Language of document : ECLI:EU:T:2002:244

ARREST VAN HET GERECHT (Tweede kamer)

9 oktober 2002 (1)

„Gemeenschapsmerk - Woord UltraPlus - Absolute weigeringsgronden - Beschrijvend karakter - Onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, sub b en c, van verordening (EG) nr. 40/94”

In zaak T-360/00,

Dart Industries Inc., gevestigd te Orlando, Florida (Verenigde Staten van Amerika), vertegenwoordigd door J. Gray en K.-U. Jonas, advocaten,

verzoekster,

tegen

Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM), vertegenwoordigd door V. Melgar als gemachtigde,

verweerder,

betreffende een beroep tot vernietiging van de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 22 september 2000 (zaak R 278/2000-1) inzake de inschrijving van het woord UltraPlus als gemeenschapsmerk,

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: R. M. Moura Ramos, kamerpresident, J. Pirrung en A. W. H. Meij, rechters,

griffier: J. Plingers, administrateur,

gezien het op 25 november 2000 ter griffie van het Gerecht neergelegde verzoekschrift,

gezien de op 8 maart 2001 ter griffie van het Gerecht neergelegde memorie van antwoord,

na de terechtzitting op 29 mei 2002,

het navolgende

Arrest

     Voorgeschiedenis van het geschil

1.
    Op 23 december 1997 heeft verzoekster bij het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (hierna: „Bureau”) een aanvraag voor de inschrijving van een gemeenschapsmerk ingediend krachtens verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1), zoals gewijzigd.

2.
    De inschrijvingsaanvraag betreft het woord UltraPlus.

3.
    De waren waarvoor de aanvraag is ingediend, zijn plastic schotels voor magnetrons, heteluchtovens en traditionele ovens van klasse 21 in de zin van de Overeenkomst van Nice van 15 juni 1957 betreffende de internationale classificatie van de waren en diensten ten behoeve van de inschrijving van merken, zoals herzien en gewijzigd.

4.
    Bij beslissing van 20 januari 1999 heeft de onderzoeker de aanvraag afgewezen op grond van artikel 38 van verordening nr. 40/94. Zijns inziens mist het aangevraagde teken onderscheidend vermogen in de zin van artikel 7, lid 1, sub b, van deze verordening.

5.
    Bij beslissing van 22 september 2000 (hierna: „bestreden beslissing”) heeft de eerste kamer van beroep verzoeksters beroep tegen de beslissing van de onderzoeker verworpen.

6.
    De kamer van beroep heeft in wezen geoordeeld dat het aangevraagde woord de eigenschappen van de betrokken waren beschrijft en geen onderscheidend teken kan zijn, aangezien een potentiële consument daaruit alleen zal afleiden dat de producent de kwaliteit van zijn waren beklemtoont.

Conclusies van partijen

7.
    Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

-    de bestreden beslissing te vernietigen;

-    te gelasten dat de inschrijvingsaanvraag naar het Bureau wordt teruggezonden voor publicatie;

-    het Bureau te verwijzen in de kosten.

8.
    Het Bureau concludeert dat het het Gerecht behage:

-    het beroep te verwerpen;

-    verzoekster te verwijzen in de kosten.

9.
    Ter terechtzitting heeft verzoekster afstand gedaan van haar vordering, dat het Bureau wordt gelast de aanvraag voor de inschrijving van het merk UltraPlus overeenkomstig artikel 40 van verordening nr. 40/94 te publiceren. Voorts heeft zij verklaard dat zij haar opmerkingen inzake het beginsel van gelijke behandeling en het niet in aanmerking nemen van een stuk (addendum van 2 juni 2000) in de procedure voor de kamer van beroep niet als autonome rechtsmiddelen aanvoert, maar deze opmerkingen handhaaft om het Gerecht in te lichten over de context van het geschil.

In rechte

10.
    Tot staving van haar beroep voert verzoekster twee middelen aan: schending van artikel 7, lid 1, sub c, en van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94.

Schending van artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 40/94

Argumenten van partijen

11.
    Verzoekster betoogt dat volgens de kamers van beroep een teken niet beschrijvend is wanneer het louter suggestief is. Dit is het geval met het woord UltraPlus, dat niet uitsluitend en rechtstreeks wijst op de waren zelf of op eigenschappen waarnaar de consument misschien zoekt.

