaatregelen, behoeven bestaande steunmaatregelen dus niet bij de Commissie te worden aangemeld.(11)

24.      Bijgevolg komt het mij voor dat de verwijzende rechter met zijn tweede vraag wenst te vernemen of, aangezien eerder in de beschikking van 2002 soortgelijke bepalingen zijn goedgekeurd, artikel 25, lid 16, van regionale wet nr. 19/2005 bestaande steun vormt in de zin van artikel 1, onder b), van verordening nr. 659/1999.

25.      Anders dan de Commissie betoogt, kan het Hof volgens de rechtspraak de verwijzende rechter de uitleggingsgegevens met betrekking tot het Unierecht verschaffen die hem in staat stellen om te beoordelen of een nationale maatregel bestaande dan wel nieuwe steun vormt.(12)

26.      Ik concludeer hieruit dat het Hof bevoegd is om de tweede prejudiciële vraag te beantwoorden.

B.      Beoordeling van de tweede prejudiciële vraag

27.      Hieronder zal ik allereerst onderzoeken of artikel 25, lid 16, van regionale wet nr. 19/2005 een bestaande steunmaatregel vormt die als zodanig niet behoeft te worden aangemeld voordat hij tot uitvoering wordt gebracht. Omdat ik denk dat dat niet het geval is, zal ik vervolgens nagaan of deze maatregel, zoals de Italiaanse regering betoogt, niettemin van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, VWEU kan worden vrijgesteld omdat hij voor de groepsvrijstelling van verordening (EU) nr. 702/2014 van de Commissie(13) in aanmerking komt, dan wel of die vergoeding, zoals de Commissie betoogt, van diezelfde verplichting kan worden vrijgesteld omdat het daarbij gaat om de-minimissteun in de zin van verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie(14).

1.      Vormt artikel 25, lid 16, van regionale wet nr. 19/2005 bestaande steun?

28.      De ASPC betoogt dat artikel 25, lid 16, van regionale wet nr. 19/2005 niet verenigbaar is met de artikelen 107 en 108 VWEU. Volgens de ASPC is dit zo omdat die maatregel ten eerste niet bij de Commissie is aangemeld, de Commissie zich ten tweede in de beschikking van 2002 op het standpunt heeft gesteld dat soortgelijke maatregelen in strijd met artikel 108, lid 3 VWEU tot uitvoering waren gebracht, en de beschikking van 2002 ten derde bindend is voor de nationale rechterlijke instanties.

29.      De Italiaanse regering betoogt dat artikel 25, lid 16, van regionale wet nr. 19/2005 als verenigbaar met de artikelen 107 en 108 VWEU moet worden beschouwd. Volgens de Italiaanse regering voldoet die regeling aan de voorwaarden van artikel 26 van verordening nr. 702/2014 en is zij derhalve vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, VWEU. Die regeling moet als verenigbaar met de interne markt worden beschouwd, omdat de Commissie in de beschikking van 2002 heeft vastgesteld dat soortgelijke maatregelen binnen de werkingssfeer van artikel 107, lid 3, onder c), VWEU vallen. Die vaststelling moet met betrekking tot artikel 25, lid 16, van regionale wet nr. 19/2005 worden bevestigd.

30.      De Commissie spreekt zich niet uit over de grond van de tweede vraag die zij als niet-ontvankelijk beschouwt.

31.      Ik ben van mening dat de in de beschikking van 2002 beoordeelde maatregelen bestaande staatssteun vormen maar dat artikel 25, lid 16, van regionale wet nr. 19/2005 een wijziging van die maatregelen betreft die niet louter formeel of administratief van aard is, waardoor deze bepaling als nieuwe steun moet worden beschouwd en als zodanig moet worden aangemeld voordat zij tot uitvoering wordt gebracht.

32.      Zoals in punt 23 hierboven is vermeld, staat vast dat de kwalificatie van een staatssteunmaatregel als bestaande of als nieuwe steun belangrijke gevolgen heeft op het gebied van procedurele behandeling.

33.      Volgens artikel 108, lid 3, VWEU moet een nieuwe steunmaatregel worden aangemeld bij en goedgekeurd door de Commissie voordat hij tot uitvoering wordt gebracht. Een nieuwe steunmaatregel die zonder goedkeuring van de Commissie wordt toegekend, is onwettig. In dat geval moet de Commissie onderzoeken of die steun verenigbaar is met de interne markt en, indien zij zou vaststellen dat dat niet het geval is, moet de Commissie gelasten dat deze wordt teruggevorderd tenzij dit in strijd zou zijn met een algemeen beginsel van het Unierecht.(15) Nationale rechterlijke instanties moeten overeenkomstig hun nationale recht alle nodige consequenties verbinden aan de schending van artikel 108, lid 3, VWEU, zowel wat de geldigheid van handelingen tot uitvoering van de betrokken steunmaatregelen betreft, als wat de terugvordering van in strijd met die bepaling verleende financiële steun betreft.(16)

34.      Wat bestaande steunmaatregelen betreft volgt uit artikel 108, lid 1, VWEU dat indien de Commissie van oordeel is dat een bestaande steunregeling niet of niet langer verenigbaar is met de interne markt, zij de betrokken lidstaat dienstige maatregelen voorstelt, zoals wijziging of opheffing van die regeling. Indien de lidstaat deze maatregelen aanvaardt, verbindt hij zich ertoe deze tot uitvoering te brengen. Indien de lidstaat de voorgestelde maatregelen niet aanvaardt, kan de Commissie de formele onderzoeksprocedure inleiden.(17) Hieruit volgt dat bestaande steunmaatregelen niet behoeven te worden aangemeld en regelmatig tot uitvoering kunnen worden gebracht zolang de Commissie ze niet onverenigbaar met de interne markt heeft verklaard.(18)

35.      Het begrip bestaande steun wordt in artikel 108, lid 1, VWEU weliswaar genoemd maar het wordt er niet gedefinieerd. Derhalve moet gebruik worden gemaakt van de definities in het afgeleide recht en met name in verordening nr. 659/1999.

36.      Volgens artikel 1, onder b), van verordening nr. 659/1999 is bestaande steun onder meer „goedgekeurde steun”, dat wil zeggen „steunregelingen en individuele steun die door de Commissie of de Raad zijn goedgekeurd” [punt ii) van die bepaling].(19)

37.      In artikel 1, onder c), van verordening nr. 659/1999 wordt het begrip „nieuwe steun” omschreven als „alle steun […] die geen bestaande steun is, met inbegrip van wijzigingen in bestaande steun”. Wijzigingen in bestaande steun worden in artikel 4, lid 1, van verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie(20) omschreven als „iedere wijziging […], met uitzondering van aanpassingen van louter formele of administratieve aard die de beoordeling van de verenigbaarheid van de steunmaatregel met de [interne] markt niet kunnen beïnvloeden”.

38.      In artikel 4, lid 1, tweede volzin, van verordening nr. 794/2004 wordt gepreciseerd dat „[e]en verhoging van de oorspronkelijk voor een bestaande steunregeling [uitgetrokken] middelen met maximaal 20 procent, […] echter niet als een wijziging van bestaande steun [wordt] beschouwd”. Volgens artikel 4, lid 2, van deze verordening vormen verhogingen van de voor een goedgekeurde steunregeling uitgetrokken middelen met meer dan 20 procent wijzigingen die bij de Commissie moeten worden aangemeld.

