Language of document : ECLI:EU:T:2020:402

ARREST VAN HET GERECHT (Vierde kamer – uitgebreid)

9 september 2020 (*)

„Landbouw – Verordening (EU) nr. 1308/2013 – Oorsprongsbenamingen in de wijnbouwsector – Etikettering van wijn – Vermelding van de naam van een wijndruivenras die geheel of gedeeltelijk bestaat uit een beschermde oorsprongsbenaming – Verbod – Afwijking – Gedelegeerde verordening (EU) 2017/1353 – Opname van de naam van het wijndruivenras ‚teran’ in de lijst van bijlage XV, deel A, bij verordening (EG) nr. 607/2009 – Terugwerkende kracht tot op de datum van toetreding van de Republiek Kroatië tot de Unie – Sloveense beschermde oorsprongsbenaming ‚Teran’ – Rechtszekerheid – Gewettigd vertrouwen – Evenredigheid – Eigendomsrecht – Akte betreffende de voorwaarden voor de toetreding van Kroatië tot de Unie – Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven – Institutioneel evenwicht”

In zaak T‑626/17,

Republiek Slovenië, vertegenwoordigd door V. Klemenc en T. Mihelič Žitko als gemachtigden, bijgestaan door R. Knaak, advocaat,

verzoekster,

tegen

Europese Commissie, vertegenwoordigd door B. Eggers, I. Galindo Martín en B. Rous Demiri als gemachtigden,

verweerster,

ondersteund door

Republiek Kroatië, vertegenwoordigd door G. Vidović Mesarek als gemachtigde, bijgestaan door I. Ćuk, advocaat,

interveniënte,

betreffende een verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van gedelegeerde verordening (EU) 2017/1353 van de Commissie van 19 mei 2017 tot wijziging van verordening (EG) nr. 607/2009 wat betreft de wijndruivenrassen en synoniemen daarvan die op het etiket van wijn mogen voorkomen (PB 2017, L 190, blz. 5),

wijst

HET GERECHT (Vierde kamer – uitgebreid),

samengesteld als volgt: H. Kanninen, president, J. Schwarcz, L. Madise, C. Iliopoulos en I. Reine (rapporteur), rechters,

griffier: S. Bukšek Tomac, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 3 december 2019,

het navolgende

Arrest

I.      Toepasselijke bepalingen

A.      Algemene bepalingen over de bescherming van oorsprongsbenamingen in de wijnbouwsector

1.      Verordeningen nr. 479/2008 en nr. 1234/2007

1        Verordening (EG) nr. 479/2008 van de Raad van 29 april 2008 houdende een gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt, tot wijziging van de verordeningen (EG) nr. 1493/1999, (EG) nr. 1782/2003, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 3/2008 en tot intrekking van de verordeningen (EEG) nr. 2392/86 en (EG) nr. 1493/1999 (PB 2008, L 148, blz. 1), die van toepassing was vanaf 1 augustus 2009 en betrekking had op wijnnamen die reeds krachtens eerdere verordeningen werden beschermd, bepaalde in artikel 51:

„1. Namen van wijnen die beschermd zijn op grond van artikel 51 en artikel 54 van verordening (EG) nr. 1493/1999 [...] worden automatisch beschermd uit hoofde van deze verordening. De Commissie neemt deze namen op in het in artikel 46 van deze verordening bedoelde register.

[...]

4. [...]

Tot en met 31 december 2014 kan op initiatief van de Commissie en volgens de in artikel 113, lid 2, [van de verordening] bedoelde procedure worden beslist de bescherming van een in lid 1 bedoelde bestaande beschermde [wijnnaam] te annuleren, indien deze naam niet voldoet aan de in artikel 34 [van deze verordening] vastgestelde voorwaarden.”

2        Verordening nr. 479/2008 is ingetrokken bij verordening (EG) nr. 491/2009 van de Raad van 25 mei 2009 tot wijziging van verordening (EG) nr. 1234/2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (PB 2009, L 154, blz. 1). Daarbij zijn de bepalingen van verordening nr. 479/2008, die specifiek over de wijnsector gaan, opgenomen in verordening (EG) nr. 1234/2007 van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (PB 2007, L 299, blz. 1).

3        In deze context zijn de bepalingen van artikel 51, leden 1 en 4, van verordening nr. 479/2008 overgenomen in artikel 118 vicies, leden 1 en 4, van verordening nr. 1234/2007.

2.      Verordening nr. 1308/2013

4        Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en nr. 1234/2007 van de Raad (PB 2013, L 347, blz. 671) is van toepassing sinds 1 januari 2014.

5        Artikel 107 van verordening nr. 1308/2013 herneemt de bepalingen van artikel 118 vicies, leden 1 en 4, van verordening nr. 1234/2007, over de bescherming van bestaande wijnnamen, in de volgende termen:

„1. Wijnnamen als bedoeld in de artikelen 51 en 54 van verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad [...] worden automatisch beschermd uit hoofde van de onderhavige verordening. De Commissie neemt deze namen op in het in artikel 104 van de onderhavige verordening bedoelde [elektronische] register [E-Bacchus].

[...]

3. [...] Tot en met 31 december 2014 kan de Commissie op eigen initiatief uitvoeringshandelingen vaststellen waarin de bescherming van de in lid 1 bedoelde bestaande beschermde wijnnamen wordt geannuleerd, indien deze namen niet voldoen aan de in artikel 93 [van deze verordening] vastgestelde voorwaarden [...].”

B.      Bepalingen over het gebruik van een wijndruivenrasnaam die geheel of gedeeltelijk bestaat uit een BOB voor de etikettering van wijn

1.      Verordening nr. 753/2002

6        Verordening (EG) nr. 753/2002 van de Commissie van 29 april 2002 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad wat betreft de omschrijving, de aanduiding, de aanbiedingsvorm en de bescherming van bepaalde wijnbouwproducten (PB 2002, L 118, blz. 1) bevatte in de versie die van toepassing was tot en met 1 augustus 2009 een bijzondere regeling voor wijnetikettering. Met name luidde artikel 19, lid 1, onder c), van deze verordening als volgt:

„1. Op de etikettering van tafelwijn met een geografische aanduiding of van [in bepaalde gebieden voortgebrachte kwaliteitswijn] [vin de qualité provenant d’une région déterminée (v.q.p.r.d.)] mag de naam van de voor de bereiding van de betrokken wijnen gebruikte druivenrassen of hun synoniem worden vermeld op voorwaarde dat:

[...]

c)       de naam van het druivenras of een synoniem ervan geen geografische aanduiding bevat die wordt gebruikt om een v.q.p.r.d. [...] te omschrijven [...]”.

7        Artikel 19, lid 2, onder b), van verordening nr. 753/2002 bevatte evenwel een bijzondere uitzondering op het etiketteringsverbod:

„2. In afwijking van het bepaalde in lid 1, onder c), [van artikel 19 van verordening nr. 753/2002]

[...]

b)       mogen de in bijlage II [bij de verordening] vermelde namen van druivenrassen en de synoniemen ervan worden gebruikt volgens de op de datum van inwerkingtreding van deze verordening geldende nationale en communautaire voorwaarden”.

2.      Verordeningen nr. 479/2008, nr. 1234/2007 en nr. 1308/2013

8        Artikel 42, lid 3, van verordening nr. 479/2008 bepaalde:

„Tenzij in de uitvoeringsbepalingen van de Commissie anders is bepaald, mogen namen van wijndruivenrassen die geheel of gedeeltelijk bestaan uit een beschermde oorsprongsbenaming of geografische aanduiding, niet worden gebruikt voor de etikettering van onder deze verordening vallende producten.”

9        Lid 3 van artikel 118 undecies van verordening nr. 1234/2007 heeft het bepaalde in lid 3 van artikel 42 van verordening nr. 479/2008 overgenomen en luidde in de op 1 juli 2013 toepasselijke versie als volgt:

„Tenzij in de uitvoeringsbepalingen van de Commissie anders is bepaald, mogen namen van wijndruivenrassen die geheel of gedeeltelijk bestaan uit een beschermde oorsprongsbenaming of een beschermde geografische aanduiding, niet worden gebruikt voor de etikettering van onder deze verordening vallende producten.”

10      Artikel 100, lid 3, van verordening nr. 1308/2013, die verordening nr. 1234/2007 heeft vervangen vanaf 1 januari 2014, luidt sindsdien:

„Namen van wijndruivenrassen die geheel of gedeeltelijk bestaan uit een beschermde oorsprongsbenaming of een beschermde geografische aanduiding, worden niet gebruikt voor de etikettering van landbouwproducten.

Teneinde rekening te houden met de bestaande etiketteringspraktijken is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 227 [van verordening nr. 1308/2013] bij gedelegeerde handeling uitzonderingen op dat voorschrift vast te stellen.”

11      Verder verleent artikel 227 van verordening nr. 1308/2013 de Europese Commissie de bevoegdheid om onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden gedelegeerde handelingen vast te stellen.

12      Artikel 232, lid 1, tweede alinea, van verordening nr. 1308/2013 bepaalt dat deze verordening van toepassing is vanaf 1 januari 2014.

3.      Verordening nr. 607/2009

13      Artikel 62, lid 3, van verordening (EG) nr. 607/2009 van de Commissie van 14 juli 2009 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor verordening nr. 479/2008 wat betreft beschermde oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen, traditionele aanduidingen, etikettering en presentatie van bepaalde wijnbouwproducten (PB 2009, L 193, blz. 60) luidde in de op het geding toepasselijke versie als volgt:

„In afwijking van artikel 42, lid 3, van verordening (EG) nr. 479/2008 mogen de namen, en synoniemen daarvan, van wijndruivenrassen die zijn opgenomen in deel A van bijlage XV bij de onderhavige verordening en geheel of gedeeltelijk bestaan uit een beschermde oorsprongsbenaming of geografische aanduiding, slechts op het etiket van een product met een beschermde oorsprongsbenaming [...] worden vermeld als zij waren toegestaan op grond van de communautaire voorschriften die van kracht waren op 11 mei 2002 of, indien dit later is, op de datum van toetreding van de betrokken lidstaat.”

14      Bijlage XV, deel A, bij verordening nr. 607/2009 bevatte de lijst van wijndruivenrassen en synoniemen daarvan die overeenkomstig artikel 62, lid 3, van deze verordening mochten voorkomen op wijnetiketten.

15      Verordening nr. 607/2009 is ingetrokken bij gedelegeerde verordening (EU) 2019/33 van de Commissie van 17 oktober 2018 tot aanvulling van verordening nr. 1308/2013 wat betreft aanvragen tot bescherming van oorsprongsbenamingen, geografische aanduidingen en traditionele aanduidingen in de wijnsector, de bezwaarprocedure, gebruiksbeperkingen, wijzigingen van productdossiers, de annulering van bescherming en de etikettering en presentatie (PB 2019, L 9, blz. 2). De tekst van artikel 62, lid 3, van verordening nr. 607/2009 is in wezen overgenomen in artikel 50, lid 3, van verordening 2019/33, en deel A van bijlage XV bij verordening nr. 607/2009 staat voortaan in bijlage IV bij verordening 2019/33.

C.      Bepalingen inzake etikettering die zijn vastgesteld naar aanleiding van de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Unie

1.      Uitvoeringsverordening nr. 753/2013

16      Na de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Europese Unie op 1 juli 2013 heeft de Commissie uitvoeringsverordening (EU) nr. 753/2013 van 2 augustus 2013 houdende wijziging van verordening nr. 607/2009 (PB 2013, L 210, blz. 21) vastgesteld.

17      De overwegingen 2, 3 en 5, van uitvoeringsverordening nr. 753/2013 luiden als volgt:

„(2) De wijnbouwwetgeving die in de Republiek Kroatië van toepassing was vooraleer het land tot de Unie toetrad, bevat geen met het EU-recht, en meer bepaald met verordening (EG) nr. 607/2009 van de Commissie overeenstemmende bepalingen inzake beschermde oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen en inzake de etikettering van wijnbouwproducten. In de Republiek Kroatië gevestigde marktdeelnemers met wijnbouwproducten in voorraad die zijn vervaardigd overeenkomstig de bepalingen die vóór de toetreding van de Republiek Kroatië in dat land van toepassing waren, moeten de mogelijkheid krijgen deze voorraden te verkopen.

(3)       Met het oog op [haar] toetreding tot de Europese Unie op 1 juli 2013 heeft de Republiek Kroatië overeenkomstig artikel 62, lid 3, van verordening (EG) nr. 607/2009 een verzoek ingediend om op het etiket van Kroatische wijn met een beschermde oorsprongsbenaming of een beschermde geografische aanduiding de namen van bepaalde wijndruivenrassen, met name ‚Alicante Bouschet’, ‚Burgundac crni’, ‚Burgundac sivi’, ‚Burgundac bijeli’, ‚Borgonja istarska’ en ‚Frankovka’, te mogen blijven vermelden die traditioneel voor de verkoop van op Kroatisch grondgebied geproduceerde wijn worden gebruikt en geheel of gedeeltelijk uit een in de Unie beschermde oorsprongsbenaming of geografische aanduiding bestaan. Na verificatie blijkt dat de naam [van de] Republiek Kroatië met ingang van de datum van toetreding in bijlage XV, deel A, van die verordening dient te worden opgenomen [wat betreft] de namen van de wijndruivenrassen waarop dit verzoek betrekking heeft.

[...]

(5)       Verordening (EG) nr. 607/2009 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.”

18      Volgens artikel 1 van uitvoeringsverordening nr. 753/2013 mogen wijnen die tot en met 30 juni 2013 in Kroatië zijn geproduceerd en die voldoen aan de op die datum in Kroatië geldende bepalingen, worden verkocht tot de voorraden zijn uitgeput en worden geëtiketteerd overeenkomstig de bepalingen die op 30 juni 2013 in Kroatië van toepassing waren. Dit artikel bepaalt in wezen ook dat de naam [van de] Republiek Kroatië vanaf de datum van toetreding tot de Unie wordt opgenomen in bijlage XV bij verordening nr. 607/2009 met betrekking tot de in het verzoek van deze staat genoemde namen van wijndruivenrassen.

2.      De bestreden verordening

19      Op 19 mei 2017 heeft de Commissie gedelegeerde verordening (EU) 2017/1353 tot wijziging van verordening nr. 607/2009 wat betreft de wijndruivenrassen en synoniemen daarvan die op het etiket van wijn mogen voorkomen (PB 2017, L 190, blz. 5; hierna: „bestreden verordening”) vastgesteld. De overwegingen 2 tot en met 5 van deze verordening luiden:

„(2)       Met het oog op [haar] toetreding tot de Europese Unie op 1 juli 2013 heeft [de Republiek] Kroatië gevraagd dat [haar] nationale lijst van erkende wijndruivenrassen zou worden opgenomen in de lijst van wijndruivenrassen die een geografische aanduiding bevatten en op het etiket van wijn mogen voorkomen, die was opgenomen in bijlage II bij verordening (EG) nr. 753/2002 van de Commissie en die momenteel is opgenomen in bijlage XV bij verordening (EG) nr. 607/2009 van de Commissie. Overeenkomstig verordening (EG) nr. 1234/2007 van het Europees Parlement en de Raad heeft de Commissie aan [de Republiek] Kroatië meegedeeld dat de nationale lijst van rassen niet op het niveau van de Unie hoeft te worden goedgekeurd en dat elke lidstaat over zijn eigen lijst beslist. Tevens heeft de Commissie [de Republiek] Kroatië meegedeeld dat, volgens de praktijk die is gevolgd bij eerdere toetredingen en met name in het kader van verordening (EG) nr. 1429/2004 van de Commissie houdende wijziging van bijlage II bij verordening (EG) nr. 753/2002, de opneming van de namen van de Kroatische wijndruivenrassen in de lijst van bijlage XV bij verordening (EG) nr. 607/2009 na de toetreding zou plaatsvinden. Op basis van die inlichtingen heeft [de Republiek] Kroatië dat verzoek ingetrokken uit [haar] onderhandelingsstandpunt.

(3)       Bijlage XV bij verordening (EG) nr. 607/2009 is gewijzigd bij verordening (EU) nr. 753/2013 van de Commissie om daarin met name de namen van de wijndruivenrassen op te nemen die traditioneel voor de verkoop van op Kroatisch grondgebied geproduceerde wijn worden gebruikt en geheel of gedeeltelijk uit een in de Unie beschermde oorsprongsbenaming of geografische aanduiding bestaan, waardoor deze mogen blijven voorkomen op het etiket van Kroatische wijn met een beschermde oorsprongsbenaming of een beschermde geografische aanduiding. Gezien de gevoeligheid van de kwestie voor [de Republiek] Slovenië is de naam van het wijndruivenras ‚Teran’, die homoniem is met de Sloveense beschermde oorsprongsbenaming ‚Teran’ (PDO-SI-A1581), niet in die verordening opgenomen in afwachting van een vergelijk tussen [de Republiek] Kroatië en [de Republiek] Slovenië.

(4)       [De Republiek] Kroatië heeft [haar] verzoek voor het gebruik van de naam van het wijndruivenras ‚Teran’ beperkt tot wijn met de beschermde oorsprongsbenaming ‚Hrvatska Istra’ (PDO-HR-A1652). Ondanks de territoriale beperking van de gevraagde toestemming en de volgehouden inspanningen van de Commissie is het niet mogelijk gebleken tot een compromis tussen [de Republiek] Kroatië en [de Republiek] Slovenië te komen.

(5)       Bij gebrek aan een onderhandelde oplossing, ondanks de pogingen van de Commissie om de standpunten van [de Republiek] Kroatië en [de Republiek] Slovenië met elkaar te verzoenen en na verificatie van de informatie waarover de Commissie beschikt omtrent de bestaande etiketteringspraktijk in verband met het wijndruivenras ‚Teran’, is het passend de naam van het genoemde ras op te nemen in bijlage XV, deel A, bij verordening (EG) nr. 607/2009 met betrekking tot de beschermde oorsprongsbenaming ‚Hrvatska Istra’.”