12.
    Voorts geeft verzoekster voorbeelden van gevallen waarin het Bureau tekens die bestaan uit vleiende termen die in hun geheel beschouwd geen eigen betekenis hebben, en zelfs tekens bestaande uit de combinatie van de termen „ultra” of „plus” met zelfstandige of bijvoeglijke naamwoorden heeft ingeschreven.

13.
    Het woord UltraPlus behoort niet tot het algemene of gespecialiseerde taalgebruik van de betrokken commerciële kringen. Het is niet gebruikelijk in de huishoudsector ter aanduiding van ovenvaste schotels en er is evenmin een aanwijzing dat het in de toekomst gebruikelijk zal worden.

14.
    Volgens verzoekster belet het betrokken merk haar concurrenten niet, de bestanddelen ervan te gebruiken, en is er geen vrijhoudingsbehoefte. Dienaangaande beklemtoont verzoekster dat artikel 12 van verordening nr. 40/94 toestaat, het woord ultraplus ter beschrijving te gebruiken.

15.
    Concluderend stelt verzoekster dat het merk UltraPlus bestaat uit een onlangs uitgevonden woord zonder grammaticale betekenis dat noch de betrokken waren noch een eigenschap ervan beschrijft.

16.
    Het Bureau voert aan dat bij de beoordeling van het beschrijvend karakter van een teken moet worden uitgegaan van de wijze waarop de consument het teken met betrekking tot de relevante waren of diensten opvat.

17.
    Het Bureau voegt daaraan toe dat een term niet beschrijvend is wanneer hij met betrekking tot de betrokken waren dubbelzinnig en suggestief is, en verschillende interpretaties mogelijk maakt.

18.
    In casu beschrijft het woord UltraPlus rechtstreeks - en zonder verder nadenken te vereisen - de specifieke kwaliteit of de aard van de waar of een wezenlijk kenmerk ervan, te weten de zeer goede kwaliteit van de ovenvaste schotels. Derhalve is dit woord niet suggestief, maar duidelijk beschrijvend.

19.
    Voorts betoogt het Bureau dat een onderzoek op internet laat zien dat het woord ultraplus in verschillende lidstaten wordt gebruikt met betrekking tot de duurzaamheid van een waar. Het woord ultraplus wordt veelal gebruikt om de hoge kwaliteit van de gebruikte materialen te prijzen, in het bijzonder in de plasticindustrie waarvan het betrokken vaatwerk deel uitmaakt.

Beoordeling door het Gerecht

20.
    Volgens artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 40/94 wordt de inschrijving geweigerd van „merken die uitsluitend bestaan uit tekens of aanduidingen die in de handel kunnen dienen tot aanduiding van soort, kwaliteit, hoeveelheid, bestemming, waarde, plaats van herkomst, tijdstip van vervaardiging van de waren of verrichting van de dienst of andere kenmerken van de waren of diensten”.

21.
    Artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 40/94 verhindert dat de daarin bedoelde tekens of aanduidingen als gevolg van hun inschrijving als merk voorbehouden blijven aan één enkele onderneming. Deze bepaling streeft dus een doel van algemeen belang na, dat inhoudt dat dergelijke tekens of aanduidingen door eenieder ongestoord moeten kunnen worden gebruikt [arrest Gerecht van 20 maart 2002, DaimlerChrysler AG/BHIM (TRUCKCARD), T-358/00, Jurispr. blz. II-1993, punt 25].

22.
    Vanuit deze optiek zijn de tekens en aanduidingen waarop artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 40/94 doelt, die welke in het normale spraakgebruik voor het in aanmerking komende publiek kunnen dienen ter aanduiding, hetzij rechtstreeks, hetzij door vermelding van een van de wezenlijke kenmerken ervan, van de waar of dienst waarvoor de inschrijving is aangevraagd (arrest Hof van 20 september 2001, Procter & Gamble/BHIM, C-383/99 P, Jurispr. blz. I-6251, punt 39). Het beschrijvend karakter van een teken kan derhalve slechts worden beoordeeld met betrekking tot de betrokken waren of diensten en uitgaande van de wijze waarop het door het relevante in aanmerking komende publiek wordt opgevat (arrest TRUCKCARD, reeds aangehaald, punt 26).