39.      Volgens de rechtspraak zijn de volgende maatregelen aangemerkt als wijzigingen van bestaande steunmaatregelen die niet louter formeel of administratief van aard zijn, en die dus nieuwe steunmaatregelen vormen: de uitbreiding (of de beperking) van het aantal begunstigden van een goedgekeurde steunregeling, de verlenging van de duur van die regeling, of (met inachtneming van de in het vorige punt genoemde drempel van 20 procent) verhogingen van het aan de regeling toegewezen budget.(21)

40.      Wat de begunstigden van de goedgekeurde steunregeling betreft heeft het Hof als nieuwe steun beschouwd: een wijziging van de criteria om te bepalen wie in aanmerking komt voor teruggave van energiebelasting (voorheen alleen de ondernemingen die zich bezighielden met de vervaardiging van lichamelijke economische goederen en vervolgens ook de dienstverleners)(22), de uitbreiding tot ondernemingen in Venetië en Chioggia (Italië) van een bestaande steunregeling voor verlagingen van sociale bijdragen in Mezzogiorno (Italië)(23), en de beperking van de personele werkingssfeer van de belastingregeling voor beroepssportclubs (eerst om het even welke club en daarna uitsluitend de vier beroepssportclubs met een positief financieel saldo in het voorafgaande boekjaar)(24).

41.      Wat betreft de verlenging in tijd van een goedgekeurde steunregeling, kan bijvoorbeeld worden verwezen naar het in hogere voorziening bevestigde arrest van 9 september 2009, Diputación Foral de Álava e.a./Commissie (T‑227/01–T‑229/01, T‑265/01, T‑266/01 en T‑270/01, EU:T:2009:315, punten 232‑234)(25), waarbij het Gerecht oordeelde dat de wijziging van, ten eerste, de duur van bestaande belastingkredieten, ten tweede, de toepassingsvoorwaarden ervan (en dus van het aantal begunstigden), en ten derde, de belastinggrondslag en het percentage van die kredieten een nieuwe steunmaatregel vormde. Evenzo is de verlenging met veertien maanden van de toepassing van een preferentieel elektriciteitstarief, die tot stand kwam als gevolg van een beschikking in kort geding van een nationale rechter, door het Hof als nieuwe steunmaatregel aangemerkt.(26)

42.      Wat verhogingen van voor een goedgekeurde steunregeling uitgetrokken middelen betreft, moet worden opgemerkt dat volgens de rechtspraak het begrip „voor een steunregeling uitgetrokken middelen” in de zin van artikel 4, lid 1, van verordening nr. 794/2004 niet beperkt is tot het bedrag van de daadwerkelijk toegekende steun. Dit begrip moet juist aldus worden uitgelegd dat het op het budget ziet, dat wil zeggen de bedragen waarover het met de toekenning van de betrokken steun belaste orgaan beschikt om die steun toe te kennen, zoals die door de betrokken lidstaat bij de Commissie zijn aangemeld en zoals die door laatstgenoemde zijn goedgekeurd.(27)

43.      Bijgevolg heeft het Hof geoordeeld dat de volgende maatregelen wijzigingen vormden die niet van louter formele of administratieve aard waren: een verhoging van de voor een goedgekeurde steunregeling uitgetrokken middelen met meer dan 50 % (in combinatie met een verlenging van die regeling met twee jaar)(28); een verhoging van de voor de goedgekeurde steunregeling aangemelde middelen, die 10 miljoen EUR bedroegen, met nog eens 10 miljoen EUR(29), en een toename van de opbrengst van belastingen ter financiering van meerdere steunregelingen die aan de hand van de bij de Commissie aangemelde ramingen waren goedgekeurd (behalve wanneer deze toename onder de drempel van 20 % van artikel 4, lid 1, van verordening nr. 794/2004 blijft)(30). Daarentegen werd de wijziging van de regeling voor de financiering van het openbare omroepwezen van een lidstaat waarbij een wegens het bezit van een toestel voor de ontvangst van radio en/of televisie verschuldigde omroepbijdrage werd vervangen door een omroepbijdrage die met name verschuldigd is wegens het gebruik van een woning of bedrijfsruimte, niet gezien als wijziging in bestaande steun. Het Hof heeft geconstateerd dat de vervanging van de oude omroepbijdrage door een nieuwe omroepbijdrage niet had geleid tot een aanzienlijke toename van de vergoeding die de openbare omroepen ontvingen.(31)

44.      In de onderhavige zaak heeft de Commissie, zoals in punt 11 hierboven is vermeld, in de beschikking van 2002 besloten geen bezwaar te maken tegen artikel 11 van wet nr. 40/1997 van de regio Sicilië en artikel 7 van regionale wet nr. 22/1999 (hierna: „maatregelen van 1997 en 1999”).

45.      Ik moet toelichten dat de maatregelen van 1997 en 1999 tot doel hadden de vergoeding als bedoeld in artikel 1 van regionale wet nr. 12/1989 te financieren. De maatregelen verwijzen uitdrukkelijk naar die bepaling. In artikel 11 van wet nr. 40/1997 van de regio Sicilië wordt een bedrag van 16 miljard ITL vrijgemaakt voor de betaling van de verschuldigde vergoeding voor in 1993, 1994, 1995, 1996 en 1997 geslachte dieren.(32) In artikel 7 van regionale wet nr. 22/1999 wordt voor datzelfde doel een extra bedrag van 20 miljard ITL vrijgemaakt.(33) Ik zou willen benadrukken dat het mij op basis van het dossier voorkomt dat de maatregelen van 1997 en 1999 geen enkele invloed hebben gehad op het recht op vergoeding en ook niet op de kenmerken van die vergoeding, zoals omschreven in artikel 1 van regionale wet nr. 12/1989.

46.      In de beschikking van 2002 nam de Commissie het standpunt in dat de maatregelen van 1997 en 1999 staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU vormden. De steunmaatregelen waren echter verenigbaar met de interne markt omdat zij voldeden aan de vier voorwaarden van de punten 11.4.2 tot en met 11.4.5 van de Communautaire richtsnoeren voor staatssteun in de landbouwsector.(34) Volgens de beschikking van 2002 hebben de Italiaanse autoriteiten ten eerste betoogd dat de ziekten waarop de maatregelen van 1997 en 1999 betrekking hadden, te weten tuberculose, brucellose en leukose, voor de overheid een reden tot bezorgdheid waren en vielen onder nationale regelgeving ter preventie, bestrijding en uitroeiing van dergelijke ziekten. Ten tweede wordt in de beschikking van 2002 vermeld dat zowel de maatregelen van 1997 als de maatregelen van 1999 volgens de Italiaanse autoriteiten preventief en compenserend bedoeld waren. Ten derde blijkt uit die beschikking, opnieuw volgens de Italiaanse autoriteiten, dat de maatregelen van 1997 en 1999 verenigbaar waren met de doelstellingen en bepalingen van de veterinaire wetgeving van de Unie. Ten vierde hebben de Italiaanse autoriteiten volgens de beschikking van 2002 benadrukt dat de op grond van de maatregelen van 1997 en 1999 toegekende steun 50 % van de door de veehouders geleden schade zou dekken terwijl een extra 30 % (voor runderen) of 50 % (voor schapen en geiten) door een vergoeding op grond van nationale, en dus niet regionale maatregelen zou worden gedekt. Daardoor zou 80 % van de door de eigenaren van runderen geleden schade en 100 % van de door de eigenaren van schapen en geiten geleden schade worden gedekt. Voorts wordt in de beschikking van 2002 opgemerkt dat naar mening van de Italiaanse autoriteiten het risico van overcompensatie slechts zou zijn gelopen voor oudere dieren zonder veel genetische waarde. De Commissie heeft in dit verband opgemerkt dat in individuele gevallen een zekere mate van overcompensatie aanvaardbaar was, wanneer die overcompensatie voortvloeide uit de behoefte aan administratieve eenvoud indien duizenden individuele aanvragen hadden moeten worden verwerkt.