20      Uit overweging 8 van de bestreden verordening blijkt tevens dat deze terugwerkende kracht heeft tot op de datum van toetreding van de Republiek Kroatië tot de Unie, op 1 juli 2013, en dit om de volgende redenen:

„De opneming van [de Republiek] Kroatië in bijlage XV, deel A, bij verordening (EG) nr. 607/2009 met betrekking tot het gebruik van de naam van het wijndruivenras ‚Teran’ dient te gelden vanaf de datum van [haar] toetreding op 1 juli 2013, aangezien het verzoek van [de Republiek] Kroatië vóór die datum is ingediend, het traditionele gebruik van de naam ‚Teran’ als wijndruivenras voor de verkoop van op Kroatisch grondgebied geproduceerde wijn de bestaande praktijk ten tijde van de toetreding was en aangezien de aanneming van deze verordening enkel is uitgesteld in afwachting van een oplossing door onderhandelingen. Om dezelfde redenen dient te worden voorzien in een overgangsbepaling voor wijn die vóór de datum van inwerkingtreding van deze verordening is geproduceerd.”

21      Krachtens artikel 1 van de bestreden verordening is een aanvullende rij met het nummer 55 ingevoegd in deel A van bijlage XV bij verordening nr. 607/2009, waardoor de naam „Teran” als wijndruivenras mocht worden vermeld op het etiket van in Kroatië geproduceerde wijn, maar uitsluitend voor de oorsprongsbenaming „Hrvatska Istra” (PDO-HR-A 1652) en op voorwaarde dat „Hrvatska Istra” en „Teran” in hetzelfde gezichtsveld staan en dat de lettergrootte van de naam „Teran” kleiner is dan die van „Hrvatska Istra”.

22      Artikel 2 van de bestreden verordening voorziet evenwel in de volgende overgangsmaatregel:

„Wijnen met de beschermde oorsprongsbenaming ‚Hrvatska Istra’ (PDO-HR-A 1652) die overeenkomstig de toepasselijke wetgeving zijn geproduceerd vóór de inwerkingtreding van deze verordening, mogen worden verkocht zolang de voorraad strekt, ook al voldoen zij niet aan de etiketteringsvoorschriften als bedoeld in bijlage XV, deel A, rij 55, van verordening (EG) nr. 607/2009 zoals toegevoegd bij artikel 1 van deze verordening.”

23      Volgens artikel 3, eerste alinea, van de bestreden verordening treedt deze in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie, namelijk op 21 juli 2017. De tweede alinea van dit artikel bepaalt evenwel dat de bestreden verordening van toepassing is met ingang van 1 juli 2013.

II.    Voorgeschiedenis van het geding

A.      Toetreding van de Republiek Slovenië tot de Unie en beschermde oorsprongsbenaming „Teran”

24      De Republiek Slovenië is op 1 mei 2004 toegetreden tot de Unie.

25      Naar aanleiding daarvan heeft de Commissie verordening (EG) nr. 1429/2004 van 9 augustus 2004 houdende wijziging van verordening nr. 753/2002 (PB 2004, L 236, blz. 11) vastgesteld. Verordening nr. 1429/2004 is volgens artikel 3 ervan retroactief van toepassing vanaf de datum van toetreding van de Republiek Slovenië tot de Unie.

26      Met bijlage II van verordening nr. 1429/2004 zijn verschillende namen van druivenrassen die een geografische aanduiding bevatten en die op de etikettering van wijn mogen voorkomen, voor de Republiek Slovenië opgenomen in de in artikel 19, lid 2, van verordening nr. 753/2002 bedoelde lijst. De naam ‚Teran’ is voor de Republiek Slovenië opgenomen in de lijst van „aanvullende traditionele aanduidingen” in de Unie, dat wil zeggen de lijst van termen die traditioneel worden gebruikt in de wijnproducerende lidstaten om wijnen aan te duiden en die met name verwijzen naar een productie‑, bereidings‑ of rijpingsmethode of naar de kwaliteit, de kleur, de aard van een plaats of een historische gebeurtenis die met de geschiedenis van de betrokken wijn verband houdt en die in de wetgeving van de wijnproducerende lidstaten is gedefinieerd met het oog op de omschrijving van de op hun grondgebied geproduceerde wijnen. Aldus werd de aanvullende traditionele aanduiding „Teran” geassocieerd met de wijn uit Kras als „in bepaalde gebieden voortgebrachte kwaliteitswijn” (v.q.p.r.d.).

27      Op 17 februari 2006 heeft de Commissie overeenkomstig artikel 54, lid 5, van verordening nr. 1493/1999 een bijgewerkte lijst van v.q.p.r.d. bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (PB 2006, C 41, blz. 1), die was opgesteld aan de hand van de door de lidstaten verstrekte gegevens. Deze lijst vermeldt de naam „Kras, teran” voor Slovenië.

28      Bij schrijven van 7 juli 2009 heeft de Republiek Slovenië de Commissie een nieuwe nationale lijst van haar v.q.p.r.d. meegedeeld, die ditmaal de namen „Teran, Kras” en „Kras” vermeldde. Deze nieuwe lijst, die de stand van zaken in Slovenië op 31 juli 2009 weergaf, is in het Publicatieblad bekendgemaakt op 8 augustus 2009 (PB 2009, C 187, blz. 1). Bij toepassing van artikel 51, lid 1, van verordening nr. 479/2008 hebben de namen in deze lijst dan automatische bescherming verkregen uit hoofde van de nieuwe verordening. Niettemin moest de Republiek Slovenië bij de Commissie de technische dossiers en de nationale goedkeuringsbesluiten voor deze namen indienen.

29      Op 6 december 2011 heeft de Republiek Slovenië bij de Commissie het in artikel 118 quater van verordening nr. 1234/2007 (dat overeenkomt met artikel 35 van verordening nr. 479/2008) bedoelde technische dossier ingediend voor de wijnnaam „Teran”, teneinde deze te laten beschermen als beschermde oorsprongsbenaming (BOB) in de zin van artikel 118 ter van deze verordening.

30      Op 17 december 2014 heeft het Commissielid dat bevoegd is voor landbouw en plattelandsontwikkeling in zijn tot de Commissie gerichte mededeling C(2014) 9593 final het college van Commissieleden uitgenodigd om de resultaten goed te keuren van het door het directoraat-generaal (DG) Landbouw en Plattelandsontwikkeling verrichte onderzoek van de technische dossiers over de bestaande wijnnamen, die de Commissie had ontvangen overeenkomstig artikel 118 vicies, lid 2, van verordening nr. 1234/2007 (dat overeenkomt men artikel 51 van verordening nr. 479/2008). De Sloveense naam „Teran” kwam voor op de lijst van bestaande wijnnamen waarvoor de bescherming als BOB was bevestigd. In een voetnoot werd evenwel gepreciseerd dat het gebruik van de naam „Teran” door de Republiek Slovenië geen invloed had op de rechten van de Kroatische producenten om deze naam te gebruiken om een wijndruivenras aan te duiden, en dit overeenkomstig een gedelegeerde handeling die de Commissie van plan was vast te stellen krachtens artikel 100, lid 3, van verordening nr. 1308/2013.

B.      Naam van het wijndruivenras „teran” in Kroatië

31      Met het oog op haar toetreding tot de Unie heeft de Republiek Kroatië op 8 september 2008 haar onderhandelingsstandpunt meegedeeld. Op pagina 51 van dit document – in hoofdstuk 11 over landbouw – heeft de Republiek Kroatië onder meer verzocht om „haar nationale lijst van erkende wijndruivenrassen op te nemen in de lijst van druivenrassen of synoniemen daarvan die een geografische aanduiding bevatten en die op de etikettering van wijn [mochten] voorkomen, waarnaar [werd] verwezen in bijlage II bij verordening nr. 753/2002 van de Commissie”.

32      Op 28 januari 2011 heeft de Republiek Kroatië in een addendum bij haar onderhandelingsstandpunt over hoofdstuk 11, „Landbouw en plattelandsontwikkeling”, aangegeven dat zij het in punt 31 hierboven bedoelde verzoek wenste in te trekken. Zij benadrukte te hebben begrepen dat de nationale lijst van druivenrassen of synoniemen daarvan die een geografische aanduiding bevatten en die op de etikettering van wijn mochten voorkomen, door elke lidstaat moest worden opgesteld volgens de vereisten van verordening nr. 1234/2007 en dat de Commissie een lijst van deze druivenrassen zou opstellen overeenkomstig artikel 62, lid 4, van verordening nr. 607/2009.

33      De Unie heeft in haar gemeenschappelijk standpunt AD 12‑11 van 15 april 2011 over hoofdstuk 11 – inzake landbouw en plattelandsontwikkeling – aangegeven dat de Republiek Kroatië „afstand had gedaan van haar verzoek om haar nationale lijst van erkende wijndruivenrassen op te nemen in de lijst van druivenrassen of synoniemen daarvan die een geografische aanduiding bevatten en die op de etikettering van wijn [mochten] voorkomen, waarnaar [werd] verwezen in artikel 62, lid 4, van verordening nr. 607/2009”.

C.      Procedure tot vaststelling van de bestreden verordening

34      In een brief aan de Commissie van 13 mei 2013 heeft de Republiek Kroatië haar bezorgdheid geuit over de vraag of het na haar toetreding tot de Unie op 1 juli 2013 nog mogelijk ging zijn om de naam van het wijndruivenras „teran” te blijven gebruiken voor de etikettering van haar wijnen, en dit omdat deze naam reeds was geregistreerd als Sloveense BOB. Zij heeft de Commissie dan ook gevraagd om een oplossing te zoeken die bevredigend was voor alle betrokken partijen en om de status van de Sloveense BOB ‚Teran’ opnieuw te onderzoeken.

35      Met een tweede schrijven van diezelfde dag aan de Commissie heeft de Republiek Kroatië een voorstel tot herziening van lijst A van bijlage XV bij verordening nr. 607/2009 ingediend. Dit voorstel had geen betrekking op de naam „teran”.

36      Bij schrijven van 5 juli 2013 heeft de Commissie de Republiek Kroatië geantwoord dat de registratie van de BOB „Teran” een delicate kwestie was die door haar diensten zorgvuldig werd onderzocht.

37      Bij schrijven van 16 april 2014 aan de Commissie heeft de Republiek Kroatië opnieuw haar bezorgdheid geuit over de onmogelijkheid de naam „teran” te gebruiken voor de etikettering van haar wijnen wegens de Sloveense BOB met dezelfde naam. Zij stelde voor om de naam „teran” op te nemen in bijlage XV, deel A, bij verordening nr. 607/2009, en wees erop dat de Commissie had voorgesteld om via onderhandelingen met de Republiek Slovenië tot een oplossing te komen en dat de Kroatische en Sloveense ministers daarom op 11 februari 2014 waren bijeengekomen.

38      De Commissie heeft een ontwerp van gedelegeerde verordening tot wijziging van bijlage XV, deel A, bij verordening nr. 607/2009 voorbereid om de wijndruivenrasnaam „teran” daarin op te nemen. Dit ontwerp, dat aanvankelijk op 8 september 2014 moest worden besproken tijdens de vergadering van de deskundigengroep GREX WINE van de lidstaten, is uiteindelijk geschrapt van de agenda van die vergadering.

39      In een brief van 11 november 2014 heeft de Republiek Slovenië de Commissie bedankt voor de bilaterale vergadering die met haar had plaatsgevonden over de kwestie van de „Teran”‑wijn, en heeft zij daaraan toegevoegd dat deze kwestie van cruciaal belang was voor haar wijsproducenten en dat zij zeer verbaasd was te vernemen dat de Commissie een ontwerp van gedelegeerde verordening voorbereidde die de Republiek Kroatië toestond deze naam te gebruiken voor de etikettering van haar wijn, gelet op de tegengestelde verklaringen die de Commissie publiekelijk had gedaan in april 2013.

40      Op 4 december 2014 heeft de Commissie de Republiek Slovenië geantwoord dat de Sloveense benaming „Teran” inderdaad beschermd was maar dat de Republiek Kroatië de kwestie van het gebruik van de wijndruivenrasnaam „teran” had opgeworpen tijdens de onderhandelingen voorafgaand aan haar toetreding tot de Unie, dat zij niet de kans had gekregen om zich tegen de inschrijving van de naam „Teran” als Sloveense BOB te verzetten en dat de Commissie volgens de geldende teksten het recht had om uitzonderingen vast te stellen op de absolute bescherming van BOB’s.

41      Vervolgens hebben verschillende vergaderingen plaatsgevonden en zijn er verschillende brieven uitgewisseld tussen de Commissie en de Republiek Slovenië.

42      Op 24 januari 2017 is het ontwerp van gedelegeerde verordening dat de Republiek Kroatië toestaat de naam „Teran” te gebruiken voor de etikettering van haar wijn besproken binnen de deskundigengroep GREX WINE, waar de Republiek Slovenië en de Republiek Kroatië hun opmerkingen hebben gemaakt.

43      Van 17 maart tot en met 14 april 2017 is het in punt 42 hierboven genoemde ontwerp van gedelegeerde verordening gepubliceerd op het portaal „Beter wetgeven”. Verscheidene interveniënten, waaronder Sloveense wijnproducenten en ‑associaties, hebben hun standpunt over deze ontwerpverordening kenbaar gemaakt.

44      Op 19 mei 2017 heeft de Commissie de bestreden verordening vastgesteld.

III. Procedure en conclusies van partijen

45      Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 15 september 2017 heeft de Republiek Slovenië het onderhavige beroep ingesteld.

46      Op 4 december 2017 heeft de Commissie haar verweerschrift ter griffie van het Gerecht neergelegd.

47      Bij akte, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 29 december 2017, heeft de Republiek Kroatië verzocht om in de onderhavige procedure te mogen interveniëren aan de zijde van de Commissie.

48      Op 23 februari 2018 heeft de Republiek Slovenië haar repliek neergelegd ter griffie van het Gerecht.

49      Bij beslissing van 1 maart 2018 heeft de president van de Vierde kamer van het Gerecht de Republiek Kroatië toegelaten tot interventie aan de zijde van de Commissie.

50      Op 16 mei 2018 heeft de Commissie haar dupliek ter griffie van het Gerecht neergelegd.

51      Op 16 mei 2018 heeft de Republiek Kroatië de memorie in interventie ter griffie van het Gerecht neergelegd.

52      De Republiek Slovenië heeft op 26 juli 2018 haar opmerkingen over de memorie in interventie ingediend bij de griffie van het Gerecht.

53      De Commissie heeft geen opmerkingen ingediend over de memorie in interventie.

54      Bij brief van 3 augustus 2018 heeft de Republiek Slovenië verzocht om ter terechtzitting te worden gehoord.

55      Op voorstel van de Vierde kamer heeft het Gerecht krachtens artikel 28 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht besloten om de zaak naar een uitgebreide rechtsprekende formatie te verwijzen.

56      Op voorstel van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht besloten de mondelinge behandeling te openen.

57      Bij brief van de griffie van 10 oktober 2019 heeft het Gerecht in het kader van maatregelen tot organisatie van de procesgang vragen gesteld aan partijen, waarop zij schriftelijk dienden te antwoorden vóór de terechtzitting. Partijen hebben hierop binnen de gestelde termijn geantwoord.

58      Partijen zijn ter terechtzitting van 3 december 2019 gehoord in hun pleidooien en hun antwoorden op de vragen van het Gerecht.

59      De Republiek Slovenië verzoekt het Gerecht:

–        de bestreden verordening in haar geheel nietig te verklaren;

–        de Commissie te verwijzen in de kosten.

60      De Commissie verzoekt het Gerecht:

–        het beroep ongegrond te verklaren;

–        de Republiek Slovenië te verwijzen in de kosten.

61      De Republiek Kroatië verzoekt het Gerecht in wezen het beroep te verwerpen.

IV.    In rechte

62      De Republiek Slovenië voert ter onderbouwing van haar beroep acht middelen aan:

–        ten eerste schending van artikel 232 van verordening nr. 1308/2013, gelezen in samenhang met artikel 100, lid 3, tweede alinea, van deze verordening;

–        ten tweede schending van de beginselen van rechtszekerheid, eerbiediging van verworven rechten, bescherming van het gewettigd vertrouwen en evenredigheid;

–        ten derde schending van artikel 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”) en van artikel 1 van protocol nr. 1 bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: „EVRM”);

–        ten vierde schending van artikel 41 van de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Republiek Kroatië, aangezien de bestreden verordening een overgangsperiode bepaalt voor de verkoop van vóór 1 juli 2013 geproduceerde wijn;

–        ten vijfde schending van artikel 100, lid 3, tweede alinea, van verordening nr. 1308/2013, gelet op de betekenis die de grondbeginselen van het Unierecht, artikel 17 van het Handvest en artikel 1 van protocol nr. 1 bij het EVRM geven aan deze bepaling;

–        ten zesde schending van artikel 13, lid 2, VEU en artikel 290 VWEU, aangezien de Commissie de grenzen heeft overschreden van de bij de Verdragen verleende bevoegdheid om gedelegeerde verordeningen vast te stellen;

–        ten zevende schending van artikel 100, lid 3, tweede alinea, van verordening nr. 1308/2013 en artikel 62, lid 3, van verordening nr. 607/2009, gelezen in samenhang met artikel 4, lid 3, en artikel 49, lid 2, VEU, aangezien de Republiek Kroatië vóór haar toetreding tot de Unie geen verzoek heeft ingediend om de wijndruivenrasnaam „teran” op te nemen in deel A van bijlage XV bij verordening nr. 607/2009 en aangezien de Republiek Slovenië bij de toetredingsonderhandelingen niet op de hoogte is gebracht van een dergelijk verzoek;

–        ten achtste schending van punt V.28       van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie over beter wetgeven (PB 2016, L 123, blz. 1; hierna: „Interinstitutioneel Akkoord”), punt II.7 van de Gezamenlijke Afspraak tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over gedelegeerde handelingen (hierna: „Gezamenlijke Afspraak”) en het beginsel van het institutionele evenwicht.

A.      Eerste middel: schending van artikel 232 juncto artikel 100, lid 3, tweede alinea, van verordening nr. 1308/2013

63      Ten eerste benadrukt de Republiek Slovenië dat de rechtsgrondslag van de bestreden verordening, te weten artikel 100, lid 3, tweede alinea, van verordening nr. 1308/2013, overeenkomstig artikel 232 van deze verordening pas sinds 1 januari 2014 van toepassing is. Blijkens artikel 3 van de bestreden verordening is laatstgenoemde echter van toepassing sinds 1 juli 2013, dat wil zeggen vóór de datum waarop de verordening op grond waarvan ze is vastgesteld van toepassing is geworden. Door de bestreden verordening terugwerkende kracht te geven tot vóór de inwerkingtreding en zelfs het bestaan van verordening nr. 1308/2013, heeft de Commissie dus de grenzen overschreden van de machtiging waarin artikel 100, lid 3, tweede alinea, juncto artikel 232 van verordening nr. 1308/2013 voorziet.