23.
    In casu heeft de kamer van beroep op basis van Engelse woordenboeken vastgesteld dat het teken bestaat uit het voorvoegsel „ultra”, dat „verder dan, boven ...” of „buitengewoon wat betreft de hoeveelheid, het aantal, de omvang, de nauwkeurigheid, ...” betekent, en het achtervoegsel „plus”, dat aanduidt dat de waar „van uitstekende kwaliteit, voortreffelijk in zijn genre” is. Volgens haar gaat het hier om twee vleiende termen die willen benadrukken dat de betrokken waren voortreffelijk zijn. Om die reden heeft zij geoordeeld dat het woord UltraPlus beschrijvend is voor elk type waren of diensten.

24.
    Dienaangaande zij opgemerkt, dat indien het woord bijvoorbeeld was samengesteld uit het voorvoegsel „ultra” en een bijvoeglijk naamwoord, op basis van de genoemde definities en de toepasselijke lexicale regels inderdaad zou kunnen worden vastgesteld dat het bijvoeglijk naamwoord de consument rechtstreeks en onmiddellijk informeert over een kenmerk van de waar, en dat een dergelijk teken derhalve beschrijvend is aangezien het voorvoegsel die karakterisering van de waar alleen versterkt.

25.
    In casu duidt de term „ultra” evenwel geen kwaliteit, hoeveelheid of kenmerk van ovenvaste schotels aan die de consument rechtstreeks kan begrijpen. Als zodanig is deze term alleen geschikt ter versterking van kwaliteiten of kenmerken die door een andere term worden aangeduid. Ook de term „plus” duidt op zich geen voor de consument rechtstreeks begrijpelijke kwaliteit of eigenschap van de betrokken plastic schotels aan, die door de term „ultra” kan worden versterkt.

26.
    In dit verband blijkt uit de bestreden beslissing niet dat het in aanmerking komende publiek onmiddellijk en zonder verder nadenken een concreet en rechtstreeks verband zal leggen tussen de plastic schotels en het woord UltraPlus [zie in die zin arrest Gerecht van 7 juni 2001, DKV/BHIM (EuroHealth), T-359/99, Jurispr. blz. II-1645, punt 35].

27.
    Wanneer een onderneming op een indirecte en abstracte wijze de voortreffelijkheid van haar waren prijst met een teken als het woord UltraPlus, zonder evenwel de consument rechtstreeks en onmiddellijk te informeren over een bepaalde kwaliteit of een bepaald kenmerk van de ovenvaste schotels, is er immers sprake van suggestie en niet van aanduiding in de zin van artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 40/94 [zie in die zin arrest Gerecht van 31 januari 2001, Sunrider/BHIM (VITALITE), T-24/00, Jurispr. blz. II-449, punt 24].

28.
    Verder kan het teken niet als beschrijvend worden beschouwd op basis van het betoog van het Bureau dat het woord UltraPlus wijst op de zeer goede kwaliteit van de waren, en in het bijzonder - zoals ter terechtzitting is betoogd - op de voortreffelijkheid van het plastic waardoor de waren licht en resistent tegen temperatuurwisselingen zijn. Die kenmerken worden immers aangeduid noch gespecificeerd door het aangevraagde teken en blijven, in de hypothese dat het publiek zich kan voorstellen dat zij door het teken worden opgeroepen, te vaag en onbepaald om aan te nemen dat dit teken de betrokken waren beschrijft [zie in die zin arrest Gerecht van 5 april 2001, Bank für Arbeit und Wirtschaft/BHIM (EASYBANK), T-87/00, Jurispr. blz. II-1259, punt 31].

29.
    Gelet op het voorgaande heeft de kamer van beroep artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 40/94 geschonden door haar analyse niet toe te spitsen op de betrokken waren en door niet aan te tonen dat het woord UltraPlus kan dienen om deze waren rechtstreeks aan te duiden.