47.      Dientengevolge betreurde de Commissie dat de maatregelen van 1997 en 1999 in strijd met artikel 108, lid 3, VWEU tot uitvoering waren gebracht(35), maar concludeerde zij dat die maatregelen binnen de werkingssfeer van artikel 107, lid 3, onder c), VWEU vielen en derhalve verenigbaar waren met de interne markt.

48.      Hieruit volgt dat de maatregelen van 1997 en 1999 moeten worden beschouwd als een goedgekeurde steunregeling en dus als bestaande steun in de zin van artikel 1, onder b), ii), van verordening nr. 659/1999.

49.      Derhalve moet worden onderzocht of artikel 25, lid 16, van regionale wet nr. 19/2005 een wijziging van de maatregelen van 1997 en 1999 vormt die niet van louter formele of administratieve aard is in de zin van artikel 1, onder c), van verordening nr. 659/1999 en artikel 4, lid 1, van verordening nr. 794/2004.

50.      Er zij aan herinnerd dat volgens de rechtspraak de besluiten waarbij de Commissie steunregelingen goedkeurt, als afwijkingen van het algemene beginsel van artikel 107, lid 1, VWEU dat staatssteun met de interne markt onverenigbaar is, strikt moeten worden uitgelegd.(36)

51.      Naar mijn mening vormt artikel 25, lid 16, van regionale wet nr. 19/2005 een wijziging van de bij beschikking van 2002 toegestane steunregeling die niet louter formeel of administratief van aard is.

52.      Artikel 25, lid 16, van regionale wet nr. 19/2005 beoogt immers de vergoeding te financieren waarin is voorzien bij artikel 1 van regionale wet nr. 12/1989, en verwijst uitdrukkelijk naar dat artikel. Voor dieren die tussen 2000 en 2006 zijn geslacht wordt daartoe in dat artikel een bedrag van 20 miljoen EUR vrijgemaakt. Onder voorbehoud van verificatie door de verwijzende rechter en net als de maatregelen van 1997 en 1999(37) lijkt artikel 25, lid 16, van regionale wet nr. 19/2005 geen enkele invloed te hebben op het recht op de betrokken vergoeding of op enig element ervan.

53.      Hieruit volgt dat artikel 25, lid 16, van regionale wet nr. 19/2005 ten eerste beoogt te voorzien in een verlenging van de betrokken vergoeding (verschuldigd aan de eigenaren van dieren die tussen 2000 en 2006 zijn geslacht, terwijl de maatregelen van 1997 en 1999 enkel golden voor dieren die tussen 1993 en 1997 waren geslacht), en ten tweede beoogt de voor die vergoeding uitgetrokken middelen te verhogen (met 20 miljoen EUR, terwijl in de maatregelen van 1997 en 1999 een bedrag van 36 miljard ITL, te weten ongeveer 18 592 448 EUR, werd vrijgemaakt).(38)

54.      De verhoging van de voor de steunregeling uitgetrokken middelen, zoals overgenomen in de beschikking van 2002, blijkt dus aanzienlijk hoger te zijn dan de in artikel 4, leden 1 en 2, van verordening nr. 794/2004 vastgestelde drempel van 20 %.(39) Dit is uiteraard onder voorbehoud van verificatie door de verwijzende rechter. Indien die rechter zou bevestigen dat de verhoging de drempel van 20 % overschrijdt, volgt daaruit dat artikel 25, lid 16, van regionale wet nr. 19/2005 geen louter formele of administratieve wijziging van de bij de beschikking van 2002 goedgekeurde regeling vormt. Dit geldt des te meer omdat de verhoging van de voor de bestaande steunregeling uitgetrokken middelen wordt gecombineerd met een verlenging van die regeling met zes jaar. Dit volgt ook uit de rechtspraak die in de punten 41 tot en met 43 hierboven is aangehaald.

55.      Voorts merk ik op dat maatregelen die vergelijkbaar zijn met artikel 25, lid 16, van regionale wet nr. 19/2005 en met de maatregelen van 1997 en 1999, dat wil zeggen maatregelen die tot doel hebben de vergoeding als bedoeld in artikel 1 van regionale wet nr. 12/1989 te financieren, zijn aangemeld bij de Commissie, die heeft besloten ten aanzien van die maatregelen geen bezwaar te maken. Volgens de gegevens in de beschikking van 2002(40) – zoals door de Italiaanse regering in antwoord op de maatregelen tot organisatie van de procesgang is bevestigd – was dit ten eerste het geval voor wet nr. 5/1993 van de regio Sicilië(41), waarin een bedrag van 10 miljard ITL (ongeveer 5 miljoen EUR) werd vrijgemaakt, die werd goedgekeurd bij beslissing van 2 april 1993(42), en ten tweede voor wet nr. 28/1995 van de regio Sicilië(43), waarin een bedrag van 16 miljard ITL (ongeveer 9,7 miljoen EUR) werd vrijgemaakt, die werd goedgekeurd bij beschikking van 15 september 1995.(44) Dit ondersteunt mijn conclusie dat artikel 25, lid 16, van regionale wet nr. 19/2005, net als andere financiële maatregelen, nieuwe steun vormt die voor hij tot uitvoering wordt gebracht, bij de Commissie moet worden aangemeld.

56.      Ik merk tevens op dat artikel 1 van regionale wet nr. 12/1989, dat het materiële voorschrift lijkt te zijn waarin de betrokken vergoeding wordt geregeld(45), zelf voorwerp is geweest van een beschikking van de Commissie om geen bezwaar te maken (hierna: „beschikking van 1989”).(46) In dat verband wijs ik erop dat de vraag of artikel 25, lid 16, van regionale wet nr. 19/2005 als een louter formele of administratieve wijziging van een bestaande steunmaatregel moet worden beschouwd, moet worden beoordeeld in het licht van de beschikking van 2002 en niet in het licht van de beschikking van 1989. De wijziging betreft immers met name de voor de goedgekeurde steunregeling uitgetrokken middelen, die meermaals zijn verhoogd en waarvan de laatste verhoging het voorwerp was van de in de beschikking van 2002 verleende goedkeuring.

57.      Mijn conclusie is dat een nationale maatregel als artikel 25, lid 16, van regionale wet nr. 19/2005, die uitsluitend tot doel heeft de voor een goedgekeurde steunregeling uitgetrokken middelen te verhogen en te voorzien in een verlenging van deze regeling met zes jaar, een wijziging van bestaande steun vormt in de zin van artikel 1, onder c), van verordening nr. 659/1999, tenzij die verhoging onder de drempel van 20 % van artikel 4, lid 1, tweede volzin, van verordening nr. 794/2004 blijft, hetgeen aan de verwijzende rechter staat om na te gaan.

