Language of document : ECLI:EU:T:2016:107

Gevoegde zaken T‑546/13, T‑108/14 en T‑109/14

Ante Šumelj e.a.

tegen

Europese Commissie

„Niet-contractuele aansprakelijkheid – Toetreding van Kroatië tot de Unie – Intrekking vóór de toetreding van een nationale wettelijke regeling die voorzag in de instelling van het gerechtsdeurwaardersambt – Schade geleden door de personen die voordien als gerechtsdeurwaarder waren aangesteld – Verzuim van de Commissie om maatregelen vast te stellen die zien op de naleving van de toetredingsverplichtingen – Voldoende gekwalificeerde schending van een rechtsregel die particulieren rechten toekent – Artikel 36 van de Toetredingsakte”

Samenvatting – Arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 26 februari 2016

1.      Niet-contractuele aansprakelijkheid – Niet-nakoming door de instellingen van de Unie van een wettelijke verplichting om te handelen – Verzuim van de Commissie om maatregelen vast te stellen die zien op de naleving van de toetredingsverplichtingen van de Republiek Kroatië met betrekking tot het justitiële stelsel – Verzuim om maatregelen vast te stellen die kunnen voorkomen dat een wet op het gerechtsdeurwaardersambt wordt ingetrokken – Verplichting voor de Commissie om te handelen – Geen – Ontbreken van een onwettigheid op grond waarvan de Unie niet-contractueel aansprakelijk kan worden geacht

(Art. 17, lid 1, VEU; art. 340, tweede alinea, VWEU; Toetredingsakte van 2012, art. 36 en bijlage VII)

2.      Internationale overeenkomsten – Overeenkomsten van de Unie – Nakoming door derde land van aangegane verplichtingen –Toezicht door de Commissie op de correcte toepassing van de overeenkomst

(Art. 17, lid 1, VEU)

3.      Recht van de Europese Unie – Beginselen – Bescherming van het gewettigd vertrouwen – Voorwaarden – Verzuim van de Commissie om maatregelen vast te stellen die kunnen voorkomen dat een tot de Unie toetredende staat een wet intrekt die deel uitmaakt van de justitiële hervorming waarin de Toetredingsakte voorziet – Steun van de Commissie tot goedkeuring van de wet – Geen verplichting voor de toetredende staat om de van kracht zijnde wet te handhaven – Geen gewettigd vertrouwen

(Toetredingsakte van 2012, art. 36 en bijlage VII)

1.      Op het gebied van niet-contractuele aansprakelijkheid van de Unie kunnen de gevallen van verzuim van de instellingen slechts tot aansprakelijkheid van de Unie leiden voor zover die instellingen een uit een Unierechtelijke bepaling voortvloeiende wettelijke verplichting tot handelen niet zijn nagekomen. Dienaangaande geldt de voorwaarde dat sprake is van een schending van een rechtsregel die particulieren rechten toekent, ook wanneer het gaat om een onrechtmatig verzuim.

Wat de toezeggingen betreft van de Republiek Kroatië in het kader van bijlage VII bij de Toetredingsakte, die betrekking hebben op het invoeren van een onafhankelijke en efficiënte rechterlijke macht en de naleving van de grondrechten, kan alleen uit de niet-nakoming van die toezeggingen voor de Commissie een verplichting tot handelen voortvloeien. Wat in dit verband toezegging nr. 1 betreft, die in het algemeen verwijst naar de strategie voor justitiële hervorming en naar het actieplan van de Kroatische autoriteiten, zonder verdere precisering, kan uit die toezegging niet worden afgeleid dat op de Kroatische autoriteiten een verplichting rust om een gerechtsdeurwaardersambt in te voeren. De strategie voor hervorming en het actieplan die in bijlage VII bij de Toetredingsakte zijn genoemd, verwijzen immers niet naar de strategie en het plan die van kracht waren ten tijde van de ondertekening van het Toetredingsverdrag en die voorzagen in het invoeren van een gerechtsdeurwaardersambt, aangezien het vaak voorkomt dat de toetredende staat in de loop van de periode waarin toezicht op de toetredingsverplichtingen wordt uitgeoefend, aanvullende of corrigerende maatregelen vaststelt, met name wanneer de Commissie heeft vastgesteld dat de resultaten teleurstellend zijn. Dit betekent echter niet dat de Kroatische autoriteiten volkomen vrij waren om de strategie voor justitiële hervorming en het actieplan die van kracht waren ten tijde van de ondertekening van het Toetredingsverdrag te wijzigen. Gelet op de bepalingen van de Toetredingsakte, meer in het bijzonder artikel 36 en bijlage VII, waren die autoriteiten verplicht om niet alleen toezegging nr. 1 na te leven, maar ook alle andere toezeggingen die in genoemde bijlage waren opgenomen, met name de toezeggingen nrs. 2, 3, 6 en 9.