64      Ten tweede betoogt de Republiek Slovenië dat volgens artikel 62, lid 3, van verordening nr. 607/2009 de opname van de naam „teran” in deel A van bijlage XV bij deze verordening moest worden goedgekeurd volgens de Unievoorschriften die golden ten tijde van de toetreding van de Republiek Kroatië, te weten 1 juli 2013. Op 1 juli 2013 was verordening nr. 1308/2013 – de rechtsgrondslag voor de vaststelling van de bestreden verordening – echter nog niet van kracht. De op dat moment geldende bepalingen waren die van verordening nr. 1234/2007, met name artikel 118 undecies, die sinds 1 januari 2014 niet meer geldt. Verordening nr. 1308/2013 kan dan ook niet worden beschouwd als een verordening die van kracht was op het moment van de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Unie in de zin van artikel 62, lid 3, van verordening nr. 607/2009.

65      De Commissie betwist de argumenten van de Republiek Slovenië.

1.      Schending van artikel 100, lid 3, tweede alinea, juncto artikel 232 van verordening nr. 1308/2013

66      Geconstateerd moet worden dat de bestreden verordening is vastgesteld op 19 mei 2017 en in werking is getreden op de datum van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie, namelijk 21 juli 2017. Niettemin bepaalt artikel 3 van deze verordening dat zij retroactief van toepassing is vanaf 1 juli 2013. Zoals de Republiek Slovenië beklemtoont, ligt deze datum vóór die waarop verordening nr. 1308/2013 – de rechtsgrondslag voor de bestreden verordening – van toepassing is geworden, namelijk 1 januari 2014.

67      Nagegaan moet dus worden of, zoals de Republiek Slovenië in wezen betoogt, de Commissie haar bij artikel 100, lid 3, tweede alinea, juncto artikel 232 van verordening nr. 1308/2013 verleende bevoegdheden heeft overschreden omdat deze bepalingen haar beweerdelijk niet toestonden de daarbij gedelegeerde bevoegdheid retroactief uit te oefenen.

68      In dit verband is het vaste rechtspraak dat materieelrechtelijke voorschriften – ter inachtneming van het rechtszekerheids- en het vertrouwensbeginsel – aldus moeten worden uitgelegd dat zij ten aanzien van vóór de inwerkingtreding ervan verworven rechtsposities slechts gelden voor zover uit de bewoordingen, de doelstellingen of de opzet ervan duidelijk blijkt dat een dergelijk gevolg aan deze voorschriften dient te worden verbonden (arresten van 24 september 2002, Falck en Acciaierie di Bolzano/Commissie, C‑74/00 P en C‑75/00 P, EU:C:2002:524, punt 119, en 19 juni 2015, Italië/Commissie, T‑358/11, EU:T:2015:394, punt 112).

69      In casu is artikel 100, lid 3, tweede alinea van verordening nr. 1308/2013 overeenkomstig artikel 232 ervan pas van toepassing sinds 1 januari 2014. In geen enkele overweging of andere bepaling van deze verordening wordt aangegeven dat de inwerkingtreding van eerstgenoemde bepaling aanvangt op een andere datum dan die welke resulteert uit artikel 232. Hoewel uit artikel 100, lid 3, tweede alinea, blijkt dat deze bepaling ertoe strekt bestaande etiketteringspraktijken te beschermen, impliceert dit geenszins dat deze praktijken kunnen worden beschermd nog vóór de toepassingsdatum van de betrokken bevoegdheidsdelegatie. De bij artikel 100, lid 3, tweede alinea, van verordening nr. 1308/2013 aan de Commissie verleende machtiging staat deze laatste dus niet toe haar gedelegeerde bevoegdheden aan te wenden om een uitzondering vast te stellen voor een periode vóór 1 januari 2014.

70      Door zich op de machtiging van artikel 100, lid 3, tweede alinea, van verordening nr. 1308/2013 te baseren om tussen 1 juli 2013 en 1 januari 2014 een afwijking op het gebied van etikettering als die in de bestreden verordening toe te staan, heeft de Commissie artikel 100, lid 3, tweede alinea, van verordening nr. 1308/2013 dus retroactief toegepast, waarin deze verordening niet voorzag.

71      Daarbij moet evenwel worden onderzocht of deze retroactieve toepassing van de in artikel 100, lid 3, tweede alinea, van verordening nr. 1308/2013 vastgestelde bevoegdheidsdelegatie de bestreden verordening aantast met een wezenlijk gebrek dat kan leiden tot nietigverklaring ervan wat de werking ervan vóór 1 januari 2014 betreft (zie naar analogie arrest van 19 juni 2015, Italië/Commissie, T‑358/11, EU:T:2015:394, punt 121).

72      In dit verband zij erop gewezen dat, zoals uit punt 2 hierboven blijkt, artikel 42, lid 3, van verordening nr. 479/2008 nadien is opgenomen in verordening nr. 1234/2007 en daarbij is vervangen door artikel 118 undecies, lid 3, van verordening nr. 1234/2007, die van toepassing was op het moment dat de Republiek Kroatië is toegetreden tot de Unie. Deze bepalingen voorzagen reeds in een soortgelijke regel als die van artikel 100, lid 3, tweede alinea, van verordening nr. 1308/2013, namelijk dat namen van wijndruivenrassen die geheel of gedeeltelijk bestaan uit een BOB en die niet zijn opgenomen in de bijlage bij de relevante verordening, niet mogen voorkomen op wijnetiketten, tenzij de Commissie andersluidende maatregelen vaststelt. Artikel 100, lid 3, tweede alinea, van verordening nr. 1308/2013 creëert dan ook geen nieuwe machtiging voor de Commissie, maar vormt een rechtstreekse voortzetting van artikel 118 undecies, lid 3, van verordening nr. 1234/2007, die van kracht en toepasselijk was ten tijde van de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Unie op 1 juli 2013.

73      Ook blijkt uit artikel 230 van verordening nr. 1308/2013 dat verwijzingen naar verordening nr. 1234/2007 als verwijzingen naar verordening nr. 1308/2013 gelden en moeten worden gelezen aan de hand van de concordantietabel in bijlage XIV bij deze verordening. De concordantietabel geeft aan dat artikel 118 undecies van verordening nr. 1234/2007 overeenstemt met artikel 100 van verordening nr. 1308/2013.

74      Voorts hebben partijen, toen zij daarover zijn ondervraagd in het kader van maatregelen tot organisatie van de procesgang, erkend dat de bij artikel 100, lid 3, tweede alinea, van verordening nr. 1308/2013 aan de Commissie verleende bevoegdheden niet wezenlijk verschilden van die welke uit artikel 118 undecies, lid 3, van verordening nr. 1234/2007 voortvloeiden.

75      Het is juist dat artikel 100, lid 3, tweede alinea, van verordening nr. 1308/2013 de bijzonderheid vertoont dat de Commissie daarin uitdrukkelijk wordt verplicht om rekening te houden met bestaande etiketteringspraktijken. Uit deze precisering kan echter niet worden afgeleid dat de in deze bepaling aan de Commissie verleende machtiging wezenlijk verschilt van die welke aan haar werd verleend in artikel 42, lid 3, van verordening nr. 479/2008 en vervolgens artikel 118 undecies, lid 3, van verordening nr. 1234/2007. De betrokken precisering wil die machtiging gewoon verduidelijken, namelijk in die zin dat de Commissie rekening dient te houden met bestaande etiketteringspraktijken. Dit kan producenten met een BOB trouwens meer zekerheid geven dat de Commissie niet arbitrair zal beslissen, doch zonder dat daardoor de aard of de omvang van de door de wetgever aan de Commissie verleende machtiging wordt gewijzigd.

76      Partijen betwisten overigens niet dat er in Kroatië ten tijde van haar toetreding tot de Unie etiketteringspraktijken bestonden waarbij de naam van het wijndruivenras „teran” werd gebruikt. Deze vaststelling blijft onverlet, ongeacht of verordening nr. 1234/2007 dan wel verordening nr. 1308/2013 wordt toegepast.

77      De Commissie heeft dus weliswaar artikel 100, lid 3, tweede alinea, van verordening nr. 1308/2013 retroactief toegepast zonder dat de wetgever daarin had voorzien, maar zij heeft voor de periode tussen 1 juli 2013 en 1 januari 2014 in wezen geen nieuwe machtiging voor de Republiek Kroatië aangewend waarvan de Republiek Slovenië niet op de hoogte was. Bovendien wordt niet betwist dat indien de Commissie zich voor de vaststelling van de bestreden verordening op artikel 118 undecies van verordening nr. 1234/2007 zou hebben gebaseerd, zij tot hetzelfde resultaat zou zijn gekomen, namelijk dat voor Kroatische wijn een afwijking op het gebied van etikettering zou zijn toegestaan vanaf de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Unie.

78      Bijgevolg moet het eerste onderdeel van het eerste middel ongegrond worden verklaard.

2.      Schending van artikel 62, lid 3, van verordening nr. 607/2009 junctis artikel 100, lid 3, tweede alinea, en artikel 232 van verordening nr. 1308/2013

79      Met betrekking tot artikel 62, lid 3, van verordening nr. 607/2009 zij eraan herinnerd dat hierin wordt bepaald dat namen en synoniemen daarvan van wijndruivenrassen die zijn opgenomen in deel A van bijlage XV bij deze verordening en die geheel of gedeeltelijk bestaan uit een BOB, slechts op het etiket van een product met een BOB mogen worden vermeld als zij waren toegestaan op grond van de Unievoorschriften die van kracht waren op – in casu – de datum van toetreding van de Republiek Kroatië tot de Unie.

80      Onderzocht moet dus worden of, zoals de Republiek Slovenië aanvoert, artikel 62, lid 3, van verordening nr. 607/2009, gelezen in samenhang met artikel 100, lid 3, tweede alinea, en artikel 232 van verordening nr. 1308/2013, eraan in de weg stond dat de Commissie zich voor de vaststelling van de bestreden verordening baseerde op artikel 100, lid 3, tweede alinea, van verordening nr. 1308/2013, die van kracht is sinds 1 januari 2014.

81      Dienaangaande moet ten eerste worden geconstateerd dat, behoudens andersluidende vermelding in artikel 62, lid 3, van verordening nr. 607/2009, de daarin bedoelde „[Unievoorschriften] die van kracht waren” noodzakelijkerwijs ook slaan op de machtigingsregels voor de Commissie die vervat zijn in artikel 118 undecies, lid 3, van verordening nr. 1234/2007 en in artikel 100, lid 3, tweede alinea, van verordening nr. 1308/2013.

82      Ook al is het juist dat verordening nr. 1308/2013 nog niet van kracht was en zelfs nog niet was vastgesteld ten tijde van de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Unie op 1 juli 2013, de Commissie beschikte op die datum, zoals uit punt 72 hierboven blijkt, immers reeds over een uitdrukkelijke machtiging – namelijk die van artikel 118 undecies, lid 3, van verordening nr. 1234/2007 – om afwijkingen op het gebied van etikettering vast te stellen, die geen enkel wezenlijk verschil vertoonde met de machtiging die in artikel 100, lid 3, tweede alinea, van verordening nr. 1308/2013 is opgenomen.

83      Door de bestreden verordening op grond van artikel 100, lid 3, tweede alinea, van verordening nr. 1308/2013 vast te stellen heeft de Commissie dus geen andere materieelrechtelijke regel toegepast dan die welke van kracht was ten tijde van de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Unie, zoals Slovenië zelf heeft erkend in haar antwoorden op de maatregelen tot organisatie van de procesgang.

84      Bovendien heeft de Republiek Slovenië geen enkele andere regel vermeld die op 1 juli 2013 van kracht was en die de Commissie ten onrechte niet in aanmerking zou hebben genomen bij de vaststelling van de bestreden verordening. Evenmin heeft zij aangevoerd dat de Commissie zich niet op de datum van toetreding van de Republiek Kroatië tot de Unie mocht plaatsen om te beoordelen of er in deze staat etiketteringspraktijken bestonden in verband met de naam „teran”.

85      Ten tweede is het vaste rechtspraak dat de bepaling die de rechtsgrondslag vormt voor een handeling en die de Unie‑instelling machtigt om de betrokken handeling vast te stellen, van kracht moet zijn op het moment van de vaststelling van die handeling (arrest van 4 april 2000, Commissie/Raad, C‑269/97, EU:C:2000:183, punt 45; zie ook in die zin arrest van 1 juli 2009, ThyssenKrupp Stainless/Commissie, T‑24/07, EU:T:2009:236, punt 74).

86      De bepalingen die golden op de dag van de vaststelling van de bestreden verordening – 19 mei 2017 – waren die van verordening nr. 1308/2013. Op deze datum kon de Commissie de bestreden verordening dus niet meer baseren op artikel 118 undecies van verordening nr. 1234/2007, aangezien deze was ingetrokken en dus niet meer van kracht was. Bijgevolg was de enige rechtsgrondslag waarop de Commissie zich voor de vaststelling van de bestreden verordening kon baseren artikel 100, lid 3, tweede alinea, van verordening nr. 1308/2013, zonder dat zij wat dit betreft enige beoordelingsbevoegdheid had (zie naar analogie arrest van 21 november 2012, Spanje/Commissie, T‑76/11, EU:T:2012:613, punten 31 en 32).

87      Ten derde machtigt artikel 118 undecies van verordening nr. 1234/2007 alsook artikel 100, lid 3, tweede alinea, van verordening nr. 1308/2013 de Commissie om een uitzondering op het gebied van etikettering vast te stellen zodat BOB’s en bestaande etiketteringspraktijken probleemloos naast elkaar kunnen bestaan zodra een BOB ingeschreven of toepasbaar is. Bovendien plaatsen deze bepalingen geen uitdrukkelijke tijdslimiet op het optreden van de Commissie.

88      In casu moet worden geconstateerd dat de Commissie de bestreden verordening niet kon vaststellen voordat de Republiek Kroatië was toegetreden tot de Unie, aangezien zij ratione loci onbevoegd was om de verordening vóór die datum vast te stellen. Door de bestreden verordening met terugwerkende kracht tot op de datum van toetreding van de Republiek Kroatië tot de Unie vast te stellen, heeft de Commissie zich wel degelijk op het tijdstip geplaatst waarop de kwestie van de co‑existentie tussen de Sloveense BOB „Teran” en de Kroatische etiketteringspraktijken concreet werd, te weten op het moment van de toetreding. Gelet op de omstandigheden van de zaak heeft de Commissie dus gehandeld in overeenstemming met de opzet en de bewoordingen van de betrokken bepalingen.

89      Derhalve moet de grief dat de Commissie artikel 62, lid 3, van verordening nr. 607/2009 junctis artikel 100, lid 3, tweede alinea, en artikel 232 van verordening nr. 1308/2013 heeft geschonden, ongegrond worden verklaard.

90      Bijgevolg moet het eerste middel worden afgewezen.

B.      Tweede middel: schending van de beginselen van rechtszekerheid, eerbiediging van verworven rechten, bescherming van het gewettigd vertrouwen en evenredigheid

91      De Republiek Slovenië betoogt in wezen dat de Commissie, door de bestreden verordening een terugwerkende kracht van bijna vier jaar te verlenen, in strijd heeft gehandeld met ten eerste de beginselen van rechtszekerheid en nemo potest venire contra factum proprium, ten tweede de beginselen van eerbiediging van verworven rechten en bescherming van het gewettigd vertrouwen en ten derde het evenredigheidsbeginsel. In het kader van dit middel voert de Republiek Slovenië in wezen ook schending aan van artikel 100, lid 3, van verordening nr. 1308/2013 en artikel 62, lid 3, van verordening nr. 607/2009.

92      Om te beginnen volgt volgens haar immers noch uit de bepalingen van verordening nr. 607/2009 noch uit die van verordening nr. 1308/2013 dat de wetgever de bedoeling heeft gehad om aan de uitzondering van artikel 100, lid 3, tweede alinea, van laatstgenoemde verordening terugwerkende kracht te verlenen op een wijze en in omstandigheden als in de bestreden verordening. Vervolgens staat het fundamentele vereiste van rechtszekerheid eraan in de weg dat de Commissie de uitoefening van haar bevoegdheden eindeloos kan uitstellen. De vaststelling van de bestreden verordening meer dan vier jaar nadat de Republiek Kroatië tot de Unie is toegetreden, wijkt bovendien aanzienlijk af van de praktijk die de Commissie bij eerdere toetredingen heeft gevolgd en heeft het gewettigd vertrouwen van de Sloveense wijnproducenten geschonden, dat sinds 2013 werd versterkt door verschillende verklaringen van de diensten van de Commissie. In deze context stelt de Republiek Slovenië het Gerecht voor om A, ambtenaar bij het Sloveense ministerie van Landbouw, te horen als getuige. Tot slot heeft de Commissie, door de bestreden verordening vast te stellen met terugwerkende kracht, alle inspectieprocedures ondermijnd die in de Republiek Slovenië tegen de verantwoordelijken voor inbreuken op de Sloveense BOB „Teran” zijn gevoerd.

93      Wat de schending van het evenredigheidsbeginsel betreft, ontwikkelt de Republiek Slovenië geen enkel specifiek betoog. In het licht van de punten 28 en volgende van het verzoekschrift moet haar betoog echter aldus worden begrepen dat de Commissie volgens haar verder dan nodig is gegaan door de bestreden verordening een terugwerkende kracht van bijna vier jaar te geven.

94      De Commissie, daarin ondersteund door de Republiek Kroatië, weerlegt de argumenten van de Republiek Slovenië.

1.      Schending van de beginselen van rechtszekerheid, eerbiediging van verworven rechten en bescherming van het gewettigd vertrouwen alsook, in wezen, schending van artikel 100, lid 3, van verordening nr. 1308/2013 en artikel 62, lid 3, van verordening nr. 607/2009.

95      Vooraf zij eraan herinnerd dat het rechtszekerheidsbeginsel vereist dat rechtsregels duidelijk en nauwkeurig zijn en dat de toepassing ervan voor de justitiabelen voorzienbaar is (arrest van 10 september 2009, Plantanol, C‑201/08, EU:C:2009:539, punt 46).