58.      Hieruit volgt dat artikel 25, lid 16, van regionale wet nr. 19/2005 overeenkomstig artikel 108, lid 3, VWEU moest worden aangemeld bij de Commissie en door haar moest worden goedgekeurd voordat die wet tot uitvoering is gebracht.

59.      Het staat buiten kijf dat artikel 25, lid 16, van regionale wet nr. 19/2005 niet bij de Commissie is aangemeld.

60.      Zoals in punt 27 hierboven is vermeld, zou artikel 25, lid 16, van regionale wet nr. 19/2005 echter zijn vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting indien het, zoals de Italiaanse regering stelt, in aanmerking zou komen voor de groepsvrijstelling van verordening nr. 702/2014 of indien het, zoals de Commissie suggereert, de-minimissteun in de zin van verordening nr. 1408/2013 zou vormen. Ik ga nu na of dat het geval is.

2.      Is artikel 25, lid 16, van regionale wet nr. 19/2005 krachtens verordening nr. 702/2014 of krachtens verordening nr. 1408/2013 vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting?

61.      Ik stel vast dat de Italiaanse regering in haar schriftelijke opmerkingen heeft aangevoerd dat artikel 25, lid 16, van regionale wet nr. 19/2005 binnen de werkingssfeer van verordening nr. 702/2014 valt. Volgens haar is deze verordening ratione tempore van toepassing op de onderhavige zaak vanwege artikel 51 en, zoals vermeld in punt 29 hierboven, voldoet artikel 25, lid 16, van regionale wet nr. 19/2005 aan de voorwaarden van artikel 26 van verordening nr. 702/2014.

62.      Bij maatregel tot organisatie van de procesgang heeft het Hof de in artikel 23 van het Statuut van het Hof van Justitie bedoelde belanghebbenden gevraagd of verordening nr. 702/2014 ratione temporis van toepassing was op de voorliggende zaak en of artikel 25, lid 16, van regionale wet nr. 19/2005 voldeed aan de voorwaarden van artikel 26 van die verordening.

63.      In antwoord op die vragen heeft de ASPC betoogd dat artikel 25, lid 16, van regionale wet nr. 19/2005 buiten de werkingssfeer van verordening nr. 702/2014, zoals omschreven in artikel 1 ervan, viel. In ieder geval voldeed die regionale wetgeving niet aan de voorwaarden van artikel 26 van verordening nr. 702/2014.

64.      De Italiaanse regering heeft haar standpunt dat in punt 61 hierboven is samengevat, herhaald.

65.      De Commissie heeft aangevoerd dat verordening nr. 702/2014 ratione temporis van toepassing was, maar dat het onwaarschijnlijk was dat artikel 25, lid 16, van regionale wet nr. 19/2005 voldeed aan de voorwaarden van artikel 26 van die verordening.

66.      Gezien de beperkte informatie in het dossier, ben ik niet in staat om te bepalen of in casu aan de voorwaarden van verordening nr. 702/2014 is voldaan. Niettemin zal ik trachten de verwijzende rechter enkele aanwijzingen te geven.

67.      In de eerste plaats lijkt verordening nr. 702/2014, zoals de Italiaanse regering en de Commissie betogen, in casu ratione temporis van toepassing te zijn.

68.      Verordening nr. 702/2014 is op 1 juli 2014 in werking getreden(47), dat wil zeggen hoogstwaarschijnlijk(48) nadat de betrokken vergoeding aan AU is betaald.(49)

69.      In artikel 51, lid 1, van verordening nr. 702/2014 is evenwel opgenomen dat zij van toepassing is op „individuele steun die vóór de inwerkingtreding van deze verordening is toegekend”, mits die individuele steun voldoet aan de voorwaarden van die verordening.

70.      Afhankelijk van de vervulling van die voorwaarden, hetgeen aan de verwijzende rechter staat om na te gaan, is die verordening bijgevolg van toepassing op de onderhavige zaak.(50)

71.      In de tweede plaats zij eraan herinnerd dat individuele steun die op basis van steunregelingen wordt toegekend, krachtens artikel 3 van verordening nr. 702/2014 verenigbaar is met de interne markt en is vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, VWEU indien die steun voldoet aan de voorwaarden van hoofdstuk I en aan de specifieke voorwaarden voor de relevante steuncategorie van hoofdstuk III van die verordening.

72.      Wat de voorwaarden van hoofdstuk I van verordening nr. 702/2014 betreft, merk ik in het bijzonder op dat geen van de in artikel 4 van deze verordening genoemde aanmeldingsdrempels van toepassing lijkt te zijn, dat de betrokken vergoeding voldoet aan het transparantievereiste aangezien zij bestaat in een subsidie [zie artikel 5, lid 2, onder a)], en dat geen enkel bewijs van een stimulerend effect vereist is voor zover zij strekt tot vergoeding van de door eigenaren van geslachte dieren geleden schade [zie artikel 6, lid 5, onder d)].

73.      Wat de voorwaarden van hoofdstuk III van verordening nr. 702/2014 betreft, is de relevante steuncategorie de categorie die is omschreven in artikel 26 van deze verordening, dat onder meer betrekking heeft op de steun voor de kosten van preventie, bestrijding en uitroeiing van dierziekten en voor het herstel van schade als gevolg van dergelijke ziekten.

74.      Ten eerste betoogt de Italiaanse regering in dat verband dat artikel 25, lid 16, van regionale wet nr. 19/2005 onderdeel uitmaakt van een nationaal programma ter voorkoming, bestrijding of uitroeiing van de betrokken dierziekten, zoals in artikel 26, lid 2, van verordening nr. 702/2014 wordt vereist. Ik merk op dat in artikel 1 van regionale wet nr. 12/1989, in de beschikking van 2002 en in het antwoord van de ASPC op de schriftelijke vragen van het Hof wordt verwezen naar een andere vergoeding, die in nationale – niet regionale – wetgeving is geregeld en die een aanvulling op de betrokken vergoeding vormt.(51)

75.      Ten tweede staan de dierziekten waarvoor krachtens artikel 25, lid 16, van regionale wet nr. 19/2005 een vergoeding wordt toegekend, te weten tuberculose en leukose (wat runderen betreft) en brucellose (wat runderen, schapen en geiten betreft) in de lijst van dierziekten van de Wereldorganisatie voor diergezondheid(52), zoals in artikel 26, lid 4, van verordening nr. 702/2014 wordt vereist.

76.      Ten derde betoogt de Commissie dat in casu niet is voldaan aan de voorwaarde van artikel 26, lid 6, van verordening nr. 702/2014, dat de steun moet worden betaald binnen vier jaar na de datum waarop de door de dierziekte veroorzaakte uitgaven of verliezen zijn ontstaan. In dat verband merk ik op dat de betrokken vergoeding waarschijnlijk op zijn vroegst in 2008 aan AU is betaald(53) en dat die vergoeding volgens de schriftelijke opmerkingen van de ASPC betrekking had op vanaf 2003 geslachte dieren. Indien dit klopt, zou in ieder geval een deel van de betrokken vergoeding aan AU in strijd met artikel 26, lid 6, van verordening nr. 702/2014 kunnen zijn betaald. Ook dit staat aan de verwijzende rechter om na te gaan.