30.
    Ten slotte moet hieraan worden toegevoegd dat een teken zonder beschrijvend karakter niet noodzakelijkerwijs onderscheidend vermogen heeft. Onderscheidend vermogen kan immers ook ontbreken wanneer het in aanmerking komende publiek dit teken niet kan opvatten als een aanduiding van de commerciële herkomst van de waren (zie in die zin conclusie van advocaat-generaal Ruiz-Jarabo Colomer van 31 januari 2002 in de zaak Koninklijke KPN Nederland, C-363/99, aanhangig bij het Hof, punt 44, en arrest EuroHealth, reeds aangehaald, punt 48). Derhalve dient het middel inzake schending van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 te worden onderzocht.

Schending van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94

Argumenten van partijen

31.
    Volgens verzoekster ligt aan het gemeenschapsmerk het beginsel ten grondslag dat een teken kan worden ingeschreven wanneer het in staat is de waren van een onderneming te onderscheiden van die van een andere onderneming.

32.
    Dienaangaande merkt zij op dat de kamers van beroep hebben verklaard dat een minimaal onderscheidend vermogen voldoende is, en dat zelfs een merk met beschrijvende bestanddelen onderscheidend vermogen kan hebben. Ook kan een beschrijvend teken worden ingeschreven wanneer het wordt gebruikt als een nieuw woord zonder eenduidige betekenis en zonder begrijpelijke verwijzing naar bepaalde waren of diensten.

33.
    Het woord UltraPlus wordt op een ongebruikelijke wijze geschreven, aangezien het een hoofdletter „P” bevat. Bovendien is het een uitgevonden term die niet in de Engelse woordenboeken voorkomt. Ten slotte heeft het woord UltraPlus geen eenduidige of precieze betekenis, aangezien de bestanddelen ervan verschillende connotaties hebben en de combinatie zeer dubbelzinnig is voor de consument.

34.
    Onder verwijzing naar de door de kamers van beroep geformuleerde beginselen betoogt verzoekster dat de termen „ultra” en „plus” slechts als vleiende termen worden opgevat wanneer zij worden gebruikt in combinatie met de kwaliteit die zij kracht bijzetten. Aangezien deze termen niets betekenen wanneer zij tezamen worden gebruikt, duiden zij geen kwaliteit aan en geven zij evenmin informatie over de betrokken waren. „UltraPlus ovenvaste schotels” heeft dus geen beschrijvende betekenis en zegt evenmin iets over de kwaliteit.

35.
    Als de termen „ultra” en „plus” in combinatie met een bijvoeglijk of zelfstandig naamwoord onderscheidend vermogen kunnen hebben, moet de nevenschikking ervan, die meer aan de verbeelding overlaat, onderscheidend vermogen hebben voor elk type waren. Verzoekster beklemtoont dat het Bureau zich ertoe heeft beperkt het merk te weigeren op grond dat „ultra” en „plus” als vleiende termen worden opgevat, zonder in aanmerking te nemen dat de nevenschikking ervan geen echte betekenis of slechts een suggestieve betekenis heeft.

36.
    Het Bureau stelt dat beschrijvende tekens over het algemeen zowel onder de werkingssfeer van artikel 7, lid 1, sub c, als onder die van artikel 7, lid 1, sub b, vallen. Deze overlapping ligt voor de hand, aangezien waren van verschillende verkopers niet kunnen worden onderscheiden op basis van een beschrijvend teken.

37.
    In casu roepen de termen „ultra” en „plus” een idee van voortreffelijkheid, van „uitstekende kwaliteit” van de waren op, ongeacht het type waar. Het Bureau is van mening dat twee vleiende termen, ook al worden zij gecombineerd, geen onderscheidend vermogen hebben. Het woord UltraPlus mist zijns inziens onderscheidend vermogen voor elk type waren.

38.
    Het Bureau is het niet eens met verzoeksters analyse inzake de ongebruikelijke schrijfwijze en het inventief karakter van het betrokken teken. De hoofdletter „P” draagt bij tot het, globaal genomen, vleiend karakter door de term „Ultra” te onderscheiden van de term „Plus”.