96      Het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen wordt op zijn beurt gedefinieerd als een recht dat aan iedere particulier toekomt die zich in een situatie bevindt waaruit blijkt dat de administratie bij hem gegronde verwachtingen heeft gewekt (zie in die zin arresten van 19 mei 1983, Mavridis/Parlement, 289/81, EU:C:1983:142, punt 21, en 26 juni 1990, Sofrimport/Commissie, C‑152/88, EU:C:1990:259, punt 26). Dit beginsel kan ook door staten worden ingeroepen (arrest van 26 juni 2012, Polen/Commissie, C‑335/09 P, EU:C:2012:385, punten 180 en 181; zie ook in die zin arrest van 6 oktober 2009, Commissie/Spanje, C‑562/07, EU:C:2009:614, punten 18‑20).

97      Uit de rechtspraak blijkt dat er geen schending van het vertrouwensbeginsel kan worden aangevoerd wanneer de administratie geen concrete toezeggingen heeft gedaan (zie arrest van 18 januari 2000, Mehibas Dordtselaan/Commissie, T‑290/97, EU:T:2000:8, punt 59 en aldaar aangehaalde rechtspraak; arrest van 9 juli 2003, Cheil Jedang/Commissie, T‑220/00, EU:T:2003:193, punt 33).

98      Voorts kan een handelaar zich niet beroepen op een verworven recht of zelfs op een gewettigd vertrouwen in het voortbestaan van een reeds bestaande situatie, die door besluiten van de Unie‑instellingen in het kader van hun beoordelingsbevoegdheid kan worden gewijzigd (arrest van 5 oktober 1994, Duitsland/Raad, C‑280/93, EU:C:1994:367, punt 80).

99      Wat met name de terugwerkende kracht van een Uniehandeling betreft, moet worden gepreciseerd dat het rechtszekerheidsbeginsel zich er in beginsel tegen verzet dat een Uniehandeling reeds vóór de publicatie ervan van kracht is. Dit verbod is evenwel niet absoluut en er kan bij wijze van uitzondering van worden afgeweken wanneer dat noodzakelijk is voor het te bereiken doel en het gewettigd vertrouwen van de betrokkenen naar behoren in acht is genomen (arresten van 24 september 2002, Falck en Acciaierie di Bolzano/Commissie, C‑74/00 P en C‑75/00 P, EU:C:2002:524, punt 119, en 10 november 2010, BHIM/Simões Dos Santos, T‑260/09 P, EU:T:2010:461, punt 48 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

100    In het licht van deze beginselen moet worden nagegaan of de Commissie, door de bestreden verordening een terugwerkende kracht van bijna vier jaar te geven, in strijd heeft gehandeld met de beginselen van rechtszekerheid, bescherming van het gewettigd vertrouwen en eerbiediging van de verworven rechten van de Sloveense wijnproducenten die gebruik kunnen maken van de BOB „Teran” alsook, in wezen, met de bepalingen van verordening nr. 607/2009 en verordening nr. 1308/2013. In dit verband moet elk van de door de Republiek Slovenië aangevoerde argumenten worden onderzocht, namelijk ten eerste dat volgens de bepalingen van verordening nr. 607/2009 en verordening nr. 1308/2013 geen terugwerkende kracht kon worden verleend op een wijze en in omstandigheden als in de bestreden verordening, ten tweede dat de Commissie gelet op het rechtszekerheidsbeginsel niet eindeloos kon wachten met de uitoefening van haar bevoegdheden, ten derde dat de Commissie is afgeweken van de praktijk die is gevolgd bij eerdere toetredingen en zij het gewettigd vertrouwen van de Sloveense wijnproducenten heeft geschonden, en ten vierde dat de Commissie alle inspectieprocedures heeft ondermijnd die in de Republiek Slovenië zijn gevoerd tegen de verantwoordelijken voor inbreuken op de Sloveense BOB „Teran”.

a)      Grief inzake schending van artikel 100, lid 3, van verordening nr. 1308/2013 en artikel 62, lid 3, van verordening nr. 607/2009

101    Met haar argumenten inzake schending van artikel 100, lid 3, van verordening nr. 1308/2013 en artikel 62, lid 3, van verordening nr. 607/2009 en inzake de verplichting die deze bepalingen zouden creëren voor de Commissie om zo snel mogelijk te handelen zodra een lidstaat toetreedt tot de Unie, wil de Republiek Slovenië in wezen aantonen dat deze bepalingen een tijdslimiet voor het optreden van de Commissie inhouden.

102    In dit verband verlangt artikel 100, lid 3, tweede alinea, van verordening nr. 1308/2013 enkel dat bij de toekenning van een afwijking rekening wordt gehouden met de bestaande etiketteringspraktijken. Artikel 62, lid 3, van verordening nr. 607/2009 verwijst op zijn beurt naar de Unievoorschriften die van kracht waren op de datum van toetreding van de betrokken lidstaat.

103    Om een afwijking op het gebied van etikettering te kunnen toestaan moet dus worden vastgesteld dat er etiketteringspraktijken bestaan die in voorkomend geval dienen te worden behouden. Deze praktijken dienen dus noodzakelijkerwijs te bestaan op de datum waarop die afwijking van toepassing wordt. Indien deze praktijken, zoals in casu, bestaan op het moment waarop een lidstaat toetreedt tot de Unie en vanaf dat moment dreigen afbreuk te doen aan een BOB, moet de Commissie, indien zij meent dat die praktijken overeenkomstig artikel 100, lid 3, tweede alinea, van verordening nr. 1308/2013 moeten kunnen worden behouden, zich ervan vergewissen dat die praktijken bestonden op het tijdstip van de toetreding, dat wil zeggen op het moment waarop zij in conflict zijn gekomen met die BOB.

104    Wanneer een afwijking op het gebied van etikettering wordt toegestaan op het tijdstip waarop een lidstaat toetreedt tot de Unie, zoals in casu, verplicht artikel 100, lid 3, tweede alinea, van verordening nr. 1308/2013 juncto artikel 62, lid 3, van verordening nr. 607/2009 de Commissie dus om zich voor de beoordeling van het bestaan van die etiketteringspraktijken te plaatsen op het tijdstip van de toetreding, en niet op een later tijdstip, en om de regels te volgen die op dat moment gelden. Uit de tekst van deze twee bepalingen kan daarentegen niet worden afgeleid dat zij de Commissie een bepaalde termijn opleggen om een afwijking op het gebied van etikettering vast te stellen, aangezien zij geen enkele aanwijzing in die zin bevatten.

105    Artikel 100, lid 3, tweede alinea, van verordening nr. 1308/2013 en artikel 62, lid 3, van verordening nr. 607/2009 verschaffen de Commissie echter geen enkele juridische basis om een gedelegeerde verordening als de bestreden verordening vast te stellen vóórdat een staat toetreedt tot de Unie. De Commissie is ratione loci geenszins bevoegd op deze basis, aangezien de betrokken staat tot dan een derde land is. Hieruit volgt dat wanneer in het kader van een toetreding een afwijking op het gebied van etikettering wordt toegekend bij een dergelijke gedelegeerde verordening, de Commissie noodzakelijkerwijs de toetredingsdatum moet afwachten alvorens de procedure tot vaststelling van de gedelegeerde verordening te kunnen aanvatten krachtens artikel 100, lid 3, tweede alinea, van verordening nr. 1308/2013. Aangezien de procedure van artikel 290 VWEU moet worden gevolgd om gedelegeerde handelingen vast te stellen, zoals artikel 227 van verordening nr. 1308/2013 voorschrijft, kan dat proces afhankelijk van de omstandigheden van de zaak meer of minder tijd in beslag nemen.

106    Bijgevolg is deze grief, waarmee in wezen wordt aangevoerd dat artikel 100, lid 3, van verordening nr. 1308/2013 en artikel 62, lid 3, van verordening nr. 607/2009 een tijdslimiet inhouden, ongegrond.

107    Het is echter niet omdat de toepasselijke wetgeving geen uitdrukkelijke termijn bepaalt om een gedelegeerde verordening houdende een afwijking op het gebied van etikettering vast te stellen, dat de Commissie zich kan onttrekken aan de algemene beginselen die het optreden in de tijd van de Unie-instellingen regelen, met name de verplichting om het beginsel van de redelijke termijn alsook de beginselen van rechtszekerheid, eerbiediging van verworven rechten en bescherming van het gewettigd vertrouwen te eerbiedigen. In deze context moeten ook de andere grieven van de Republiek Slovenië worden onderzocht.

b)      Grief dat de Commissie haar bevoegdheden met overdreven vertraging heeft uitgeoefend

108    Zelfs wanneer geen termijn is bepaald, verzet het fundamentele vereiste van rechtszekerheid zich ertegen dat de Commissie de uitoefening van haar bevoegdheden voor onbepaalde duur uitstelt, zoals de Republiek Slovenië aanvoert (arrest van 15 januari 2013, Spanje/Commissie, T‑54/11, EU:T:2013:10, punt 29).

109    Er moet dus worden nagegaan hoe de procedure tot vaststelling van de bestreden verordening is verlopen en in hoeverre de omstandigheden van de zaak de duur ervan konden rechtvaardigen.

110    Zoals uit de punten 31 en 32 hierboven blijkt, had de Republiek Kroatië in haar onderhandelingsstandpunt van 8 september 2008 verzocht om haar nationale lijst van erkende wijndruivenrassen op te nemen in de lijst van druivenrassen of synoniemen daarvan die een geografische aanduiding bevatten en die op de etikettering van wijn mogen voorkomen. Vervolgens heeft zij dit verzoek op 28 januari 2011 ingetrokken in het addendum bij haar onderhandelingsstandpunt omdat na haar toetreding tot de Unie de Commissie die lijst zou opstellen.

111    Zoals in punt 29 hierboven is uiteengezet, heeft de Republiek Slovenië pas op 6 december 2011 – dus ná de in punt 110 hierboven genoemde intrekking van het verzoek van de Republiek Kroatië – bij de Commissie het in artikel 118 quater van verordening nr. 1234/2007 (voorheen artikel 35 van verordening nr. 479/2008) bedoelde technische dossier ingediend voor de wijnnaam „Teran” als zodanig, teneinde deze als BOB te laten beschermen in de zin van artikel 118 ter van deze verordening. Vóór die datum werd de naam „Teran”, zoals uit de punten 27 en 28 hierboven blijkt, in de lijst van Sloveense v.q.p.r.d. als aanvullende vermelding met de naam „Kras” geassocieerd, eerst als „Kras, teran” en daarna als „Teran, Kras”.

112    In dit verband blijkt ten eerste uit het dossier van de onderhavige zaak dat de Republiek Kroatië de Commissie uiterlijk in een brief van 13 mei 2013 heeft laten weten bezorgd te zijn over de mogelijkheid om de naam van het wijndruivenras „teran” te blijven gebruiken na haar toetreding tot de Unie. Deze brief heeft aanleiding gegeven tot talrijke schriftelijke uitwisselingen en verschillende bilaterale vergaderingen tussen de Commissie en de Republiek Slovenië, die met name hebben plaatsgevonden op 24 september, 11 november, 4 december 2014, 26 januari, 8, 14 en 16 juli 2015 en in januari 2017.

113    De Republiek Slovenië heeft meermaals documenten en aanvullende inlichtingen over de BOB „Teran” naar de Commissie verzonden. Ook heeft zij op 20 januari 2016 schriftelijk geantwoord op vragen van de Commissie over deze BOB, de etiketteringspraktijken en de Unieregelgeving.

114    De in de punten 110 tot en met 113 hierboven genoemde elementen tonen aan dat de Commissie gedurende de hele periode vóór de vaststelling van de bestreden verordening niet passief is gebleven. Uit het dossier blijkt evenmin dat zij de aanvang van de discussies met de betrokken partijen heeft uitgesteld of dat zij vertraging heeft opgelopen in die discussies. Zij heeft integendeel getracht om alle noodzakelijke inlichtingen te verzamelen en om een onderhandelde oplossing te vinden voor de problematiek die werd opgeworpen in de in punt 112 hierboven genoemde brief van de Republiek Kroatië van 13 mei 2013.

115    Ten tweede blijkt uit artikel 107, lid 3, van verordening nr. 1308/2013 (dat overeenkomt met artikel 118 vicies, lid 4, van verordening nr. 1234/2007) dat de Commissie tot 31 december 2014 op eigen initiatief kon beslissen om de automatische bescherming voor bestaande wijnnamen die waren aangegeven door de lidstaten, waaronder de Sloveense BOB „Teran”, te annuleren indien die niet of niet meer voldeden aan de in artikel 93 van dezelfde verordening genoemde voorwaarden voor een BOB. Aangezien de Republiek Kroatië de afwijking op het gebied van etikettering voor de term „teran” uitsluitend diende te verkrijgen omdat er een Sloveense BOB met dezelfde naam bestond, had de Commissie dus het recht om het resultaat van het onderzoek van het door de Republiek Slovenië voor de BOB „Teran” ingediende dossier af te wachten alvorens de bestreden verordening vast te stellen.

116    Ten derde heeft de Commissie er in haar schrijven van 18 januari 2017 aan de Republiek Slovenië op gewezen dat zij vóór 30 juni 2017 nog een beslissing moest nemen over het technisch dossier van de Kroatische BOB „Hrvatska Istra”, waarop de wijndruivenrasnaam „teran” nu juist betrekking had. In antwoord op de maatregelen tot organisatie van de procesgang heeft de Commissie te kennen gegeven dat in het technisch dossier van deze Kroatische BOB uitdrukkelijk stond vermeld dat de naam „teran” op de etiketten mocht worden vermeld voor de verkoop, mits deze naam in hetzelfde gezichtsveld stond als de naam van de BOB „Hrvatska Istra”. De Commissie heeft ook gepreciseerd dat zij, gezien de duur van de discussies en het feit dat er geen vooruitgang was geboekt over de kwestie van de naam „teran”, enkel kon concluderen dat een akkoord tussen de betrokken lidstaten onmogelijk was, waarop zij heeft besloten om de bestreden verordening vast te stellen en daarbij de wijze van etikettering uit het technisch dossier van de Kroatische BOB „Hrvatska Istra” over te nemen, zonder het einde van de termijn voor het onderzoek van dit dossier af te wachten.

117    Ten vierde verwachtte de Commissie, zoals uit overweging 3 van de bestreden verordening blijkt, dat de Republiek Slovenië en de Republiek Kroatië tot een onderhandelde oplossing gingen komen, wat uiteindelijk ondanks de inspanningen van de Commissie onmogelijk is gebleken.

118    Uit de voormelde ontwikkelingen blijkt dat de Commissie in de vier jaar vóór de vaststelling van de bestreden verordening het dossier „teran” actief is blijven onderzoeken, waarvan zij net als de Republiek Slovenië meermaals het gevoelige karakter heeft benadrukt, en dat zij niet eindeloos heeft gewacht om haar bevoegdheden uit te oefenen. Zij heeft integendeel, zoals uit punt 116 hierboven blijkt, zelfs verkozen om niet te wachten tot de termijn van 30 juni 2017 voor het onderzoek van het technisch dossier van de Kroatische BOB „Hrvatska Istra” was verstreken om de bestreden verordening vast te stellen.

119    Bijgevolg moet de grief van de Republiek Slovenië dat de Commissie haar bevoegdheden met overdreven vertraging heeft uitgeoefend, ongegrond worden verklaard.

c)      Grief inzake de onwettige omvang van de terugwerkende kracht van de bestreden verordening

120    Zoals uit de in punt 99 hierboven geciteerde rechtspraak blijkt, verzet het rechtszekerheidsbeginsel zich er in beginsel tegen dat aan Uniehandelingen terugwerkende kracht wordt gegeven. Van dit verbod kan evenwel worden afgeweken wanneer twee cumulatieve voorwaarden zijn vervuld: ten eerste dat dit noodzakelijk is om het doel van de bestreden handeling te bereiken en ten tweede dat het gewettigd vertrouwen van de betrokkenen naar behoren in acht is genomen.

121    Onderzocht moet dus worden of de omvang van de terugwerkende kracht van de bestreden verordening voldoet aan de twee in punt 120 genoemde voorwaarden.

1)      Doel van de bestreden verordening

122    Uit de rechtspraak blijkt dat in de considerans van Uniehandelingen met terugwerkende kracht duidelijk en ondubbelzinnig moet worden aangeduid waarom de beoogde terugwerkende kracht gerechtvaardigd is (arrest van 1 april 1993, Diversinte en Iberlacta, C‑260/91 en C‑261/91, EU:C:1993:136, punt 10). Ook moet een handeling met terugwerkende kracht het nagestreefde doel kunnen bereiken (zie in die zin arrest van 11 juli 1991, Crispoltoni, C‑368/89, EU:C:1991:307, punt 18).

123    In casu blijkt uit overweging 8 van de bestreden verordening dat deze moest gelden vanaf de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Unie, op 1 juli 2013, omdat het verzoek om de naam van het wijndruivenras „teran” op te nemen in bijlage XV, deel A, bij verordening nr. 607/2009 was ingediend vóór deze datum, omdat er in deze staat ten tijde van zijn toetreding een etiketteringspraktijk in verband met de naam „teran” bestond, en omdat de vaststelling van de bestreden verordening enkel was uitgesteld in afwachting van een met de Republiek Slovenië onderhandelde oplossing.

124    De bestreden verordening strekt er dan ook in wezen toe om op vraag van Kroatië de etiketteringspraktijken die daar op 30 juni 2013 bestonden – en die overigens niet worden betwist – te beschermen. Hiertoe moest een oplossing worden gevonden voor het conflict tussen deze destijds wettige praktijken en de rechten die waren verbonden aan de Sloveense BOB „Teran”, die was verkregen vóór de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Unie, en dit vanaf de datum waarop dit conflict was ontstaan.

125    Ten eerste kon de Commissie, zoals in punt 105 hierboven is aangegeven, geen gedelegeerde verordening met een afwijking voor de betrokken Kroatische etiketteringspraktijken vaststellen vóór de datum van toetreding van de Republiek Kroatië tot de Unie. Zij was ratione loci immers niet bevoegd om een dergelijke handeling vast te stellen ten aanzien van een derde land.