77.      Ten vierde betoogt de ASPC dat de betrokken vergoeding niet voldoet aan de voorwaarde van artikel 26, leden 7 en 8, van verordening nr. 702/2014, aangezien zij geen betrekking heeft op de in die bepalingen genoemde in aanmerking komende kosten, maar uitsluitend is gericht op het vergoeden van de door veehouders geleden schade. Volgens de ASPC voldoet de berekening van de betrokken vergoeding op basis van het soort, het geslacht en de leeftijd van de dieren bovendien niet aan de voorwaarde van artikel 26, lid 9, van diezelfde verordening, waarin wordt voorgeschreven dat de berekening moet worden gebaseerd op de marktwaarde van de geslachte dieren.

78.      De redenering van de ASPC overtuigt mijns inziens niet. Los van de opvatting van de Italiaanse regering dat de betrokken vergoeding zowel preventief als compenserend kan zijn, merk ik op dat een steunmaatregel in de zin van artikel 26 van verordening nr. 702/2014 als enige doel mag hebben veehouders te vergoeden voor de slacht van dieren. Deze bepaling ziet immers volgens lid 1 ervan niet alleen op steun om kleine en middelgrote ondernemingen „te vergoeden voor de kosten van preventie, bestrijding en uitroeiing” van dierziekten, maar ook op steun „om dergelijk ondernemingen te vergoeden voor door dierziekten […] veroorzaakte verliezen”.(54) Bovendien lijkt mij dat de leden 7, 8 en 9 van artikel 26 van verordening nr. 702/2014 op verschillende maatregelen van toepassing zijn. Terwijl artikel 26, lid 7, gaat over „preventiemaatregelen”, gaat artikel 26, lid 8, over „bestrijdings- en uitroeiingsmaatregelen”, en artikel 26, lid 9, over „steun voor het herstel van schade als gevolg van dierziekten”. Indien artikel 25, lid 16, van regionale wet nr. 19/2005 enkel tot doel zou hebben, zoals de ASPC stelt, de veehouders te vergoeden voor de slacht van dieren, zou de op die basis toegekende vergoeding dus moeten worden berekend op een wijze die in overeenstemming is met artikel 26, lid 9, van verordening nr. 702/2014, namelijk op basis van „de marktwaarde van de dieren die zijn geslacht” en het daarmee samenhangende „inkomensverlies”. In dat geval kan geen rekening worden gehouden met de in artikel 26, leden 7 en 8, genoemde in aanmerking komende kosten omdat die leden van toepassing zijn op andere soorten steunmaatregelen. Ten slotte zie ik niet in waarom, zoals de ASPC betoogt, de soort, het geslacht en de leeftijd van geslachte dieren niet als relevante factoren voor de bepaling van hun marktwaarde zouden mogen worden beschouwd.

79.      Ten vijfde zal de verwijzende rechter moeten nagaan of, zoals de ASPC stelt, formeel niet is erkend dat zich een uitbraak heeft voorgedaan, zoals in artikel 26, lid 10, van verordening nr. 702/2014 wordt vereist.

80.      Ten zesde merk ik op dat de Commissie zich in de beschikking van 2002 mild heeft opgesteld ten aanzien van het in artikel 26, lid 13, van verordening nr. 702/2014 gestelde vereiste(55) dat de op grond van artikel 26 verleende steun „en de eventuele andere door de begunstigde ontvangen betalingen” niet meer mogen bedragen dan 100 % van de in aanmerking komende kosten (in casu 100 % van de marktwaarde en daarmee samenhangend inkomensverlies). Zoals in punt 46 hierboven is vermeld, heeft de Commissie met het oog op administratieve eenvoud in die beschikking aanvaard dat in individuele gevallen sprake kan zijn van een zekere mate van overcompensatie.

81.      Indien de verwijzende rechter van oordeel zou zijn dat in casu is voldaan aan de voorwaarden van hoofdstuk I en artikel 26 van verordening nr. 702/2014, zou daaruit dus volgen dat de Italiaanse autoriteiten artikel 108, lid 3, VWEU niet hebben geschonden door artikel 25, lid 16, van regionale wet nr. 19/2005 niet aan te melden voordat die bepaling tot uitvoering werd gebracht.

82.      Mocht de verwijzende rechter, met name in het licht van punt 76 hierboven, daarentegen oordelen dat niet aan deze voorwaarden is voldaan, dan zou deze regeling in strijd met artikel 108, lid 3, VWEU tot uitvoering zijn gebracht. Zoals in punt 60 hierboven is opgemerkt, zou artikel 25, lid 16, van regionale wet nr. 19/2005 echter alsnog in overeenstemming met deze bepaling tot uitvoering zijn gebracht indien de regeling de-minimissteun in de zin van verordening nr. 1408/2013 vormt, zoals de Commissie in haar antwoord op de vragen van het Hof heeft gesuggereerd.

83.      In dat verband merk ik op dat die verordening weliswaar op 1 januari 2014 in werking is getreden(56), maar niettemin op grond van artikel 7, lid 1, ervan ratione temporis van toepassing lijkt te zijn. Net als in artikel 51, lid 1, van verordening nr. 702/2014 is in die bepaling opgenomen dat verordening nr. 1408/2013 „van toepassing [is] op voor haar inwerkingtreding verleende steun indien de steun aan alle [daarin] vervatte voorwaarden voldoet”. In dat verband kan de redenering met betrekking tot verordening nr. 702/2014, ook voor verordening nr. 1408/2013 worden aangevoerd.(57)

84.      Krachtens artikel 3, lid 1, van verordening nr. 1408/2013 worden steunmaatregelen „geacht niet aan alle criteria van artikel 107, lid 1, [VWEU] te voldoen en zijn [zij] derhalve vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, [VWEU], indien zij voldoen aan de voorwaarden die in deze verordening zijn vastgesteld”.

85.      De aan AU toegekende compensatie, die 11 930,08 EUR bedraagt, is niet hoger dan het in artikel 3, lid 2, van verordening nr. 1408/2013 vastgestelde de-minimisplafond (ervan uitgaande dat AU over een periode van drie belastingjaren geen aanvullende steun heeft ontvangen waardoor deze in combinatie met bovengenoemde steun hoger zou liggen dan het de‑minimisplafond). Het staat aan de verwijzende rechter om na te gaan of het totale bedrag van de de-minimissteun voor landbouwbedrijven in Italië niet hoger is dan het in artikel 3, lid 3, en de bijlage bij die verordening vastgestelde nationale maximum.

86.      Ik kom tot de conclusie dat een nationale maatregel als artikel 25, lid 16, van regionale wet nr. 19/2005 kan worden vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, VWEU, voor zover hij voldoet aan de voorwaarden van hoofdstuk I en artikel 26 van verordening nr. 702/2014, in het bijzonder de voorwaarde van artikel 26, lid 6, van die verordening dat de steun moet worden betaald binnen vier jaar na de datum waarop de kosten of het door de dierziekte veroorzaakte verlies zich hebben voorgedaan, hetgeen aan de verwijzende rechter staat om na te gaan. Een dergelijke maatregel kan ook van de aanmeldingsverplichting worden vrijgesteld indien hij voldoet aan de voorwaarden van verordening nr. 1408/2013, hetgeen eveneens aan de verwijzende rechter staat om na te gaan.