39.
    Het Bureau erkent dat tekens op een consistente en niet-discriminerende wijze moeten worden beoordeeld. De weigering van de kamer van beroep om het woord UltraPlus in te schrijven, is evenwel volledig consistent met haar vroegere beslissingen. In dit verband haalt het Bureau tal van beslissingen inzake tekens met het voorvoegsel „ultra” of het achtervoegsel „plus” als voorbeeld aan.

40.
    Ten slotte betwist het Bureau verzoeksters stelling dat het woord ultraplus niet gebruikelijk is voor huishoudartikelen. Het Bureau wijst op verschillende gevallen van gebruik van het woord UltraPlus, in het bijzonder voor plastic vaatwerk. Daarmee wil het Bureau aantonen dat dit woord in bepaalde landen wordt gebruikt als een beschrijvende of generieke term voor een bepaald type vaatwerk.

Beoordeling door het Gerecht

41.
    Volgens artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 wordt de inschrijving geweigerd van „merken die elk onderscheidend vermogen missen”.

42.
    Tekens die onderscheidend vermogen missen in de zin van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94, zijn ongeschikt voor het vervullen van de wezenlijke functie van het merk, te weten de commerciële herkomst van de waar of dienst aan te geven zodat de consument die de door dit merk aangeduide waar heeft verkregen of aan wie de door dit merk aangeduide dienst is verleend, bij een latere aankoop of opdracht, in geval van een positieve ervaring, die keuze kan herhalen of, in geval van een negatieve ervaring, een andere keuze kan maken.

43.
    Het onderscheidend vermogen van een teken kan alleen worden beoordeeld met betrekking tot de waren of diensten waarvoor de inschrijving wordt aangevraagd, en uitgaande van de perceptie van het relevante publiek.

44.
    In casu heeft de kamer van beroep het gebrek aan onderscheidend vermogen van het woord UltraPlus afgeleid uit de vaststelling dat het woord bestaat uit een combinatie van vleiende termen en geen extra bestanddelen bevat waardoor het fantasierijk, ongebruikelijk of opvallend zou kunnen worden. Voorts heeft de kamer van beroep geoordeeld dat de consument dit woord niet zal beschouwen als een teken dat de herkomst van de waren aangeeft, aangezien hij het zal opvatten als een middel waarmee de producent de kwaliteit van zijn waren beklemtoont.

45.
    Om te beginnen zij opgemerkt dat voor de vaststelling dat een teken onderscheidend vermogen heeft, geenszins is vereist dat het om een origineel of fantasierijk teken gaat [zie in die zin arrest Gerecht van 31 januari 2001, Taurus-Film/BHIM (Cine Action), T-135/99, Jurispr. blz. II-379, punt 31 en 27 februari 2002, Eurocool Logistik/BHIM (EUROCOOL), T-34/00, Jurispr. blz. II-683, punt 45].

46.
    Met betrekking tot het relevante publiek zij opgemerkt dat vaatwerk, en in het bijzonder plastic ovenvaste schotels voor magnetrons, bestemd zijn voor algemeen gebruik zodat de consument er niet dermate aandacht aan besteedt dat zijn perceptie van het teken daardoor wordt beïnvloed. Bijgevolg bestaat het relevante publiek uit normaal geïnformeerde en redelijk oplettende en bezonnen gemiddelde consumenten (zie in die zin arrest Hof van 22 juni 1999, Lloyd Schuhfabrik Meyer, C-342/97, Jurispr. blz. I-3819, punt 26, en arrest EuroHealth, reeds aangehaald, punt 27).

47.
    Over de wijze waarop het relevante publiek het betrokken woord opvat, zij vastgesteld dat beide bestanddelen van het woord normaliter worden toegevoegd aan een zelfstandig of bijvoeglijk naamwoord teneinde een comparatief of superlatief te vormen. Zij worden dus doorgaans niet als samenstelling gebruikt. Het woord UltraPlus is een nevenschikking met een ongebruikelijke structuur uit het oogpunt van de lexicale regels van de Engelse taal alsmede in andere talen van de Gemeenschap (zie in die zin arrest Procter & Gamble/BHIM, reeds aangehaald, punt 44). Meer nog dan aan tekens bestaande uit woorden die door hun eigen betekenis de consument op het spoor kunnen brengen van het type waren of diensten waarop het merk doelt, kan aan een teken als UltraPlus dat, zoals hierboven is vastgesteld, geen „beschrijvend karakter” heeft en duidelijk afwijkt van een correcte constructie op lexicaal vlak, onderscheidend vermogen toekomen voor ovenvast vaatwerk.