126    Bovendien blijkt uit artikel 100, lid 3, tweede alinea, van verordening nr. 1308/2013, zoals in punt 103 hierboven is aangegeven, dat de Commissie, die de procedure tot vaststelling van de bestreden verordening niet in gang kon zetten voordat de Republiek Kroatië toetrad tot de Unie, zich moest plaatsen op het moment van die toetreding, en niet op een later tijdstip, om uit te maken of er nationale etiketteringspraktijken bestonden waarvoor een uitzondering kon worden gemaakt op de algemene etiketteringsvoorschriften van de Unie.

127    Ten tweede heeft de Commissie, gezien de gevoeligheid van de kwestie van de naam „teran” voor de twee betrokken staten, terecht geprobeerd om vanaf het ontstaan van het betrokken conflict op 1 juli 2013 een tussen hen onderhandelde oplossing te vinden, wat enige tijd heeft gevergd. Zoals in punt 118 hierboven is geconstateerd, is de Commissie het dossier „teran” sinds die datum actief blijven onderzoeken tot aan de vaststelling van de bestreden verordening.

128    Daar komt nog bij dat partijen niet betwisten dat artikel 100, lid 3, tweede alinea, van verordening nr. 1308/2013 de Commissie juist wil toestaan om afwijkingen te verlenen zodat bestaande etiketteringspraktijken kunnen worden voortgezet wanneer een lidstaat toetreedt tot de Unie. Zoals de Republiek Slovenië zelf heeft erkend in haar antwoorden op de maatregelen tot organisatie van de procesgang, was dergelijke terugwerkende kracht onvermijdelijk voor de nodige continuïteit van de wettige etiketteringspraktijken, zodat artikel 3, tweede alinea, van de bestreden verordening niet zou kunnen worden vernietigd zonder deze verordening te wijzigen in de kern.

129    In deze context zou de delegatie waarin artikel 100, lid 3, tweede alinea, van verordening nr. 1308/2013 voorziet elke nuttige werking verliezen indien de Commissie zich bij de beoordeling van het bestaan van bijzondere etiketteringspraktijken op het moment van de toetreding van een staat tot de Unie moet plaatsen zonder dat het haar zou zijn toegestaan om retroactief een afwijking voor diezelfde etiketteringspraktijken te verlenen tot op het moment van deze toetreding, terwijl het wettelijk en materieel onmogelijk is om een verordening vast te stellen op de dag zelf van die toetreding.

130    Bijgevolg moet worden besloten dat de bestreden verordening een doelstelling van algemeen belang nastreefde waardoor het noodzakelijk was haar een terugwerkende kracht te geven als die in artikel 3 ervan.

2)      Eerbiediging van het gewettigd vertrouwen van de Sloveense wijnproducenten

131    Wat de eerbiediging van het gewettigd vertrouwen van de Sloveense wijnproducenten betreft, moet overeenkomstig de in punt 96 hierboven geciteerde rechtspraak worden nagegaan of de Commissie bij hen de gegronde verwachting heeft gewekt dat de Republiek Kroatië geen enkele afwijking met terugwerkende kracht zou verkrijgen voor de vermelding van de naam „teran” op het etiket van de op het grondgebied van deze laatste geproduceerde wijn. In dit verband zij eraan herinnerd dat nauwkeurige, onvoorwaardelijke en onderling overeenstemmende inlichtingen die afkomstig zijn van bevoegde en betrouwbare bronnen (arrest van 9 maart 2018, Portugal/Commissie, T‑462/16, niet gepubliceerd, EU:T:2018:127, punt 20) zijn aan te merken als dergelijke toezeggingen, ongeacht de vorm waarin zij worden meegedeeld (zie arrest van 22 november 2018, Portugal/Commissie, T‑31/17, EU:T:2018:830, punt 86 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

132    Om aan te tonen dat de Commissie bij de Sloveense wijnproducenten een gewettigd vertrouwen heeft gewekt, beroept de Republiek Slovenië zich in essentie op de vaststelling van uitvoeringsverordening nr. 753/2013, waarbij de Republiek Kroatië enkele maanden na haar toetreding tot de Unie afwijkingen op het vlak van etikettering heeft verkregen, en op de verklaring van 22 april 2013 van B – persattaché van het Commissielid dat is belast met landbouw en plattelandsontwikkeling van de Commissie – dat geen enkele Kroatische wijn kon worden verkocht onder de naam „teran”. Zij beroept zich ook op het feit dat de Republiek Kroatië nooit heeft verzocht om de naam „teran” op te nemen in de lijst van deel A van bijlage XV bij verordening nr. 607/2009.

133    Wat om te beginnen uitvoeringsverordening nr. 753/2013 betreft, die kort na de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Unie is vastgesteld, blijkt inderdaad uit overweging 3 en artikel 1, punt 2, van deze verordening dat bijlage XV, deel A, bij verordening nr. 607/2009 op vraag van de Republiek Kroatië moest worden gewijzigd en dat deze wijziging niet zag op de naam „teran”. Uit uitvoeringsverordening nr. 753/2013 blijkt echter geenszins dat het betrokken verzoek van de Republiek Kroatië exhaustief was en dat de Commissie, door deze verordening vast te stellen, de Sloveense wijnproducenten heeft bevestigd dat de Republiek Kroatië geen enkele andere afwijking op het gebied van etikettering zou verkrijgen. Er kan in deze context dus geen sprake zijn van schending van het beginsel nemo potest venire contra factum proprium.

134    De vermeende duidelijke uitlegging van artikel 62, lid 3, van verordening nr. 607/2009 die de Republiek Slovenië in dit verband aanvoert, namelijk dat afwijkingen moesten worden vastgesteld op het moment van de toetreding, is niet afkomstig van de Commissie zelf. Het dossier bevat geen enkel bewijs dat de Commissie zich onmiddellijk na de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Unie publiekelijk achter de uitlegging van de Republiek Slovenië heeft geschaard en aldus elke afwijking op het gebied van etikettering voor de naam „teran” heeft willen uitsluiten.

135    Wat vervolgens het argument betreft dat de Republiek Kroatië niet zou hebben gevraagd om de naam „teran” op te nemen in de lijst in deel A van bijlage XV bij verordening nr. 607/2009 en dat hierover niet is onderhandeld vóór de toetreding, moet worden opgemerkt dat dergelijke elementen, gesteld al dat zij juist zijn, niet kunnen worden beschouwd als nauwkeurige toezeggingen van de Commissie of als een situatie die de Commissie vooraf zelf heeft gecreëerd.

136    Daaraan moet worden toegevoegd dat, zoals uit punt 111 hierboven blijkt, de Republiek Slovenië pas op 6 december 2011 bij de Commissie het in artikel 118 quater van verordening nr. 1234/2007 (voorheen artikel 35 van verordening nr. 479/2008) bedoelde technische dossier heeft ingediend voor de wijnnaam „Teran” als zodanig, om deze te laten beschermen als BOB in de zin van artikel 118 ter van deze verordening. Zoals uit de punten 28 en 29 hierboven blijkt, was de naam „teran” vóór die datum een aanvullende vermelding die in de lijst van Sloveense v.q.p.r.d. werd geassocieerd met de naam „Kras”, eerst als „Kras, teran” en vervolgens als „Teran, Kras”.

137    Voorts blijkt uit het dossier dat er op 22 april 2013 – nadat het in punt 136 hierboven bedoelde dossier voor de Sloveense naam „teran” werd ingediend en vóór de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Unie – een vergadering heeft plaatsgevonden tussen de Sloveense en de Kroatische ministers van Landbouw. In het proces-verbaal van deze vergadering, dat is opgenomen in bijlage 6 bij de memorie in interventie van de Republiek Kroatië, staat dat het doel van deze bilaterale vergadering was te discussiëren over de kwestie van de „teranwijn” en over een eventuele gezamenlijke oplossing waarbij de Kroatische wijnproducenten na 1 juli 2013 de aanduiding „teran” op hun wijn konden blijven gebruiken ondanks de Sloveense BOB met dezelfde naam. Aldus kon de Republiek Slovenië na deze vergadering niet onkundig zijn van het feit dat de Republiek Kroatië haar etiketteringspraktijken wilde beschermen vanaf haar toetreding tot de Unie.

138    Gezien het onderhandelingsstandpunt van de Republiek Kroatië van 2008 en vervolgens het addendum daarbij van 28 september 2011, waarin de Republiek Kroatië heeft aangegeven dat zij verwachtte dat de kwestie van de eventuele afwijkingen op het gebied van etikettering zou worden geregeld na haar toetreding tot de Unie, kon de Republiek Slovenië evenmin onkundig zijn van de kans dat de Commissie de machtiging bedoeld in artikel 118 undecies van verordening nr. 1234/2007 en vervolgens artikel 100, lid 3, tweede alinea, van verordening nr. 1308/2013 zou gebruiken om dergelijke afwijkingen toe te staan. Dit geldt des te meer voor de kwestie van de naam „teran”, die de Republiek Kroatië expliciet ter sprake heeft gebracht tijdens de in punt 137 hierboven vermelde vergadering.

139    Wat tot slot de verklaring van B – persattaché van het Commissielid belast met landbouw en plattelandsontwikkeling – van 22 april 2013 betreft, namelijk dat geen enkele Kroatische wijn onder de naam „teran” kon worden verkocht, moet worden vastgesteld dat deze verklaring beknopt is weergegeven in een artikel dat op 23 april 2013 is verschenen in de Kroatische krant HRT. Deze verklaring kan echter, gesteld al dat zij afkomstig is van een bron die de Commissie mag vertegenwoordigen, op zichzelf geen „nauwkeurige en onderling overeenstemmende” toezegging van de Commissie vormen.

140    Deze verklaring is trouwens tegengesproken uiterlijk toen de Commissie, na kennis te hebben genomen van de bezorgdheid van de Republiek Kroatië over het gebruik van de naam „teran” en na de bestaande situatie en de verschillende opties te hebben onderzocht, de lidstaten een ontwerpverordening heeft voorgelegd met het oog op de vergadering van de GREX WINE-deskundigengroep van 8 september 2014. Vanaf dat moment – ruim vóór het verstrijken van de in punt 115 hierboven bedoelde termijn van 31 december 2014 – kon dus niet meer worden gesproken van nauwkeurige, onvoorwaardelijke en onderling overeenstemmende toezeggingen van de Commissie dat de Sloveense BOB „Teran” een „absolute bescherming” zou blijven genieten.

141    Daar komt nog bij dat de Commissie, zoals zij opmerkt, krachtens artikel 118 vicies van verordening nr. 1234/2007, thans artikel 107, lid 3, van verordening nr. 1308/2013, tot en met 31 december 2014 kon beslissen om de bescherming van de tot dan toe automatisch beschermde namen in te trekken indien zij vaststelde dat deze niet voldeden aan de in artikel 118 ter van verordening nr. 1234/2007 en vervolgens artikel 93 van verordening nr. 1308/2013 genoemde voorwaarden voor een BOB. De Republiek Slovenië kan in dit verband niet aanvoeren dat de Commissie geen enkele reden had om de voor de naam „Teran” verleende bescherming in te trekken. Bij gebreke van bewijs dat de Commissie de Republiek Slovenië uitdrukkelijk een dergelijke toezegging heeft gedaan, kan zo’n subjectieve perceptie immers niet worden gelijkgesteld met een nauwkeurige en onvoorwaardelijke toezegging van de Commissie.

142    Bijgevolg heeft de Republiek Slovenië geenszins aangetoond dat de Commissie bij haar wijnproducenten het gewettigd vertrouwen heeft gewekt dat de bestreden verordening niet zou worden vastgesteld.

143    Wat specifiek de terugwerkende kracht van de bestreden verordening betreft, moet overigens worden geconstateerd dat de Republiek Slovenië kort na haar toetreding tot de Unie op 1 mei 2004 zelf afwijkingen op het gebied van etikettering heeft verkregen via de vaststelling van verordening nr. 1429/2004 op 9 augustus 2004. Zoals uit artikel 3 ervan blijkt bepaalde deze verordening reeds dat de afwijkingen retroactief van toepassing zouden zijn tot op de datum van toetreding van de Republiek Slovenië.

144    De Commissie heeft trouwens, zoals de Republiek Slovenië in de punten 53 en 54 van het verzoekschrift heeft aangegeven, ook na de toetreding van de Republiek Bulgarije en Roemenië op 1 januari 2007 twee verordeningen vastgesteld waarbij deze staten met terugwerkende kracht uitzonderingen inzake etikettering hebben verkregen. Het ging om verordening (EG) nr. 382/2007 van de Commissie van 4 april 2007 houdende wijziging van verordening nr. 753/2002 (PB 2007, L 95, blz. 12), die van toepassing was vanaf 1 april 2007, en om verordening (EG) nr. 1207/2007 van de Commissie van 16 oktober 2007 houdende wijziging van verordening nr. 753/2002 (PB 2007, L 272, blz. 23), die van toepassing was vanaf 1 juli 2007.

145    Bijgevolg kan niet worden beweerd dat de Commissie de Sloveense wijnproducenten de nauwkeurige, onvoorwaardelijke en onderling overeenstemmende toezegging heeft gedaan dat de Republiek Kroatië voor de naam „teran” geen enkele etiketteringsuitzondering met terugwerkende kracht zou verkrijgen, ook al was deze terugwerkende kracht van langere duur dan bij de andere in de punten 143 en 144 hierboven genoemde verordeningen.

146    Zoals uit punt 130 hierboven blijkt en zoals de Republiek Slovenië zelf heeft erkend, was het bovendien noodzakelijk om terugwerkende kracht aan de bestreden verordening te verlenen gelet op de omstandigheden van het onderhavige geval.

147    Bijgevolg heeft de Republiek Slovenië niet bewezen dat het gewettigd vertrouwen van de Sloveense wijnproducenten is geschonden door de omvang en de concrete toepassing van de terugwerkende kracht van de bestreden verordening, zonder dat de door de Republiek Slovenië voorgestelde getuige hoeft te worden gehoord.

d)      Grief inzake de ondermijning van de inspectieprocedures die in Slovenië zijn gevoerd tegen de verantwoordelijken voor inbreuken op de BOB „Teran”

148    Met betrekking tot de vermeende ondermijning van de inspectieprocedures die in Slovenië zijn gevoerd tegen de verantwoordelijken voor inbreuken op de Sloveense BOB „Teran”, blijkt uit het dossier inderdaad dat de Sloveense autoriteiten tussen 2013 en 2016 verschillende inspecties hebben verricht, waarna mogelijkerwijs boetes zijn opgelegd wegens de vermelding van de naam „teran” op uit de Republiek Kroatië afkomstige flessen wijn.

149    Gelet op de in de punten 133 tot en met 145 hierboven beschreven ontwikkelingen konden de Sloveense autoriteiten evenwel niet onbekend zijn met het feit dat de kwestie van het gebruik van de naam „teran” door de Republiek Kroatië nog niet was opgelost, noch met het feit dat de Commissie reeds sinds september 2014 voornemens was om een verordening als de bestreden verordening vast te stellen.

150    In deze context kan de Commissie niet worden verweten het beginsel van rechtszekerheid of van bescherming van het gewettigd vertrouwen van de Sloveense autoriteiten te hebben geschonden voor inspectiehandelingen die zij noch zelf heeft opgelegd, noch zelf heeft vastgesteld.

e)      Grief inzake de niet-eerbiediging van verworven rechten

151    Zoals uit punt 141 hierboven blijkt, kon de Commissie op basis van artikel 118 vicies van verordening nr. 1234/2007, thans artikel 107, lid 3, van verordening nr. 1308/2013, tot en met 31 december 2014 beslissen om de aan de Sloveense BOB „Teran” verleende bescherming in te trekken indien zij vaststelde dat deze niet voldeed aan de voorwaarden om als BOB te worden beschermd. Gelet op de in punt 98 hierboven aangehaalde rechtspraak en rekening houdend met de beoordelingsbevoegdheid waarover de Commissie beschikt om afwijkingen op het gebied van etikettering vast te stellen krachtens artikel 100, lid 3, tweede alinea, van verordening nr. 1308/2013, kan de Republiek Slovenië in casu geen schending van de verplichte eerbiediging van verworven rechten aanvoeren.

152    Bijgevolg moeten ook de grieven van de Republiek Slovenië inzake de niet-eerbiediging van verworven rechten worden afgewezen.

153    Uit de punten 101 tot en met 152 hierboven volgt derhalve dat alle grieven die de Republiek Slovenië inzake schending van de beginselen van rechtszekerheid, bescherming van het gewettigd vertrouwen en eerbiediging van verworven rechten heeft aangevoerd, moeten worden afgewezen.

2.      Schending van het evenredigheidsbeginsel

154    Er zij aan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak de toetsing van een bepaling aan het evenredigheidsbeginsel inhoudt dat wordt nagegaan of de aangewende middelen het nagestreefde doel kunnen verwezenlijken en niet verder gaan dan ter bereiking van dat doel noodzakelijk is (arrest van 22 november 2001, Nederland/Raad, C‑301/97, EU:C:2001:621, punt 131; zie ook arrest van 15 maart 2006, Italië/Commissie, T‑226/04, niet gepubliceerd, EU:T:2006:85, punt 86 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

155    Zoals in punt 124 hierboven is uiteengezet, heeft de bestreden verordening in wezen tot doel de op 30 juni 2013 in Kroatië bestaande wettige etiketteringspraktijken te beschermen en het conflict tussen deze praktijken en de bescherming van de Sloveense BOB „Teran” op te lossen.

156    Aangezien de Commissie, zoals onder meer in punt 105 hierboven is aangegeven, de procedure tot vaststelling van de bestreden verordening bij gebreke van bevoegdheid ratione loci niet in gang kon zetten voordat de Republiek Kroatië tot de Unie was toegetreden, moest zij de bestreden verordening noodzakelijkerwijs terugwerkende kracht geven om te garanderen dat de in Kroatië bestaande etiketteringspraktijken werden beschermd vanaf 1 juli 2013, zoals in punt 130 hierboven is vastgesteld.

157    Bovendien had de bescherming van de in Kroatië ten tijde van zijn toetreding tot de Unie bestaande etiketteringspraktijken niet kunnen worden gewaarborgd indien de terugwerkende kracht van de bestreden verordening slechts enkele maanden bedroeg in plaats van de hele periode tussen die toetreding en de vaststelling van deze verordening. Hoewel het, toegegeven, eerder uitzonderlijk is dat de terugwerkende kracht meerdere jaren bedraagt, zou een minder lange terugwerkende kracht het dus niet mogelijk hebben gemaakt om het nagestreefde doel te bereiken.