IV.    Conclusie

87.      In het licht van het voorgaande geef ik het Hof in overweging de tweede vraag van de Corte suprema di cassazione te beantwoorden als volgt:

„1)      Een nationale maatregel zoals de maatregel die in het hoofdgeding aan de orde is, die uitsluitend tot doel heeft de voor een goedgekeurde steunregeling uitgetrokken middelen te verhogen en te voorzien in een verlenging van deze regeling met zes jaar, vormt een wijziging in bestaande steun in de zin van artikel 1, onder c), van verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel [108 VWEU], tenzij die verhoging onder de drempel van 20 % blijft als bedoeld in artikel 4, lid 1, tweede volzin, van verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie van 21 april 2004 tot uitvoering van [verordening nr. 659/1999] van de Raad tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel [108 VWEU], hetgeen aan de verwijzende rechter staat om na te gaan.

2)      Een dergelijke maatregel kan worden vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, VWEU, indien hij voldoet aan de voorwaarden van hoofdstuk I en artikel 26 van verordening (EU) nr. 702/2014 van de Commissie van 25 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard, in het bijzonder de voorwaarde van artikel 26, lid 6, van die verordening dat de steun moet worden betaald binnen vier jaar na de datum waarop de kosten of het door de dierziekte veroorzaakte verlies zich hebben voorgedaan, hetgeen aan de verwijzende rechter staat om na te gaan. Deze maatregel kan voorts van de aanmeldingsverplichting worden vrijgesteld indien hij voldoet aan de voorwaarden van verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de‑minimissteun in de landbouwsector, hetgeen eveneens aan de verwijzende rechter staat om na te gaan.”


1      Oorspronkelijke taal: Engels.


2      PB 1999, L 83, blz. 1.


3      Legge Regione Sicilia 5 giugno 1989, n. 12 – Interventi per favorire il risanamento e il reintegro degli allevamenti zootecnici colpiti dalla tubercolosi, dalla brucellosi e da altre malattie infettive e diffusive e contributi alle associazioni degli allevatori (wet nr. 12 van de regio Sicilië van 5 juni 1989 tot vaststelling van maatregelen ter vergemakkelijking van de sanering en het herstel van door tuberculose, brucellose of andere besmettelijke en veel voorkomende ziekten getroffen veehouderijbedrijven en bijdragen aan landbouwersverenigingen (hierna: „regionale wet nr. 12/1989”).


4      Legge Regione Sicilia 22 dicembre 2005, n. 19 – Misure finanziarie urgenti e variazioni al bilancio della Regione per l’esercizio finanziario 2005. Disposizioni varie (wet nr. 19 van de regio Sicilië van 22 december 2005 tot vaststelling van dringende financiële maatregelen en tot wijziging van de begroting van de regio voor het begrotingsjaar 2005. Diverse bepalingen) (hierna: „regionale wet nr. 19/2005”).


5      Beschikking van de Commissie van 11 december 2002 betreffende steunmaatregelen nr. 37/98 (ex N 808/97) en nr. 138/02 – Italië (Sicilië) – Steun naar aanleiding van besmettelijke dierziekten: Artikel 11 van wet nr. 40/1997 van de regio Sicilië „Wijzigingen in de balans van de regio en in de balans van de dienst Staatsbosbeheer voor het begrotingsjaar 1997 – Wijziging van artikel 49 van regionale wet nr. 30 van 7 augustus 1997” (steunmaatregel nr. 37/98) en artikel 7 van regionale wet nr. 22/1999, „Dringende maatregelen voor de agrarische sector” (steunmaatregel nr. 138/02) [C(2002) 4786] (hierna: „beschikking van 2002”).


6      Legge Regione Sicilia 7 novembre 1997, n. 40 – Variazioni al bilancio della Regione ed al bilancio dell’Azienda delle forestente demaniali della regione siciliana per l’anno finanziario 1997 – Assestamento. Modifica dell’articolo 49 della legge regionale 7 agosto 1997, n. 30 (wet nr. 40 van de regio Sicilië van 7 november 1997 tot wijziging van de regionale begroting en van de begroting van de Siciliaanse regionale dienst Staatsbosbeheer, voor het boekjaar 1997 – Wijziging van artikel 49 van wet nr. 30 van de regio Sicilië van 7 augustus 1997) (hierna: „regionale wet nr. 40/1997”).


7      Legge Regione Sicilia 28 settembre 1999, n. 22 – Interventi urgenti per il settore agricolo (wet nr. 22 van de regio Sicilië van 28 september 1999, houdende dringende maatregelen in de agrarische sector; hierna: „regionale wet nr. 22/1999”).


8      PB 2000, C 28, blz. 2, met rectificatie in PB 2000, C 232, blz. 17.


9      Ik merk op dat in artikel 25, lid 16, van regionale wet nr. 19/2005, waarvan de verenigbaarheid met de artikelen 107 en 108 VWEU in de eerste en de tweede prejudiciële vraag ter discussie staat, niet alleen de financiering van de betrokken vergoeding wordt geregeld, maar ook de financiering van de vergoeding die wordt betaald aan zelfstandige dierenartsen die betrokken zijn bij de saneringsactiviteiten, overeenkomstig artikel 1 van regionale wet nr. 12/1989. Het hoofdgeding betreft echter alleen de betrokken vergoeding, waarvan AU stelt dat die hem is verschuldigd. Het gaat niet over de betaling aan zelfstandige dierenartsen. Ik zal de verenigbaarheid van artikel 25, lid 16, van regionale wet nr. 19/2005 met de artikelen 107 en 108 VWEU dus slechts onderzoeken voor zover het betrekking heeft op de betaling van de betrokken vergoeding aan AU.


10      Arresten van 10 juni 2010, Fallimento Traghetti del Mediterraneo (C‑140/09, EU:C:2010:335, punt 22); 16 juli 2015, BVVG (C‑39/14, EU:C:2015:470, punt 19), en 19 december 2019, Arriva Italia e.a. (C‑385/18, EU:C:2019:1121, punt 83).


11      Arresten van 18 juli 2013, P (C‑6/12, EU:C:2013:525, punt 36); 19 maart 2015, OTP Bank (C‑672/13, EU:C:2015:185, punt 35); 26 oktober 2016, DEI/Commissie (C‑590/14 P, EU:C:2016:797, punt 45); 27 juni 2017, Congregación de Escuelas Pías Provincia Betania (C‑74/16, EU:C:2017:496, punt 86), en 20 september 2018, Carrefour Hypermarchés e.a. (C‑510/16, EU:C:2018:751, punt 25). Zie ook de conclusies van advocaat-generaal Sharpston in de zaak P (C‑6/12, EU:C:2013:69, punten 22‑26 en 35), en advocaat-generaal Wahl in de zaak Fallimento Traghetti del Mediterraneo (C‑387/17, EU:C:2018:712, punten 37‑41).


12      Arrest van 13 december 2018, Rittinger e.a. (C‑492/17, EU:C:2018:1019, punt 43).


13      Verordening van 25 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PB 2014, L 193, blz. 1).


14      Verordening van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector (PB 2013, L 352, blz. 9).


15      Zie artikel 1, onder f), en artikel 14, lid 1, van verordening nr. 659/1999.


16      Arresten van 11 november 2015, Klausner Holz Niedersachsen (C‑505/14, EU:C:2015:742, punten 24, 26 en 46); 5 maart 2019, Eesti Pagar (C‑349/17, EU:C:2019:172, punten 89, 92 en 95), en 19 december 2019, Arriva Italia e.a. (C‑385/18, EU:C:2019:1121, punten 84, 87 en 88).


