Language of document :

Beroep ingesteld op 14 maart 2013 - Petro Suisse Intertrade / Raad

(Zaak T-156/13)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Petro Suisse Intertrade Co. SA (Pully, Zwitserland) (vertegenwoordigers: J. Grayston, Solicitor, P. Gjørtler, G. Pandey, D. Rovetta, N. Pilkington en D. Sellers, lawyers)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

Verzoekster verzoekt het Gerecht:

besluit 2012/829/GBVB van de Raad van 21 december 2012 (PB L 356, blz. 71), houdende wijziging van besluit 2010/413/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Iran, en uitvoeringsverordening (EU) nr. 1264/2012 van de Raad van 21 december 2012 (PB L 356, blz. 55), houdende uitvoering van verordening (EU) nr. 267/2012 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran, nietig te verklaren, en

de Raad te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster zes middelen aan, die betrekking hebben op schending van een wezenlijk vormvoorschrift en van de Verdragen en de voor de toepassing daarvan geldende rechtsregels: schending van het recht om te worden gehoord, schending van de verplichting om betrokkene naar behoren in te lichten, ontoereikende motivering, schending van het recht van verweer, kennelijke beoordelingsfout en schending van het grondrecht op eigendom.

Volgens verzoekster heeft de Raad nagelaten haar te horen, zonder dat contra-indicaties dat rechtvaardigden. Voorts heeft de Raad verzoekster niet correct geïdentificeerd bij de vaststelling van het besluit en de verordening jegens haar noch in zijn kennisgeving en in elk geval waren deze handelingen ontoereikend gemotiveerd. Verzoekster kreeg geen antwoord op haar verzoeken om bevestiging dat deze handelingen haar betroffen, om verdere ontwikkeling van de motivering en om toegang tot documenten, afgezien van een korte brief met bevestiging van ontvangst. Volgens verzoekster heeft de Raad aldus haar recht van verweer geschonden: zij heeft niet de kans gekregen om haar standpunt over de conclusies van de Raad naar behoren kenbaar te maken, aangezien deze conclusies niet aan haar zijn meegedeeld. Anders dan de Raad stelt, is verzoekster geen dekmantelbedrijf onder zeggenschap van de National Iranian Oil Company (NIOC) en daarnaast heeft de Raad hoe dan ook niet aangetoond dat zeggenschap van NIOC over verzoekster een economisch voordeel voor de Iraanse Staat zou opleveren dat in strijd zou zijn met de doelstelling van het bestreden besluit en de bestreden verordening. Tot slot heeft de Raad, door beperking van verzoeksters mogelijkheid om overeenkomsten te sluiten, het fundamentele eigendomsrecht geschonden door maatregelen vast te stellen waarvan niet vaststaat dat zij evenredig zijn.

____________