Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tallinna Halduskohus (Estland) op 17 juli 2023 – Warmeston OÜ / AS Elering

(Zaak C-446/23, Warmeston)

Procestaal: Ests

Verwijzende rechter

Tallinna Halduskohus

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Warmeston OÜ

Verwerende partij: AS Elering

Prejudiciële vragen

Hoe moet het begrip (investerings-)project in de zin van de punten 42 en 43 van besluit SA.47354 van de Europese Commissie van 6 december 2017 worden uitgelegd? Hoe moet worden beoordeeld welke uitgaven verband houden met het project en ertoe konden leiden dat het project op 31 december 2016 een ontwikkelingsfase had bereikt waarin het zeer waarschijnlijk zou worden voltooid (het project in kwestie betreft de aanvang van de werkzaamheden)?

a.    Kan ook een andere installatie dan een energie-installatie (bijvoorbeeld een houtpelletsfabriek) onderdeel zijn van een project dat betrekking heeft op een elektriciteitsproductie-installatie?

b.    Hangt het antwoord op de vorige vraag ervan af:

i.    of de andere installatie dan een energie-installatie economisch verbonden is met de elektriciteitsproductie-installatie;

ii.    of de andere installatie dan een energie-installatie technisch (voor energiedoeleinden) verbonden moet zijn met de elektriciteitsproductie-installatie, dat wil zeggen is het van belang dat de exploitatie, de bevoorrading en dergelijke van de elektriciteitsproductie-installatie daarvan afhangt;

iii.    of de bouw van de andere installatie dan een energie-installatie op zich economisch rendabel en technologisch zinvol was (zij is bijvoorbeeld al meer dan tien jaar in bedrijf en de projectleider heeft in die periode niets gedaan voor de bouw van de elektriciteitsproductie-installatie)?

c.    Kan de andere installatie dan een energie-installatie ook onderdeel zijn van een project dat betrekking heeft op een elektriciteitsproductie-installatie, om de enkele reden dat het economisch rendabeler is om beide installaties samen te exploiteren?

d.    Moet met name worden beoordeeld of de andere installatie dan een energie-installatie onderdeel is van een project dat betrekking heeft op een elektriciteitsproductie-installatie (dat wil zeggen, of de projectleider de andere installatie dan een energie-installatie ook zou hebben gebouwd indien hij geen elektriciteitsproductie-installatie zou hebben gepland), of omgekeerd?

Moet bij de beoordeling of de werkzaamheden kunnen worden geacht te zijn aangevangen in de zin van punt 42 van besluit SA.47354 van de Europese Commissie van 6 december 2017 alleen worden uitgegaan van de formele overname van onvoorwaardelijke en bindende verplichtingen (bijvoorbeeld door een overeenkomstige ondertekening), of moet telkens ook inhoudelijk worden onderzocht of het project een ontwikkelingsfase had bereikt waarin het zeer waarschijnlijk zou worden voltooid, en of de stopzetting van het project ook concrete nadelige gevolgen voor de onderneming zou hebben gehad?

a.    Moet voor alle varianten van de aanvang van de werkzaamheden, met inbegrip van de start van de bouwwerkzaamheden, met name de ontwikkelingsfase van het project worden beoordeeld?

b.    Hoe moeten met name de aangegane verplichtingen inhoudelijk worden beoordeeld? Kan de verhouding tussen de uitgevoerde investeringen/aangegane verplichtingen/bouwwerkzaamheden/uitgaven enerzijds en de totale waarde van het project anderzijds in aanmerking worden genomen? Is het ook van belang of de aangegane verplichtingen betrekking hebben op de elektriciteitsproductie-installatie of de infrastructuur van het project?

c.    Kunnen de werkzaamheden ook worden geacht te zijn aangevangen wanneer de onderneming vóór 31 december 2016 verplichtingen is aangegaan/investeringen heeft uitgevoerd/met de bouwwerkzaamheden is gestart/uitrusting heeft aangeschaft, maar de uitgaven ten opzichte van de omvang van het gehele project zo gering zijn dat niet kan worden aangenomen dat het project een ontwikkelingsfase heeft bereikt waarin het zeer waarschijnlijk zal worden voltooid? Welke verhouding tussen de uitgaven en de totale waarde van het project kan redelijkerwijs toereikend worden geacht om ervan uit te gaan dat het project een ontwikkelingsfase heeft bereikt waarin het zeer waarschijnlijk zal worden voltooid?

d.    Moet de lidstaat bij de beoordeling of de werkzaamheden kunnen worden geacht te zijn aangevangen met name vaststellen dat er sprake is van een stimulerend effect, of moet dit effect overeenkomstig besluit SA.47354 van de Europese Commissie van 6 december 2017 als vaststaand worden beschouwd?

____________