17      Zie de artikelen 17‑19 van verordening nr. 659/1999.


18      Zie de in voetnoot 11 hierboven aangehaalde rechtspraak.


19      Gelet op de nadruk van de verwijzende rechter op de beschikking van 2002, beperk ik mij ertoe te onderzoeken of artikel 25, lid 16, van regionale wet nr. 19/2005 bestaande steun vormt in de zin van artikel 1, onder b), ii), van verordening nr. 659/1999. Bijgevolg onderzoek ik niet of die regeling onder punt iv) van die bepaling valt, waarbij steun „als bestaande steun wordt beschouwd” bij het verstrijken van de in artikel 15 van deze verordening bedoelde verjaringstermijn van tien jaar voor de terugvordering ervan door de Commissie. De vraag of een eventuele aan AU betaalde vergoeding als „bestaand kan worden beschouwd”, is immers niet vermeld in de motieven voor het verzoek om een prejudiciële beslissing of in de schriftelijke opmerkingen van partijen. Ongeacht de aan artikel 15 van verordening nr. 659/1999 toegekende werkingssfeer wanneer dat artikel voor een nationale rechterlijke instantie wordt ingeroepen (zie in dit verband de arresten van 26 april 2018, ANGED, C‑233/16, EU:C:2018:280, punt 80; 23 januari 2019, Fallimento Traghetti del Mediterraneo, C‑387/17, EU:C:2019:51, punt 62, en 30 april 2002, Government of Gibraltar/Commissie, T‑195/01 en T‑207/01, EU:T:2002:111, punt 130), is in het dossier bovendien onvoldoende informatie voorhanden om vast te stellen of deze termijn in casu al dan niet is verstreken (zie voetnoot 49 hieronder).


20      Verordening van 21 april 2004 tot uitvoering van verordening nr. 659/1999 van de Raad tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (PB 2004, L 140, blz. 1).


21      Zie ook voor de schending van een voorwaarde verbonden aan de verklaring van de Commissie dat er sprake is van verenigbaarheid (te weten het vereiste dat de steunaanvraag voor een investeringsproject wordt ingediend voordat met de uitvoering is begonnen) het arrest van 13 juni 2013, HGA e.a./Commissie (C‑630/11 P–C‑633/11 P, EU:C:2013:387, punten 93‑95).


22      Arrest van 14 november 2019, Dilly’s Wellnesshotel (C‑585/17, EU:C:2019:969, punten 51 en 61). Zie ook het arrest van 18 juli 2013, P (C‑6/12, EU:C:2013:525, punt 47).


23      Arrest van 28 november 2008, Hotel Cipriani e.a./Commissie (T‑254/00, T‑270/00 en T‑277/00, EU:T:2008:537, punten 361 en 362), bevestigd in hogere voorziening bij arrest van 9 juni 2011, Comitato „Venezia vuole vivere” e.a./Commissie (C‑71/09 P, C‑73/09 P en C‑76/09 P, EU:C:2011:368).


24      Arrest van 26 februari 2019, Athletic Club/Commissie (T‑679/16, niet gepubliceerd, EU:T:2019:112, punten 98‑102). De reden waarom de beperking van de personele werkingssfeer van de bestaande steunregeling werd beschouwd als een wijziging die niet louter formeel of administratief van aard was, was dat daarmee een fiscale differentiatie in de beroepssportsector werd ingevoerd. Die differentiatie had van invloed kunnen zijn op de beoordeling van de verenigbaarheid van die steun met de interne markt, aangezien de Spaanse regering zich niet meer geloofwaardig kon beroepen op sportbevordering.


25      Bij arrest van 28 juli 2011, Diputación Foral de Vizcaya e.a./Commissie (C‑471/09 P-C‑473/09 P, niet gepubliceerd, EU:C:2011:521).


26      Arrest van 26 oktober 2016, DEI/Commissie (C‑590/14 P, EU:C:2016:797, punten 58 en 59). Zie ook arresten van 4 december 2013, Commissie/Raad (C‑111/10, EU:C:2013:785, punt 58), en 20 maart 2014, Rousse Industry/Commissie (C‑271/13 P, niet gepubliceerd, EU:C:2014:175, punten 30‑39).


27      Arrest van 20 september 2018, Carrefour Hypermarchés e.a. (C‑510/16, EU:C:2018:751, punt 34).


28      Arrest van 20 mei 2010, Todaro Nunziatina & C. (C‑138/09, EU:C:2010:291, punt 47).


29      Arrest van 3 februari 2011, Cantiere navale De Poli/Commissie (T‑584/08, EU:T:2011:26, punt 65), bevestigd in hogere voorziening bij beschikking van 22 maart 2012, Cantiere navale De Poli/Commissie (C‑167/11 P, niet gepubliceerd, EU:C:2012:164).


30      Arrest van 20 september 2018, Carrefour Hypermarchés e.a. (C‑510/16, EU:C:2018:751, punten 39‑41, 50 en 53).


31      Arrest van 13 december 2018, Rittinger e.a. (C‑492/17, EU:C:2018:1019, punten 63‑67). Wat maatregelen betreft die niet als bestaande steun werden beschouwd, moet ook worden verwezen naar het arrest van 9 augustus 1994, Namur-Les assurances du crédit (C‑44/93, EU:C:1994:311, punten 28, 29 en 35), dat betrekking had op de uitbreiding van het werkterrein van een openbare instelling die steun ontvangt, en het arrest van 17 juni 1999, Piaggio (C‑295/97, EU:C:1999:313, punten 45‑47), waarin het Hof heeft geoordeeld dat het enkele feit dat de Commissie er relatief lang over heeft gedaan om een onderzoek naar een overheidsmaatregel in te stellen, er op zich niet toe kan leiden dat deze maatregel het objectieve karakter van bestaande steun verkrijgt.


32      In artikel 11 van regionale wet nr. 40/1997 wordt bepaald dat „ter verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 1 van regionale wet nr. 12/1989, zoals gewijzigd en aangevuld, […] een bedrag van 16 miljard ITL [wordt] vrijgemaakt voor de betaling van bedragen die de Azienda Unità Sanitaria Locale in Sicilië dient te betalen aan eigenaren van dieren die in 1993, 1994, 1995, 1996 en 1997 zijn geslacht omdat zij leden aan tuberculose, brucellose, leukose of andere besmettelijke ziekten, en voor de betaling van zelfstandige dierenartsen die in die periode bij saneringsactiviteiten betrokken waren.


33      In artikel 7 van regionale wet nr. 22/1999 werd „voor het boekjaar 1999 een bedrag van 20 miljard ITL voor de doelstellingen van artikel 11 van regionale wet nr. 40/1997” vrijgemaakt.


34      Zie voetnoot 8 hierboven.


35      Artikel 11 van regionale wet nr. 40/1997 is voorafgaand aan de vaststelling ervan bij de Commissie aangemeld, maar is in werking getreden voordat de beschikking van 2002 werd vastgesteld.


36      Arrest van 20 september 2018, Carrefour Hypermarchés e.a. (C‑510/16, EU:C:2018:751, punt 37).


37      Zie punt 45 hierboven.


38      De omrekening in euro is door de Commissie berekend in de beschikking van 2002 (zie blz. 4 van de beschikking).


39      Dit geldt zelfs wanneer rekening wordt gehouden met de in de beschikking van 2002 (zie blz. 4 van de beschikking) genoemde mogelijkheid om extra steun toe te kennen ter hoogte van 17 637 516 000 ITL (ongeveer 9 109 017 EUR) voor het jaar 1996 en ter hoogte van 19 898 146 000 ITL (ongeveer 10 276 535 EUR) voor het jaar 1997.