158    Daar komt nog bij dat de duur van de terugwerkende kracht in casu kan worden geweten aan de bijzonder gevoelige aard van het dossier, zoals in punt 118 hierboven is aangehaald, en aan de lengte van de onderhandelingen die de Commissie heeft gevoerd om een minnelijke regeling tussen de betrokken staten te vinden. Zoals in punt 114 hierboven is vastgesteld is de Commissie op geen enkel moment gedurende de hele periode vóór de vaststelling van de bestreden verordening passief gebleven. Het is evenmin bewezen dat zij de aanvang van de discussies met de betrokken partijen heeft uitgesteld of dat zij in die discussies vertraging heeft opgelopen. Zij heeft integendeel getracht alle noodzakelijke inlichtingen te verzamelen en een onderhandelde oplossing tussen de betrokken partijen te vinden, en dit vanaf het moment dat zij ratione loci bevoegd is geworden om artikel 118 undecies van verordening nr. 1234/2007, thans artikel 100, lid 3, tweede alinea, van verordening nr. 1308/2013 toe te passen, te weten vanaf de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Unie.

159    Aldus laat de terugwerkende kracht van de bestreden verordening, ondanks de omvang ervan, toe om het nagestreefde doel te bereiken en gaat die niet verder dan hiervoor noodzakelijk is.

160    De argumenten van de Republiek Slovenië inzake schending van het evenredigheidsbeginsel moeten dan ook ongegrond worden verklaard.

161    Bijgevolg moet het tweede middel in zijn geheel worden afgewezen.

C.      Derde middel: schending van artikel 17 van het Handvest en artikel 1 van protocol nr. 1 bij het EVRM

162    De Republiek Slovenië betoogt dat de Commissie, door de bestreden verordening vast te stellen, op onevenredige wijze inbreuk heeft gemaakt op de intellectuele en commerciële eigendomsrechten van de Sloveense wijnproducenten en dus op hun grondrecht op eigendom, zoals beschermd door artikel 17 van het Handvest en artikel 1 van protocol nr. 1 bij het EVRM. Zij voert hiervoor verschillende argumenten aan.

163    Ten eerste vormt het gebruik van de wijndruivenrasnaam „teran” door de Kroatische producenten, anders dan het intellectuele-eigendomsrecht verbonden aan de BOB „Teran”, geen vermogensrecht in de zin van artikel 17 van het Handvest of artikel 1 van protocol nr. 1 bij het EVRM. Aldus heeft de Commissie volgens haar twee juridische belangen tegen elkaar afgewogen die absoluut niet gelijkwaardig zijn.

164    Ten tweede creëert het gebruik door de Kroatische wijnproducenten van de naam van het wijndruivenras „teran”, die een volledig homoniem is van de BOB „Teran”, het risico dat consumenten makkelijk worden misleid, zoals onder meer wordt geïllustreerd door het arrest van 21 januari 2016, Viiniverla (C‑75/15, EU:C:2016:35), en de vaststelling van verordening (EG) nr. 1166/2009 van de Commissie van 30 november 2009 houdende wijziging en rectificatie van verordening (EG) nr. 606/2009 van de Commissie tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor verordening (EG) nr. 479/2008 van de Raad, wat betreft de wijncategorieën, de oenologische procedés en de daarvoor geldende beperkingen (PB 2009, L 314, blz. 27).  Dat gebruik van de naam „teran” is ook in strijd met artikel 100, leden 1 en 2, van verordening nr. 1308/2013 en stelt de Kroatische producenten in staat onterecht profijt te trekken uit de reputatie van de betrokken Sloveense BOB. Bovendien kan de bestreden verordening de BOB „Teran” dermate uithollen dat daaraan generieke kenmerken worden toegeschreven die haar beroven van bescherming, wat ingaat tegen het uitdrukkelijke verbod van artikel 103, lid 3, van verordening nr. 1308/2013.

165    Ten derde gaat de bestreden verordening verder dan redelijk en noodzakelijk is om de doelstellingen van de BOB-regelgeving te verwezenlijken, aangezien Kroatische producenten een synoniem van de naam „teran” zouden kunnen gebruiken, te weten de naam „istrijanac”. De Republiek Slovenië citeert in dit verband het arrest van 12 mei 2005, Regione autonoma Friuli-Venezia Giulia en ERSA (C‑347/03, EU:C:2005:285). Ook kan de bestreden verordening de Sloveense wijnproducenten volgens haar aanzienlijke economische schade berokkenen.

166    De Republiek Slovenië voegt daaraan toe dat artikel 100, lid 3, eerste alinea, van verordening nr. 1308/2013 niet toestaat een automatische afwijking voor alle bestaande etiketteringspraktijken te verlenen, zoals de praktijk van de Commissie zelf aantoont, met name wat de namen van de Kroatische druivenrassen Barbera, Portugizac en Montepulciano betreft. De Republiek Slovenië meent dienaangaande dat de Commissie het algemene beginsel van gelijke behandeling heeft geschonden omdat zij vergelijkbare situaties verschillend heeft behandeld.

167    Ten vierde is het in strijd met het evenredigheidsbeginsel om de bestreden verordening bijna vier jaar na de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Unie vast te stellen. Ook heeft de Commissie niet gehandeld in overeenstemming met haar vroegere praktijk in vergelijkbare situaties, en is er geen enkele objectieve reden voor het verschil in aanpak.

168    Ten vijfde voert de Republiek Slovenië nog aan dat de Commissie bij de toetreding van een nieuwe lidstaat tot de Unie slechts een uitzondering kan toestaan indien de lidstaat waarvan de producenten een BOB genieten daarmee akkoord gaan, zoals volgens haar uit artikel 49, tweede alinea, VEU blijkt. De Commissie moet op zijn minst het standpunt van de betrokken lidstaat in aanmerking nemen alvorens de gedelegeerde handeling vast te stellen.

169    De Commissie, daarin ondersteund door de Republiek Kroatië, betwist de argumenten van de Republiek Slovenië.

1.      Overzicht van de beginselen

170    Het eigendomsrecht is een grondrecht dat is neergelegd in artikel 17 van het Handvest. Dit recht heeft evenwel geen absolute gelding. Zoals uit artikel 52, lid 1, van het Handvest blijkt, kan de uitoefening van het eigendomsrecht immers aan beperkingen worden onderworpen, mits deze beperkingen bij wet zijn gesteld, daadwerkelijk beantwoorden aan doelstellingen van algemeen belang van de Unie en, gelet op het nagestreefde doel, geen onevenredige en onduldbare ingreep opleveren waardoor het gewaarborgde recht in zijn kern wordt aangetast (zie in die zin arrest van 20 september 2016, Ledra Advertising e.a./Commissie en ECB, C‑8/15 P–C‑10/15 P, EU:C:2016:701, punt 70).

171    Wat de rechterlijke toetsing van de eerbiediging van het evenredigheidsbeginsel betreft, heeft het Hof erkend dat de Uniewetgever in het kader van de uitoefening van de hem toegekende bevoegdheden over een ruime beoordelingsbevoegdheid beschikt op gebieden waarop van hem politieke, economische en sociale keuzes worden verlangd en waarop hij ingewikkelde afwegingen moet maken. Dit geldt in het bijzonder voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid, een gebied waarop de Uniewetgever over een ruime beoordelingsbevoegdheid beschikt, in overeenstemming met de hem bij de artikelen 40 VWEU tot en met 43 VWEU toegekende politieke verantwoordelijkheid (arresten van 17 maart 2011, AJD Tuna, C‑221/09, EU:C:2011:153, punt 80, en 14 maart 2013, Agrargenossenschaft Neuzelle, C‑545/11, EU:C:2013:169, punt 43).

172    Deze ruime beoordelingsbevoegdheid is niet voorbehouden aan de wetgever. Er is immers reeds geoordeeld dat de Raad op het gebied van het gemeenschappelijk landbouwbeleid genoopt kan zijn om de Commissie ruime beoordelingsbevoegdheden te laten (zie beschikking van 22 maart 2010, SPM/Raad en Commissie, C‑39/09 P, niet gepubliceerd, EU:C:2010:157, punt 38 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

173    Gelet op het feit dat de Commissie in casu een ruime beoordelingsbevoegdheid heeft waar het gaat om het in aanmerking nemen van bestaande etiketteringspraktijken, zoals uit de punten 171 en 172 hierboven blijkt, wordt aan de wettigheid van een op dit gebied genomen maatregel slechts afbreuk gedaan indien deze kennelijk ongeschikt is ter bereiking van het door de Commissie nagestreefde doel (zie in die zin arresten van 13 december 1994, SMW Winzersekt, C‑306/93, EU:C:1994:407, punt 21, en 2 juli 2009, Bavaria en Bavaria Italia, C‑343/07, EU:C:2009:415, punt 81). Het enige geldige criterium is dus de vraag of de door de Commissie vastgestelde maatregel kennelijk ongeschikt was, en niet of het de enig mogelijke of de best mogelijke maatregel was (zie in die zin arresten van 21 juli 2011, Beneo-Orafti, C‑150/10, EU:C:2011:507, punt 77, en 28 juli 2011, Agrana Zucker, C‑309/10, EU:C:2011:531, punt 44).

174    Deze beperking van de toetsing betekent echter niet dat de rechterlijke instanties van de Unie de bestreden maatregelen niet aan een streng onderzoek kunnen onderwerpen om de evenredigheid ervan na te gaan. Daarbij moeten die instanties met name nagaan of de betrokken Unie‑instelling, behalve met de hoofddoelstelling die wordt nagestreefd, ten volle rekening heeft gehouden met alle in geding zijnde belangen (arrest van 12 juli 2012, Association Kokopelli, C‑59/11, EU:C:2012:447, punt 40; zie in die zin ook arrest van 12 juli 2001, Jippes e.a., C‑189/01, EU:C:2001:420, punt 85) en in dat verband de belangen van de getroffen personen naar behoren in aanmerking heeft genomen (zie in die zin arrest van 17 juli 1997, Affish, C‑183/95, EU:C:1997:373, punt 43).

2.      Toepassing op het onderhavige geval

175    In casu voorziet de bestreden verordening in een afwijking van het verbod op de vermelding van het wijndruivenras „teran” op het etiket van Kroatische wijn. Deze verordening heeft dus niet tot doel elke verkoop van wijnen waarvoor aanspraak op de Sloveense BOB „Teran” kan worden gemaakt te verhinderen, laat staan af te schaffen. Wel heeft de Commissie de groep personen die het recht hebben de naam „teran” op de etiketten van hun wijnen te gebruiken uitgebreid tot de Kroatische wijnproducenten. In die zin heeft de Commissie de omvang van de uit het eigendomsrecht van de begunstigden van de Sloveense BOB „Teran” voortvloeiende bescherming beperkt, aangezien deze begunstigden door de bestreden verordening het monopolie op het gebruik van de naam „Teran” voor de etikettering van hun wijnen hebben verloren.

176    In deze context moet worden nagegaan of de voorwaarden van de in de punten 170 tot en met 173 hierboven aangehaalde rechtspraak wel zijn nageleefd.

177    Om te beginnen wordt niet betwist dat de betrokken afwijking op het gebied van etikettering is opgenomen in een gedelegeerde verordening van de Commissie, die zelf is vastgesteld op basis van de delegatie in artikel 100, lid 3, tweede alinea, van verordening nr. 1308/2013. Bijgevolg is in casu voldaan aan de voorwaarde dat de aantasting van het eigendomsrecht voortvloeit uit een wettekst. Dit wordt trouwens niet betwist tussen partijen.

178    Wat vervolgens het doel van de bestreden verordening betreft, is er in de punten 123 en 124 hierboven reeds op gewezen dat deze verordening ertoe strekt de in Kroatië op 30 juni 2013 bestaande etiketteringspraktijken te beschermen en het conflict te regelen dat ten tijde van de toetreding van deze staat tot de Unie is ontstaan tussen die etiketteringspraktijken en de Sloveense BOB „Teran”. Deze doelstelling gaat gepaard met de noodzaak om de tegenstrijdige verzoeken van de Republiek Kroatië en de Republiek Slovenië, en dus de verschillende belangen van de Kroatische en de Sloveense producenten, met elkaar te verzoenen. Dit doel, namelijk om een evenwicht te vinden tussen de rechtmatige belangen van de begunstigden van de Sloveense BOB „Teran” en die van de Kroatische wijnproducenten, kan worden beschouwd als een legitiem doel van algemeen belang, wat de Republiek Slovenië overigens niet betwist.

179    Wat tot slot de vraag betreft of de betrokken afwijking evenredig is ten opzichte van het nagestreefde doel, blijkt uit overweging 5 van de bestreden verordening dat de Commissie niet eenvoudigweg een afwijking heeft toegestaan maar heeft nagegaan of er in de Republiek Kroatië ten tijde van haar toetreding tot de Unie wettige etiketteringspraktijken bestonden. Bovendien heeft zij, zoals in overweging 6 van de bestreden verordening is gepreciseerd, aan de litigieuze afwijking bijzondere voorwaarden verbonden om juist rekening te houden met de door de Republiek Slovenië geuite bedenkingen.

180    Zo heeft zij, opdat de consument niet zou worden misleid, gepreciseerd dat de naam van het wijndruivenras „teran” alleen mag voorkomen op het etiket van Kroatische wijn met de BOB „Hrvatska Istra”, dat „Hrvatska Istra” en „teran” in hetzelfde gezichtsveld moeten staan en dat de lettergrootte van de naam „teran” kleiner moet zijn dan die van de vermelding van de BOB „Hrvatska Istra”. Tijdens de terechtzitting heeft de Commissie aangegeven dat een dergelijke etiketteringsvoorwaarde uitzonderlijk is, aangezien voor geen enkel ander wijndruivenras speciale etiketteringsvoorwaarden gelden en deze voorwaarde precies werd gesteld om rekening te houden met de terughoudendheid van de Republiek Slovenië.

181    In deze context moet in het licht van de argumenten van de Republiek Slovenië worden nagegaan of de Commissie kennelijk onevenredig heeft gehandeld in vergelijking met het in punt 178 hierboven in herinnering gebrachte doel.

a)      Geen gelijkwaardigheid tussen de betrokken belangen

182    Wat betreft het feit dat het belang van de Kroatische wijnproducenten om hun wijn te kunnen blijven etiketteren met de vermelding „teran” geenszins gelijkwaardig was aan het recht van de producenten van Sloveense wijn met de BOB „Teran”, dat wordt beschermd door verschillende wetteksten, moet met de Commissie worden geoordeeld dat de Uniewetgever dit element noodzakelijkerwijs al in aanmerking heeft genomen toen hij de beleidskeuze heeft gemaakt om artikel 100, lid 3, tweede alinea, van verordening nr. 1308/2013 vast te stellen.

183    Artikel 100, lid 3, tweede alinea, van verordening nr. 1308/2013 beoogt immers juist uitzonderingen mogelijk te maken op het uit een BOB voortvloeiende gebruiksmonopolie wanneer er ter zake nog andere belangen zijn, namelijk die van producenten van wijn zonder de BOB en die van consumenten die gewend zijn bepaalde vermeldingen op het etiket van wijn van deze producenten te zien. Het is dus de wetgever zelf die de mogelijkheid heeft ingevoerd om een dergelijke afwijking toe te staan zodat een homoniem van de BOB, zoals de naam „teran”, kan worden gebruikt op de etiketten van wijnen die niet in aanmerking komen voor deze BOB.

184    In deze context kan, anders dan de Republiek Slovenië suggereert, uit het feit dat artikel 100, lid 3, tweede alinea, van verordening nr. 1308/2013 de Commissie enkel de mogelijkheid biedt, en haar niet verplicht, om een afwijking toe te staan, of dat de vermelding van de BOB op het wijnetiket verplicht is in tegenstelling tot die van het gebruikte wijndruivenras, niet worden afgeleid dat de afwijking in de bestreden verordening kennelijk onevenredig is ten opzichte van het nagestreefde doel van algemeen belang.

b)      Homonymie van de wijndruivenrasnaam „teran” en de BOB „Teran”

185    Wat de homonymie van de wijndruivenrasnaam „teran” en de Sloveense BOB „Teran” betreft, blijkt om te beginnen geenszins uit de tekst van artikel 100, lid 3, tweede alinea, van verordening nr. 1308/2013 dat deze omstandigheid elke mogelijke afwijking op het gebied van etikettering uitsluit. De enige voorwaarde om een afwijking te kunnen verlenen is dat er in de betrokken staat wettige etiketteringspraktijken bestonden op het tijdstip waarop deze tot de Unie is toegetreden.

186    Uit de tekst van artikel 100, lid 3, eerste alinea, van verordening nr. 1308/2013 blijkt trouwens dat deze ook ziet op de situatie waarin de naam van een wijndruivenras „[geheel bestaat]” uit een BOB, zodat deze bepaling de hypothese van homonymie dekt.

187    Bovendien betreft het in artikel 100, leden 1 en 2, van verordening nr. 1308/2013 vastgestelde principiële verbod waarop de Republiek Slovenië zich beroept, uitsluitend de registratie van een naam die volledig of gedeeltelijk homoniem is met een naam die reeds is geregistreerd. Die hypothese verschilt evenwel van de onderhavige situatie. Uit het dossier blijkt immers nergens dat een verzoek is ingediend om de naam van het wijndruivenras „teran” te laten registreren als concurrerende BOB van de Sloveense BOB met dezelfde naam.

188    Vervolgens moet ten eerste worden geconstateerd dat de Commissie specifiek rekening heeft gehouden met het risico dat de consument zou worden misleid met betrekking tot Kroatische wijn die na de inwerkingtreding van de bestreden verordening werd geproduceerd. Zoals in punt 179 hierboven is opgemerkt, legt deze verordening immers heel uitzonderlijk bijzondere etiketteringsvoorschriften op voor deze wijnen, wat de Republiek Slovenië niet betwist. Zo zal de consument de vermelding van het Kroatische wijndruivenras „teran” steeds moeten lezen in combinatie met de aanduiding van de Kroatische BOB „Hrvatska Istra” (Kroatisch Istrië), die in grotere letters moet worden geschreven dan de naam „teran”.