Toezegging nr. 3 betreft enkel de efficiëntie van het justitiële stelsel en legt niet op dat de bevoegdheid voor de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen volgens vooraf vastgestelde procedures aan een specifiek orgaan wordt toegewezen. Het stelsel voor de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen in de lidstaten valt namelijk niet onder het Unierecht en dus ook niet onder het acquis van de Unie dat door de toetredende staat moet worden overgenomen. Zowel in de Verdragen als in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn enkel een aantal beginselen vastgelegd voor de rechtspraak in de lidstaten, zoals de onpartijdigheid van de rechterlijke instanties of het vermoeden van onschuld alsmede een aantal regels die tot doel hebben de justitiële samenwerking tussen de lidstaten te versterken, waar nodig door een harmonisatie van de nationale wettelijke regelingen. Uit toezegging nr. 3 kan dus niet worden afgeleid dat er een verplichting bestaat om tenuitvoerleggingsprocedures aan gerechtsdeurwaarders toe te vertrouwen. Kroatische autoriteiten moeten er enkel voor zorgen dat de tenuitvoerleggingsprocedures doeltreffend zijn, ongeacht de middelen die daarvoor worden ingezet.

Uit geen van deze toezeggingen van bijlage VII bij de Toetredingsakte volgt dus dat op de Republiek Kroatië een verplichting rust om een gerechtsdeurwaardersambt in te voeren. Evenmin volgt daaruit dus een verplichting voor de Commissie om op die grond de in artikel 36 van de Toetredingsakte bedoelde actiemiddelen in te zetten om te voorkomen dat een wet op het gerechtsdeurwaardersambt wordt ingetrokken. Voorts volgt daaruit dat aan de Commissie niet kan worden verweten dat zij, door geen beroep op die actiemiddelen te doen, de wijziging van de toetredingsverplichtingen heeft goedgekeurd en daardoor het Toetredingsverdrag en artikel 26 van het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht van 23 mei 1969, met als opschrift „Pacta sunt servanda”, heeft geschonden. Aangezien artikel 36 van de Toetredingsakte de krachtens artikel 17 VEU op de Commissie rustende verplichtingen nader uitwerkt op het gebied van de toetreding tot de Unie van de Republiek Kroatië, kan bijgevolg evenmin worden aangenomen dat laatstgenoemde bepaling is geschonden.

(cf. punten 42, 46‑49, 51‑54, 57, 71)

2.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 70)

3.      Schending van het vertrouwensbeginsel kan niet worden aangevoerd wanneer de administratie geen specifieke toezeggingen heeft gedaan. Nauwkeurige, onvoorwaardelijke, onderling overeenstemmende en van bevoegde en betrouwbare bronnen afkomstige inlichtingen zijn dergelijke toezeggingen.

Wat het vermeende verzuim van de Commissie betreft om maatregelen vast te stellen die zien op de naleving van de toetredingsverplichtingen van een staat die een wet op het gerechtsdeurwaardersambt heeft ingetrokken waarvan de vaststelling volgde op het actieplan voor justitiële hervorming van deze staat (dat van kracht was ten tijde van de ondertekening van het Toetredingsverdrag en daarin is vermeld), kan de loutere omstandigheid dat de Commissie betrokken zou zijn geweest bij het opstellen van deze wet, deze wet zou hebben gefinancierd en er zelfs aan de basis van zou liggen, niet worden beschouwd als een precieze toezegging van de Commissie dat zij het invoeren van het gerechtsdeurwaardersambt zag als de enige manier om de toetredingsverplichtingen na te leven. Opdat sprake is van dergelijke toezeggingen, moeten de aanvankelijke steunbetuigingen aan de wet op het gerechtsdeurwaardersambt, gelet op het feit dat de Republiek Kroatië niet verplicht was om een gerechtsdeurwaardersambt in te voeren, worden vervolledigd met latere onderling overeenstemmende en uitdrukkelijke handelingen in die zin.

(cf. punten 73, 75)