48.
    Een dergelijk teken kan door het relevante publiek immers gemakkelijk en onmiddellijk worden onthouden en kan dit publiek in staat stellen een positieve aankoopervaring met betrekking tot ovenvast vaatwerk te herhalen, voorzover het als zodanig niet reeds voor dit type waren gebruikelijk is met als gevolg dat de consument verzoeksters waren niet onmiddellijk en met zekerheid kan onderscheiden van die van andere ondernemingen.

49.
    Dienaangaande betoogt het Bureau dat het tal van voorbeelden van beschrijvend en generiek gebruik van het woord ultraplus voor plastic waren, met inbegrip van ovenvaste schotels, heeft gevonden. Bijgevolg zou de kamer van beroep terecht hebben geoordeeld dat de klant dit woord niet zal opvatten als een teken dat de herkomst aangeeft.

50.
    Blijkens het bewijs van inschrijving als gemeenschapsmerk dat verzoekster ter terechtzitting heeft overgelegd, betreffen de door het Bureau in zijn memorie van antwoord aangehaalde voorbeelden van gebruik van het woord ultraplus in Duitsland en Italië als gebruikelijk en vleiend teken zonder enige band met de commerciële herkomst, evenwel in feite het gebruik van verzoeksters communautair beeldmerk UltraPlus ter aanduiding van haar waren.

51.
    Verder kunnen de andere voorbeelden die het Bureau in zijn memorie van antwoord geeft, niet relevant worden geacht, aangezien plastic waren in het algemeen, werktuigen en elektrische onderdelen daaronder begrepen, niet de referentiesector vormen voor plastic ovenvast vaatwerk.

52.
    Voorts zou op basis van de ter terechtzitting gegeven voorbeelden kunnen worden geoordeeld dat het woord UltraPlus niet als beschrijving wordt gebruikt, maar als equivalent van een zelfstandig naamwoord dat als merk de waren van verzoekster of van andere merkhouders aanduidt. De vraag, of de wijze waarop het teken wordt gebruikt of op de waren wordt aangebracht, als merk of in het kader van een ander soort gebruik, concreet ertoe kan leiden dat de consument het teken niet beschouwt als een teken dat de herkomst aangeeft, maar gewoon als een commerciële boodschap, behoort evenwel tot de analyse van het gebruik, waarmee geen rekening mag worden gehouden bij de beoordeling of een teken kan worden ingeschreven (zie in die zin arrest TRUCKCARD, reeds aangehaald, punt 47).

53.
    Met betrekking tot de door het Bureau gegeven voorbeelden van zijn vaste praktijk om tekens met het bestanddeel „ultra” of „plus” te weigeren, zij vastgesteld dat deze tekens niet zijn samengesteld uit de termen „ultra” en „plus” tezamen. Tekens bestaande uit het voorvoegsel „ultra” en een zelfstandig of bijvoeglijk naamwoord vallen over het algemeen onder artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 40/94.

54.
    Uit het voorgaande volgt dat de kamer van beroep artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 heeft geschonden door te oordelen dat de keuze van de bestanddelen van het woord UltraPlus niet ongebruikelijk is, en door niet aan te tonen dat het aldus samengestelde woord gewoonlijk wordt gebruikt voor ovenvast vaatwerk.

55.
    Bijgevolg moet de bestreden beslissing worden vernietigd.

Kosten

56.
    Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voorzover dit is gevorderd. Aangezien het Bureau in het ongelijk is gesteld, moet het worden verwezen in de kosten van verzoekster, zoals deze heeft gevorderd.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Tweede kamer),

rechtdoende:

1)    Vernietigt de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 22 september 2000 (zaak R 278/2000-1).

2)    Verwijst verweerder in de kosten.

Moura Ramos
Pirrung
Meij

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 9 oktober 2002.

De griffier

De president van de Tweede kamer

H. Jung

R. M. Moura Ramos


1: Procestaal: Engels.