189    Wat ten tweede de wijn met de Kroatische BOB „Hrvatska Istra” betreft die vóór de inwerkingtreding van de bestreden verordening is geproduceerd, is het juist dat deze wijn volgens artikel 2 van deze verordening verder mag worden verkocht, ook al voldoet die niet aan de in punt 188 hierboven genoemde bijzondere etiketteringsvoorschriften die deze verordening oplegt voor wijn die is geproduceerd na de inwerkingtreding van die verordening. Het gaat evenwel om een eenvoudige overgangsregeling die bovendien alleen geldt voor wijn met de Kroatische BOB „Hrvatska Istra”. Het eventuele gevaar voor verwarring met wijnen die de Sloveense BOB „Teran” dragen is dus beperkt tot bepaalde wijnen die in een welbepaalde periode zijn geproduceerd en van een welbepaalde regio afkomstig zijn.

190    Bovendien was de naam „Hrvatska Istra”, zoals de Commissie in haar antwoorden op de maatregelen tot organisatie van de procesgang heeft uitgelegd, in Kroatië reeds beschermd ten tijde van de toetreding van deze staat tot de Unie. Om deze bescherming als BOB te behouden moest de Republiek Kroatië, zoals uit artikel 118 vicies, leden 4 en 5, van verordening nr. 1234/2007 blijkt, een technisch dossier indienen dat aantoonde dat deze naam wel degelijk voldeed aan de voorwaarden van artikel 118 ter van deze verordening. De Commissie heeft uiteengezet, zonder op dit punt te zijn weersproken, dat in het technisch dossier dat de Republiek Kroatië aldus heeft ingediend stond aangegeven dat „teran” enkel op de etiketten van „Hrvatska Istra”-wijn mocht worden vermeld indien de naam „teran” in hetzelfde gezichtsveld als de naam „Hrvatska Istra” stond en een kleiner lettertype had dan deze laatste. Gezien deze bestaande etiketteringsvoorschriften, lijkt het gevaar voor verwarring tussen „teran”-wijn die in Kroatië is geproduceerd vóór de inwerkingtreding van de bestreden verordening en Sloveense wijn met de homonieme BOB „Teran” beperkt, vooral omdat het daarbij, voor wijnen die onder de bekritiseerde overgangsbepaling vallen, te weten wijnen die geproduceerd zijn tussen juli 2013 en juli 2017, alleen maar kan gaan om wijnen die de benaming „Hrvatska Istra” gebruiken en waarvan de etikettering niet volledig in overeenstemming is met het voormelde technische dossier.

191    Wat voorts het arrest van 21 januari 2016, Viiniverla (C‑75/15, EU:C:2016:35), betreft, zij erop gewezen dat in dat arrest uitlegging wordt gegeven aan artikel 16, onder b), van verordening (EG) nr. 110/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2008 betreffende de definitie, de aanduiding, de presentatie, de etikettering en de bescherming van geografische aanduidingen van gedistilleerde dranken en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 1576/89 van de Raad (PB 2008, L 39, blz. 16). Naast het feit dat deze bepaling enkel ziet op „gedistilleerde drank”, gedefinieerd in artikel 2 ervan, en niet op wijn, beschermt zij geografische aanduidingen tegen misbruik, nabootsing of voorstelling en voorziet zij in geen enkele mogelijkheid om af te wijken op het gebied van etikettering. Dat arrest gaat dus over een andere bepaling en heeft een andere context dan die van de onderhavige zaak.

192    De Republiek Slovenië kan zich evenmin beroepen op het arrest van 21 januari 2016, Viiniverla (C‑75/15, EU:C:2016:35), om aan te tonen dat het gebruik van de wijndruivenrasnaam „teran” door Kroatische wijnproducenten het publiek ertoe kan brengen een gedachteassociatie te maken met betrekking tot de oorsprong van het product, waardoor die producenten ongerechtvaardigd voordeel kunnen trekken uit de reputatie van de Sloveense BOB „Teran”. Om te beginnen betwisten partijen immers geenszins dat er ten tijde van de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Unie in dit land wettige etiketteringspraktijken bestonden wat de vermelding van de term „teran” betreft, zodat niet kan worden gezegd dat met deze vermelding „ongerechtvaardigd” voordeel wordt getrokken uit de reputatie van de Sloveense BOB „Teran”. Voorts heeft de Commissie in de bestreden verordening – anders dan in de zaak die heeft geleid tot het arrest van 21 januari 2016, Viiniverla (C‑75/15, EU:C:2016:35), waar geen sprake was van enige aanvullende vermelding op de etikettering van de betrokken dranken – rekening gehouden met het verwarringsgevaar voor de consument en geëist dat het etiket van de Kroatische wijn „teran” duidelijk aangaf dat de wijn afkomstig was van Kroatisch Istrië (BOB „Hrvatska Istra”).

193    Wat verder het argument van de Republiek Slovenië betreft dat aan verordening nr. 1166/2009 is ontleend, moet ten eerste worden geconstateerd dat deze verordening niet beoogt uitvoering te geven aan artikel 118 undecies van verordening nr. 1234/2007 (thans artikel 100 van verordening nr. 1308/2013). Zij steunt daarentegen op artikel 113 quinquies, lid 2, en artikel 121, derde en vierde alinea, van diezelfde verordening, die hier niet aan de orde zijn.

194    Ten tweede heeft de Republiek Slovenië geen enkel gegeven verstrekt waaruit zou blijken dat de omstandigheden waarin verordening nr. 1166/2009 is vastgesteld, vergelijkbaar waren met die van de onderhavige zaak. Uit overweging 2 van deze verordening blijkt integendeel dat de beslissing om in Italië het gebruik van de term „glera” te verplichten voor de aanduiding van het betrokken druivenras, uitging van de Italiaanse autoriteiten zelf. De Commissie heeft louter akte genomen van die beslissing en verordening nr. 606/2009 gewijzigd om een verschil tussen de Italiaanse en de Europese wetgeving te vermijden. In casu heeft de Commissie daarentegen tegengestelde nationale belangen moeten verzoenen en de in Kroatië bestaande etiketteringspraktijken moeten onderzoeken.

195    Tot slot kan de Republiek Slovenië niet met succes aanvoeren dat de vermelding van de naam van het wijndruivenras „teran” op wijn uit Kroatisch Istrië, de Sloveense BOB „Teran” dermate uitholt dat deze een soortnaam wordt en daardoor elke bescherming verliest.

196    Stellig blijkt uit artikel 101, lid 1, van verordening nr. 1308/2013 dat een naam niet als BOB kan worden beschermd wanneer blijkt dat die in de Unie een soortnaam is geworden. Deze bepaling gaat evenwel over de voorwaarden voor een verzoek om een naam als BOB te beschermen. Artikel 103 ervan regelt daarentegen de omvang van de bescherming van BOB’s zodra die is verleend. Zo blijkt uit lid 3 van dit artikel dat wanneer een naam wordt geacht te voldoen aan de voorwaarden om de status van BOB in de zin van artikel 93, lid 1, van verordening nr. 1308/2013 te verkrijgen, deze BOB haar status niet meer kan verliezen, zelfs indien zij in de Unie schijnbaar een soortnaam is geworden.

c)      Bestaan van een synoniem van de naam „teran” en incoherentie van het optreden van de Commissie

197    Zoals de Republiek Slovenië opmerkt, blijkt uit de bijlagen bij de brief van 13 mei 2013 van de Republiek Kroatië aan de Commissie, met daarin een verzoek tot herziening van de lijst in deel A van bijlage XV bij verordening nr. 607/2009, dat het wijndruivenras „teran” in Kroatië ook kan worden aangeduid met het synoniem „istrijanac”.

198    De Commissie heeft bij de vaststelling van de bestreden verordening evenwel rekening gehouden met de etiketteringspraktijken die in Kroatië ten tijde van de toetreding van deze staat tot de Unie bestonden, zoals is voorgeschreven in artikel 100, lid 3, tweede alinea, van verordening nr. 1308/2013. Pas na het dossier grondig te hebben onderzocht, is zij tot de conclusie gekomen dat de naam „teran” in deze staat werd gebruikt om een wijndruivenras aan te duiden en dat daarom voor deze druivenrasnaam een uitzondering op het gebied van etikettering moest worden gemaakt.

199    Uit het dossier blijkt geenszins dat de Republiek Kroatië een soortgelijk verzoek heeft ingediend voor het gebruik van de naam „istrijanac”. Het dossier bevat evenmin gegevens waaruit blijkt dat de naam „istrijanac” in Kroatië ten tijde van zijn toetreding tot de Unie daadwerkelijk werd gebruikt voor de etikettering van wijn en dat de Commissie bijgevolg bij de vaststelling van de bestreden verordening rekening daarmee had moeten houden.

200    Het is juist dat het Hof in het arrest van 12 mei 2005, Regione autonoma Friuli-Venezia Giulia en ERSA (C‑347/03, EU:C:2005:285, punt 133), dat ging over het verbod op het gebruik van de Italiaanse cépagenamen „Tocai friulanr.” en „Tocai italico” wegens het bestaan van de Hongaarse geografische aanduiding „Tokaj”, ter rechtvaardiging van de evenredigheid van dit verbod heeft benadrukt dat er synoniemen voorhanden waren voor de namen „Tocai friulanr.” en „Tocai italico”.

201    Dat een etiketteringsverbod evenredig is bevonden wegens het bestaan van synoniemen, impliceert evenwel niet dat de bestreden verordening, die integendeel het gebruik van een wijndruivenrasnaam voor etikettering wil toestaan via een wettelijke machtiging (artikel 100, lid 3, tweede alinea, van verordening nr. 1308/2013), onevenredig is omdat er synoniemen voor die naam bestaan. De vraag of de bestreden verordening al dan niet evenredig is, moet immers worden beantwoord in het licht van het in casu daarmee nagestreefde doel, namelijk rekening te houden met de in Kroatië ten tijde van zijn toetreding tot de Unie bestaande etiketteringspraktijken en de tegengestelde belangen van twee staten te verzoenen. Door het gebruik van het wijndruivenras „teran” toe te staan mits bijzondere etiketteringsvoorschriften worden nageleefd, is de Commissie niet kennelijk verder gegaan dan noodzakelijk was om dit doel te bereiken.

202    Aangaande de buitensporige economische gevolgen die de bestreden verordening met zich zou kunnen brengen voor de Sloveense wijnproducenten, moet worden opgemerkt dat dit argument, zoals de Commissie stelt, berust op de door de Republiek Slovenië aangevoerde premisse dat consumenten zullen worden misleid over de werkelijke origine van Kroatische wijn die van het wijndruivenras „teran” is gemaakt en zij liever deze Kroatische wijn zullen willen kopen, die volgens verzoekster in groteren getale wordt geproduceerd en minder duur is dan Sloveense wijn met de BOB „Teran”.

203    Zoals uit punt 188 hierboven blijkt, heeft de Commissie echter rekening gehouden met het gevaar dat de consument wordt misleid over de origine van de betrokken wijn en heeft zij voldoende specifieke etiketteringsvoorschriften opgelegd om dit te vermijden.

204    Hoe dan ook blijkt nergens uit het dossier dat de catastrofale voorspellingen van de Republiek Slovenië zullen uitkomen. Het feit dat de Republiek Kroatië een veel groter potentieel dan de Republiek Slovenië heeft om „teran”‑wijn te produceren, betekent geenszins dat wijnproducenten in Kroatisch Istrië de teelt van bepaalde druivensoorten zullen stopzetten om over te schakelen naar het wijndruivenras „teran” of liever dit druivenras dan een ander zullen willen planten. De door de Republiek Slovenië aangehaalde cijfers over de productie en de bebouwde oppervlakten tonen zeker het belang van de „Teran”‑wijnproductie in deze staat aan (voor 88 % van de Sloveense Teranproducenten vertegenwoordigt de BOB „Teran” meer dan de helft van hun productie), maar bewijzen niet dat de toestemming om op de etiketten van Kroatische wijn de term „teran” te vermelden, tot dermate grote verliezen voor de Sloveense producenten zal leiden.

205    Wat betreft het argument van de Republiek Slovenië over de incoherentie van het optreden van de Commissie, die volgens haar vergelijkbare situaties verschillend heeft behandeld, zij eraan herinnerd dat het algemene beginsel van gelijke behandeling, dat deel uitmaakt van de fundamentele beginselen van het Unierecht, vereist dat, behoudens objectieve rechtvaardiging, vergelijkbare situaties niet verschillend en verschillende situaties niet gelijk worden behandeld (arrest van 13 februari 2014, Hongarije/Commissie, C‑31/13 P, EU:C:2014:70, punt 73). Om schending van dit beginsel vast te stellen, moet dus allereerst worden nagegaan of de betrokken situaties vergelijkbaar zijn.

206    In dit verband blijkt uit de brief van de Republiek Kroatië van 13 mei 2013 over de wijziging van de lijst in deel A van bijlage XV bij verordening nr. 607/2009, dat deze staat de Commissie had verzocht om de namen „barbera”, „montepulicianr.” en „portugizac” in deze lijst op te nemen en dat, in weerwil van dit verzoek, bij uitvoeringsverordening nr. 753/2013 geen enkele etiketteringsuitzondering voor de namen van deze druivenrassen is verleend.

207    Dit gegeven volstaat op zich evenwel niet ten bewijze dat er in Kroatië ten tijde van zijn toetreding tot de Unie voor alle in punt 206 hierboven genoemde namen een etiketteringspraktijk bestond die vergelijkbaar was met die van de naam „teran”. Het dossier bevat geen enkel bewijs in die zin. Aangezien de Republiek Slovenië dus niet heeft aangetoond dat er sprake is van vergelijkbare situaties, kan zij de Commissie niet verwijten het beginsel van gelijke behandeling te hebben geschonden of in dit verband incoherent te hebben gehandeld.

d)      Termijn die aan de vaststelling van de bestreden verordening is voorafgegaan

208    Wat de beweerde onevenredigheid van de termijn van vaststelling van de bestreden verordening betreft, moet worden geoordeeld dat de Republiek Slovenië daarbij in wezen hetzelfde argument aanvoert als in het tweede middel, namelijk dat de Commissie de uitoefening van haar bevoegdheden onwettig heeft vertraagd.

209    Om de in de punten 112 tot en met 118 hierboven uiteengezette redenen en gezien de gevoelige aard van het dossier, kan de Commissie echter niet worden verweten bijna vier jaar nodig te hebben gehad om het „teran”‑dossier te behandelen, en evenmin dat zij partijen eerst heeft aangemoedigd om de zaak op te lossen via onderhandelingen.

210    Uit al het voorgaande volgt dat de Republiek Slovenië niet heeft aangetoond dat de Commissie het eigendomsrecht van de Sloveense producenten van wijn met de BOB „Teran” kennelijk onevenredig heeft aangetast. Bijgevolg moet het derde middel worden afgewezen. Deze conclusie doet echter niet af aan het onderzoek van de in punt 168 hierboven vermelde argumenten van de Republiek Slovenië, die onder het zevende middel vallen en in dat kader zullen worden onderzocht.

D.      Vierde middel: schending van artikel 41 van de toetredingsakte van de Republiek Kroatië

211    De Republiek Slovenië beklemtoont dat volgens artikel 41 van de Akte betreffende de voorwaarden voor de toetreding van de Republiek Kroatië en de aanpassing van het Verdrag betreffende de Europese Unie, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (PB 2012, L 112, blz. 21; hierna: „toetredingsakte van de Republiek Kroatië”) eventuele overgangsmaatregelen op het gebied van gemeenschappelijk landbouwbeleid ter vergemakkelijking van die toetreding slechts konden worden vastgesteld binnen drie jaar vanaf de toetredingsdatum en enkel konden gelden binnen dit tijdvak.

212    Voor zover de overgangsmaatregel van artikel 2 van de bestreden verordening toestaat om Kroatische wijn die geproduceerd is vóór de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Unie op 1 juli 2013, te verkopen zolang de voorraad strekt ook al voldoet die wijn niet aan de nieuwe etiketteringsvoorschriften van artikel 1 van deze verordening, geldt deze maatregel volgens haar echter voor een langere periode dan de drie jaar waarin artikel 41 van de toetredingsakte voorziet, aangezien de verordening een terugwerkende kracht van bijna vier jaar heeft. Aldus heeft de Commissie meer dan drie jaar na die toetreding een nieuwe overgangsperiode voor deze wijn bepaald, wat indruist tegen artikel 41 van de toetredingsakte van de Republiek Kroatië.

213    De Commissie betwist de argumenten van de Republiek Slovenië.

214    In casu moet artikel 41 van de toetredingsakte van de Republiek Kroatië worden gelezen in samenhang met artikel 2, eerste alinea, ervan. Laatstgenoemde bepaling luidt dat onmiddellijk na de toetreding, de Verdragen en de door de instellingen vóór de toetreding genomen besluiten verbindend zijn voor de Republiek Kroatië en in deze staat toepasselijk zijn onder de in deze Verdragen en de betrokken toetredingsakte vastgestelde voorwaarden. Hieruit volgt dat de Republiek Kroatië sinds haar toetreding tot de Unie op 1 juli 2013 in beginsel is onderworpen aan alle toepasselijke bepalingen op het gebied van etikettering van wijnbouwproducten, inclusief het etiketteringsverbod van artikel 118 undecies, lid 3, van verordening nr. 1234/2007 (thans artikel 100, lid 3, van verordening nr. 1308/2013) en de mogelijkheid om van dit verbod af te wijken waarin artikel 62, lid 3, van verordening nr. 607/2009 voorziet.

215    Het is in deze context dat artikel 41 van de Toetredingsakte van de Republiek Kroatië toestaat om overgangsbepalingen op het gebied van het gemeenschappelijk landbouwbeleid vast te stellen teneinde de overgang van deze staat van zijn vroegere nationale regeling naar die van de Unie te vergemakkelijken. De overgangsmaatregelen die hier worden bedoeld zijn dus die waarmee voor een in de tijd beperkte periode wordt afgeweken van de op 1 juli 2013 geldende Unievoorschriften, die zonder die maatregelen op deze datum onmiddellijk van toepassing zouden zijn op de Republiek Kroatië.