40      Zie blz. 3 en voetnoot 2 van de beschikking van 2002.


41      Legge Regione Sicilia 5 gennaio 1993, n. 5 – Rifinanziamento dell’articolo 1 della legge regionale 5 giugno 1989, n. 12 relativa a „Interventi per favorire il risanamento ed il reintegro degli allevamenti zootecnici colpiti dalla tubercolosi, dalla brucellosi e da altre malattie infettive e diffusive e contributi alle associazioni degli allevatori” [wet nr. 5 van de regio Sicilië van 5 januari 1993 tot herfinanciering van artikel 1 van (regionale wet nr. 12/1989)]. Artikel 1, lid 1, van wet nr. 5/1993 van de regio Sicilië bepaalt dat „ter verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 1 van [regionale wet nr. 12/1989] voor het boekjaar 1992 9 miljard ITL en voor het boekjaar 1993 1 miljard ITL wordt vrijgemaakt voor de toekenning van de vergoeding die moet worden betaald aan de eigenaren van dieren die in 1990, 1991 en 1992 zijn geslacht omdat ze leden aan tuberculose, brucellose of andere besmettelijke ziekten, en voor de betaling van de zelfstandige dierenartsen die bij de saneringsactiviteiten betrokken waren”.


42      Beschikking van de Commissie van 2 april 1993 betreffende steunmaatregel nr. 125/93 – Italië (Sicilië) – Wijziging van een bestaande steunmaatregel (nr. 149/89) door een herfinancieringsmaatregel. Saneringsmaatregelen in verband met besmette runderen en schapen (PB 1993, C 183, blz. 7). De conversie in euro komt uit die beschikking.


43      Legge Regione Sicilia 4 aprile 1995, n. 28 – Norme per favorire il risanamento e il reintegro degli allevamenti zootecnici colpiti da malattie infettive. Istituzione dell’anagrafe zootecnica. Norme per l’Ente di sviluppo agricolo e per il settore agricolo. Modifiche alla legge regionale 25 marzo 1986, n. 13 (wet nr. 28 van de regio Sicilië van 4 april 1995 houdende maatregelen ter vergemakkelijking van de sanering en het herstel van door besmettelijke ziekten getroffen veehouderijbedrijven, tot instelling van een register voor veestapels, houdende maatregelen ten behoeve van het Bureau voor landbouwontwikkeling en de landbouwsector, en tot wijziging van wet nr. 13 van de regio Sicilië van 25 maart 1986). In artikel 1, lid 1, van wet nr. 28/1995 van de regio Sicilië wordt bepaald dat „ter verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 1 van [regionale wet nr. 12/1989] voor het begrotingsjaar 1995 een bedrag van 16 miljard ITL wordt vrijgemaakt voor de toekenning van de vergoeding die moet worden betaald aan de eigenaren van dieren die in 1993, 1994 en 1995 zijn geslacht omdat zij leden aan tuberculose, brucellose of andere besmettelijke ziekten, en voor betaling van de zelfstandige dierenartsen die bij de saneringsactiviteiten betrokken waren”.


44      Beschikking van de Commissie van 15 september 1995 betreffende steunmaatregel nr. 485/A/95 – Italië (Sicilië) – Artikelen 1, 2 en 8 van regionale wet nr. 28/95 (PB 1997, C 216, blz. 26). De conversie in euro komt uit die beschikking.


45      Zoals in de punten 45 en 53 hierboven is vermeld, verwijzen artikel 25, lid 16, van regionale wet nr. 19/2005 en artikel 11 van regionale wet nr. 40/1997 uitdrukkelijk naar artikel 1 van regionale wet nr. 12/1989, maar in die artikelen wordt het recht op vergoeding of om het even welk element van die vergoeding (zoals bepaald in artikel 1 van regionale wet nr. 12/1989) niet gewijzigd.


46      Beschikking van de Commissie van 14 juli 1989 betreffende steunregeling nr. 149/89 – Italië (Sicilië) – Maatregelen voor de sanering van door tuberculose en brucellose aangetaste veebestanden (zie het Negentiende verslag van de Commissie over het mededingingsbeleid, gepubliceerd in 1990, blz. 331).


47      Zie artikel 52 van verordening nr. 702/2014.


48      Uit het dossier blijkt niet wanneer precies de betrokken vergoeding aan AU is betaald – en, zoals de Commissie opmerkt, zelfs niet of deze überhaupt is betaald. Ten behoeve van het betoog ga ik er echter van uit dat de betrokken vergoeding aan AU is betaald, aangezien zonder een dergelijke betaling geen sprake zou zijn van toekenning van staatssteun aan AU in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU. Volgens de rechtspraak moet steun in het geval van een meerjarenregeling als artikel 25, lid 16, van regionale wet nr. 19/2005 worden geacht eerst aan de begunstigde te zijn verleend op de datum waarop hij daadwerkelijk aan hem is uitbetaald, in plaats van de datum van vaststelling van de meerjarenregeling (zie arrest van 8 december 2011, France Télécom/Commissie, C‑81/10 P, EU:C:2011:811, punt 82; beschikking van 5 oktober 2016, Diputación Foral de Bizkaia/Commissie, C‑426/15 P, niet gepubliceerd, EU:C:2016:757, punten 29 en 30 en arresten van 28 oktober 2020, INAIL, C‑608/19, EU:C:2020:865, punt 34, en 29 november 2018, ARFEA/Commissie, T‑720/16, niet gepubliceerd, EU:T:2018:853, punten 171‑187).


49      De betrokken vergoeding zou immers op zijn vroegst in 2008 aan AU kunnen zijn betaald, aangezien de Giudice unico del Tribunale di Catania het verzoek van AU om de ASPC te veroordelen tot betaling van de betrokken vergoeding in 2008 heeft toegewezen (zie punt 8 hierboven).


50      Zie naar analogie het arrest van 14 november 2019, Dilly’s Wellnesshotel (C‑585/17, EU:C:2019:969, punten 76 en 77). Dat arrest heeft betrekking op artikel 58, lid 1, van verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PB 2014, L 187, blz. 1), waarin net als in artikel 51, lid 1, van verordening nr. 702/2014 wordt vermeld dat „[d]eze verordening […] van toepassing [is] op individuele steun die vóór de inwerkingtreding ervan is verleend, indien de steun voldoet aan de in deze verordening vastgestelde voorwaarden […]”.


51      In het bijzonder wordt in artikel 1 van regionale wet nr. 12/1989 verwezen naar legge 9 giugno 1964, n. 615 – Bonifica sanitaria degli allevamenti dalla tuberculosis e dalla brucellosis (wet nr. 615 van 9 juni 1964, inzake de sanering van door tuberculose en brucellose aangetaste veebestanden), waarnaar de ASPC ook verwijst.


52      Deze lijst is beschikbaar op de website van de Wereldorganisatie voor diergezondheid.


53      Zie voetnoot 49 hierboven.


54      Cursivering van mij.


55      Of veeleer met betrekking tot het vergelijkbare vereiste van punt 11.4.5 van de Communautaire richtsnoeren voor staatssteun in de landbouwsector (zie voetnoot 34 hierboven), aangezien verordening nr. 702/2014 nog niet was vastgesteld toen de beschikking van 2002 is genomen.


56      Zie artikel 8 van verordening nr. 1408/2013.


57      Zie punten 67-69 hierboven.