216    De overgangsmaatregel van artikel 2 van de bestreden verordening past echter niet binnen het in de punten 214 en 215 hierboven omschreven kader. Zij beoogt immers niet af te wijken van een ten tijde van de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Unie geldende regeling, maar wel van nieuwe etiketteringsvoorschriften die zijn opgenomen in een verordening die de Commissie na die toetreding heeft vastgesteld op grond van een uitdrukkelijke machtiging die haar is verleend bij artikel 100, lid 3, tweede alinea, van verordening nr. 1308/2013 juncto artikel 62, lid 3, van verordening nr. 607/2009.

217    Bijgevolg moet het vierde middel ongegrond worden verklaard.

E.      Vijfde middel, inzake schending van artikel 100, lid 3, tweede alinea, van verordening nr. 1308/2013, gelet op de betekenis die de grondbeginselen van het Unierecht, artikel 17 van het Handvest en artikel 1 van protocol nr. 1 bij het EVRM aan deze bepaling geven, en zesde middel, inzake schending van artikel 13, lid 2, VEU en artikel 290 VWEU

218    Ter onderbouwing van haar vijfde middel voert de Republiek Slovenië aan dat artikel 100, lid 3, tweede alinea, van verordening nr. 1308/2013 moet worden uitgelegd op een restrictieve wijze die verenigbaar is met de grondbeginselen van het Unierecht, met name de beginselen van rechtszekerheid, eerbiediging van verworven recht, bescherming van het gewettigd vertrouwen en evenredigheid, alsook met artikel 17 van het Handvest en artikel 1 van protocol nr. 1 bij het EVRM. Volgens haar heeft de Commissie met de bestreden verordening, die deze beginselen niet eerbiedigt, de grenzen overschreden van de haar bij artikel 100, lid 3, tweede alinea, van die verordening verleende machtiging.

219    Met haar zesde middel betoogt de Republiek Slovenië dat de Commissie haar bevoegdheden heeft overschreden doordat zij afbreuk heeft gedaan aan de essentie zelf van verordening nr. 1308/2013, die als hoofddoel heeft de legitieme belangen van de producenten te beschermen, consumenten te beschermen tegen misleiding en de goede werking van de interne markt te waarborgen. Op die manier heeft zij artikel 13 VEU en artikel 290 VWEU geschonden.

220    De Commissie betwist de argumenten van de Republiek Slovenië en verwijst naar de antwoorden die zij in het kader van de eerste drie middelen heeft gegeven.

221    In casu moet worden geconstateerd dat de argumenten van de Republiek Slovenië betreffende de naleving van de beginselen van rechtszekerheid, bescherming van verworven rechten, bescherming van het gewettigd vertrouwen en evenredigheid reeds zijn behandeld in het kader van het tweede middel – in de punten 95 tot en met 161 hierboven – en reeds ongegrond zijn verklaard. Voor zover het vijfde middel samenvalt met het tweede middel moet het dus om dezelfde redenen worden afgewezen.

222    Wat de argumenten in verband met schending van artikel 17 van het Handvest en artikel 1 van protocol nr. 1 bij het EVRM betreft, moet worden geconstateerd dat die gaan over de bescherming van consumenten tegen misleiding, over de complete homonymie tussen de Sloveense BOB „Teran” en de naam van het Kroatische wijndruivenras „teran” en over het bestaan van het synoniem „istrijanac” voor de aanduiding van dit wijndruivenras. Deze argumenten zijn echter reeds onderzocht in het kader van het derde middel, in de punten 185 tot en met 210 hierboven. Voor zover het vijfde middel samenvalt met het derde middel moet het om dezelfde redenen worden afgewezen.

223    Zo ook wat betreft het zesde middel. Aangezien de argumenten die in dit middel ter onderbouwing van schending van artikel 13 VEU en artikel 290 VWEU worden aangevoerd, in wezen samenvallen met die van het vijfde middel, moeten ook zij om dezelfde redenen worden afgewezen.

224    Bijgevolg moeten het vijfde en het zesde middel ongegrond worden verklaard.

F.      Zevende middel: geen verzoek van de Republiek Kroatië vóór haar toetreding tot de Unie om de wijndruivenrasnaam „teran” op te nemen in deel A van bijlage XV bij verordening nr. 607/2009, en geen mededeling van een dergelijk verzoek aan de Republiek Slovenië in het kader van de toetredingsonderhandelingen

225    De Republiek Slovenië betoogt dat de Republiek Kroatië volgens artikel 100, lid 3, tweede alinea, van verordening nr. 1308/2013 en artikel 62, lid 3, van verordening nr. 607/2009 vóór haar toetreding tot de Unie had moeten vragen om de wijndruivenrasnaam „teran” op te nemen in de lijst in deel A van bijlage XV bij verordening nr. 607/2009, wat zij niet heeft gedaan. Bovendien was de Commissie op grond van het in artikel 4 VEU neergelegde beginsel van loyale samenwerking gehouden om de Republiek Slovenië op te hoogte te brengen van een dergelijk verzoek, gesteld dat het was ingediend. Aangezien deze kwestie noodzakelijkerwijs behoort tot de onderhandelingen over de toetreding van een staat tot de Unie, had de Republiek Slovenië de keuze moeten hebben om die opname in de betrokken lijst te aanvaarden of te weigeren, zoals uit onder meer artikel 49, tweede alinea, VEU volgt.

226    De Commissie, daarbij ondersteund door de Republiek Kroatië, betwist de argumenten van de Republiek Slovenië.

227    Wat ten eerste de vermeende verplichting van de Republiek Kroatië betreft om vóór haar toetreding tot de Unie een verzoek in te dienen om de naam van het wijndruivenras „teran” op te nemen in de lijst in deel A van bijlage XV bij verordening nr. 607/2009 (voorheen bijlage II bij verordening nr. 753/2002), moet worden vastgesteld dat de Republiek Kroatië in hoofdstuk III.b.3 van het onderhandelingsstandpunt van 2008, over „speciale kweken, wijn en gedistilleerde dranken”, duidelijk had aangegeven dat zij haar nationale lijst van erkende druivenrassen wilde laten opnemen in de bestaande lijst van druivenrassen of synoniemen daarvan die een geografische aanduiding bevatten en die op de etikettering van wijn mogen voorkomen, welke lijst in bijlage II bij verordening nr. 753/2002 is vastgesteld.

228    Hoewel dit verzoek vervolgens is ingetrokken in het addendum bij het onderhandelingsstandpunt van de Republiek Kroatië van 28 september 2011, berustte deze intrekking expliciet op de veronderstelling dat de lijst van namen van druivenrassen die op het etiket van wijn mogen voorkomen alsnog zou worden vastgesteld, niet in het kader van de toetredingsonderhandelingen, maar later, krachtens artikel 62 van verordening nr. 607/2009.

229    Voorts moet worden opgemerkt dat de Republiek Slovenië pas op 6 december 2011, bij de indiening van het in artikel 118 quater van verordening nr. 1234/2007 bedoelde technisch dossier betreffende de naam „Teran”, voor het eerst aan de Commissie heeft laten weten dat de naam „teran” als zodanig als BOB moest worden beschermd. Op dat moment was het besluit van de Raad van de Europese Unie van 5 december 2011 betreffende de toelating van de Republiek Kroatië tot de Europese Unie (PB 2012, L 112, blz. 6), waarbij de toetredingsakte van de Republiek Kroatië was gevoegd, echter al vastgesteld.

230    In deze context heeft de Republiek Kroatië in een van de drie op 13 mei 2013 aan de Commissie gezonden brieven, die specifiek ging over de kwestie van de Sloveense BOB „Teran”, gevraagd om een gepaste oplossing te vinden zodat haar wijnproducenten de naam van het wijndruivenras „teran” konden blijven gebruiken voor de etikettering van hun wijn. Hoewel dit geen uitdrukkelijk verzoek was om de wijndruivenrasnaam „teran” op te nemen in de in artikel 62, lid 3, van verordening nr. 607/2009 bedoelde lijst, heeft de Republiek Kroatië de Commissie duidelijk verzocht om te bemiddelen teneinde een oplossing te vinden rond het mogelijke gebruik van de naam „teran” voor de etikettering van haar wijnen.

231    Hoe dan ook blijkt uit de bewoordingen van artikel 100, lid 3, tweede alinea, van verordening nr. 1308/2013 juncto artikel 62, lid 3, van verordening nr. 607/2009 geenszins dat de Republiek Kroatië tijdens de toetredingsonderhandelingen een verzoek moest indienen om een afwijking voor het wijndruivenras „teran” te verkrijgen.

232    Uit artikel 100, lid 3, tweede alinea, van verordening nr. 1308/2013 volgt integendeel dat de beslissing om een afwijking op het gebied van etikettering toe te staan voor de naam van een wijndruivenras van een lidstaat, uitsluitend toekomt aan de Commissie via de uitoefening van gedelegeerde bevoegdheden. Een dergelijke afwijking berust dus niet op een akkoord tussen de lidstaten voorafgaand aan de toetreding tot de Unie, maar op een uitdrukkelijke machtiging die de wetgever heeft verleend aan de Commissie en die reeds bestond toen de Republiek Kroatië tot de Unie toetrad (zie artikel 118 undecies, lid 3, van verordening nr. 1234/2007).

233    Met andere woorden, de beslissing om de naam van een wijndruivenras op te nemen in de lijst in deel A van bijlage XV bij verordening nr. 607/2009 valt op zich niet onder de „voorwaarden voor de toelating [van een staat] en de uit die toelating voortvloeiende aanpassingen van de Verdragen waarop de Unie is gebaseerd” (artikel 49, tweede alinea, VEU), maar wel onder de loutere uitvoering van een verordening die deel uitmaakt van het Unieacquis waartoe een nieuwe staat toetreedt.

234    Wat ten tweede het feit betreft dat de Republiek Slovenië niet zou zijn geïnformeerd over een door de Republiek Kroatië vóór haar toetreding tot de Unie in te dienen verzoek om de naam van het wijndruivenras „teran” op te nemen in de lijst in deel A van bijlage XV bij verordening nr. 607/2009 en de schending van de verplichting tot loyale samenwerking die daaruit zou voortvloeien, moet eraan worden herinnerd dat het beginsel van loyale samenwerking, dat is verankerd in artikel 4, lid 3, eerste alinea, VEU, de lidstaten ertoe verplicht alle dienstige maatregelen te nemen om de draagwijdte en de doeltreffendheid van het Unierecht te waarborgen, en de instellingen van de Unie wederkerige verplichtingen oplegt tot respect en steun ten aanzien van de lidstaten bij de vervulling van de taken die voortvloeien uit de Verdragen [zie arrest van 1 maart 2018, Polen/Commissie, T‑402/15, EU:T:2018:107, punt 53 (niet gepubliceerd) en aldaar aangehaalde rechtspraak].

235    Dienaangaande volstaat het eraan te herinneren dat de kwestie van de goedkeuring van de vermelding van de wijndruivenrasnaam „teran” op flessen Kroatische wijn niet behoorde tot de toetredingsonderhandelingen. De zaak is daarentegen via een aan de Commissie verleende wettelijke machtiging in een ander kader dan die onderhandelingen geregeld, ná de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Unie. De Republiek Slovenië was hiervan op de hoogte en werd geïnformeerd en rechtstreeks daarbij betrokken, zoals uit de punten 112 en 113 hierboven blijkt. Derhalve kan de Commissie niet worden verweten zich bij de toetredingsonderhandelingen niet te hebben gehouden aan de op haar jegens de Republiek Slovenië rustende verplichting tot respect en bijstand.

236    Bovendien blijkt uit de brief die de Sloveense minister van Landbouw op 11 november 2014 aan het Commissielid belast met landbouw en plattelandsontwikkeling heeft gezonden duidelijk dat de Republiek Slovenië was ingelicht over het door de Republiek Kroatië na haar toetreding tot de Unie ingediende verzoek en dat zij tijdens een bilaterale vergadering met de Commissie de kans had gekregen om haar opmerkingen over de „teran”‑kwestie te presenteren. Ook is de Republiek Slovenië, zoals in de overwegingen 3, 4 en 5 van de bestreden verordening terecht is aangegeven, daarna herhaaldelijk over deze kwestie geraadpleegd om een compromis met de Republiek Kroatië te kunnen vinden.

237    Ten derde mist ook het argument van de Republiek Slovenië dat haar instemming in het kader van de toetredingsonderhandelingen vereist was om de afwijking inzake etikettering voor de wijndruivenrasnaam „teran” te kunnen verlenen, elke grondslag. De Commissie heeft deze afwijking immers verleend op grond van een wettelijke machtiging, los van de toetredingsonderhandelingen.

238    Uit artikel 100, lid 3, tweede alinea, van verordening nr. 1308/2013 volgt trouwens geenszins dat vooraf het akkoord van de lidstaten moet worden verkregen om een afwijking te kunnen toestaan. Een andere uitlegging van deze bepaling zou erop neerkomen dat elke lidstaat een vetorecht heeft en dat de bij deze bepaling aan de Commissie gedelegeerde bevoegdheid op die manier wordt uitgehold.

239    Bijgevolg moet het zevende middel ongegrond worden verklaard.

G.      Achtste middel: schending van punt V.28 van het Interinstitutioneel Akkoord en punt II.7 van de Gezamenlijke Afspraak, alsook schending van het beginsel van het institutionele evenwicht

240    De Republiek Slovenië betoogt dat in het ontwerp van gedelegeerde verordening dat op de vergadering van de deskundigengroep voor wijn GREX WINE van 24 januari 2017 is gepresenteerd, de Commissie voornemens was de Kroatische wijnproducenten toe te staan de naam „teran” op hun flessen te gebruiken, mits specifieke etiketteringsvoorschriften werden nageleefd. In de versie die uiteindelijk is vastgesteld, bepaalt de bestreden verordening echter ook een overgangsperiode waarin Kroatische wijn die niet aan de nieuwe etiketteringsvoorschriften voldoet mag worden verkocht zolang de voorraad strekt. Het gaat volgens haar om een materiële wijziging van het ontwerp van gedelegeerde verordening waarover de deskundigen en de lidstaten zich niet hebben kunnen uitspreken.

241    Derhalve zou de Commissie zich niet hebben gehouden aan de verplichting die wordt opgelegd in punt V.28 van het Interinstitutioneel Akkoord en in de in bijlage bij dit akkoord opgenomen Gezamenlijke Afspraak. Ook zou zij het beginsel van het institutionele evenwicht hebben geschonden.

242    De Commissie betwist de argumenten van de Republiek Slovenië.

243    Het door de Republiek Slovenië op dit punt ontwikkelde betoog berust op de premisse dat de toevoeging van de overgangsbepaling in artikel 2 van de bestreden verordening een materiële wijziging – in de zin van punt II.7 van de Gezamenlijke Afspraak – vormt van de ontwerpverordening die op 24 januari 2017 is besproken binnen de deskundigengroep voor wijn GREX WINE.

244    Dienaangaande zij eraan herinnerd dat de Commissie zich volgens punt V.28, eerste alinea, van het Interinstitutioneel Akkoord ertoe verbindt om voorafgaand aan de vaststelling van gedelegeerde handelingen alle nodige deskundigheid op te doen, onder meer door deskundigen van de lidstaten te raadplegen en het publiek te raadplegen. Punt II.7 van de Gezamenlijke Afspraak bepaalt dat „[i]ndien de materiële inhoud van een ontwerp van gedelegeerde handeling op enigerlei wijze wordt gewijzigd, [...] de Commissie de deskundigen van de lidstaten de gelegenheid [biedt] om, waar van toepassing schriftelijk, te reageren op de gewijzigde versie van het ontwerp van de gedelegeerde handeling”.

245    Uit de gecombineerde lezing van de twee in punt 244 hierboven geciteerde bepalingen volgt dat de Commissie zich ertoe heeft verbonden alle nodige kennis op te doen alvorens een gedelegeerde handeling vast te stellen, wat onder meer impliceert dat zij vóór de vaststelling daarvan deskundigen van de lidstaten raadpleegt over alle materiële aspecten van de tekst.

246    Het ontwerp van gedelegeerde verordening dat op 24 januari 2017 is besproken op de vergadering van de deskundigengroep voor wijn GREX WINE bevatte inderdaad geen overgangsbepaling als die welke uiteindelijk in artikel 2 van de bestreden verordening is opgenomen. Evenmin wordt betwist dat de finale versie van de bestreden verordening niet is besproken binnen deze deskundigengroep.

247    Er zij evenwel aan herinnerd dat de bestreden verordening, zoals overweging 5 ervan aangeeft, tot doel heeft rekening te houden met de etiketteringspraktijken die in Kroatië ten tijde van zijn toetreding tot de Unie bestonden en, bij wijze van uitzondering, onder bepaalde voorwaarden toe te staan dat de naam „teran” wordt gebruikt voor de etikettering van Kroatische wijn. De Commissie is daarbij wel degelijk haar verbintenis van punt V.28, eerste alinea, van het Interinstitutioneel Akkoord nagekomen, aangezien niet wordt betwist dat zij de nodige inlichtingen heeft verzameld, inclusief de meningen van de deskundigen, om die etiketteringspraktijken te kunnen beoordelen.

248    De overgangsbepaling die in artikel 2 van de bestreden verordening is vastgesteld, wijzigt noch de afwijking die is verleend noch de voorwaarden waaronder die mag worden toegepast. Zij voorziet enkel in een overgangsregeling die beperkt is tot wijn met de BOB „Hrvatska Istra” en die geproduceerd is vóór de inwerkingtreding van de bestreden verordening, om te vermijden dat deze verordening zelf retroactief nieuwe etikettingsverplichtingen aan de Kroatische producenten zou opleggen voor deze wijn. Hierbij heeft de Commissie, die heeft gehandeld krachtens een bevoegdheidsdelegatie in de zin van artikel 290 VWEU, gebruikgemaakt van de beoordelingsbevoegdheid die een dergelijke delegatie inhoudt, en dit binnen de door de wetgever gestelde grenzen. Zij heeft meer bepaald gehandeld overeenkomstig artikel 100, lid 3, van verordening nr. 1308/2013 juncto artikel 62, lid 3, van verordening nr. 607/2009, waarbij aan de Commissie een ruime beoordelingsbevoegdheid wordt verleend om afwijkingen op het gebied van etikettering vast te stellen. Het invoegen van een overgangsbepaling als artikel 2 in de bestreden verordening was dus inherent aan de bevoegdheden van de Commissie.

249    Zelfs indien zou moeten worden geoordeeld dat de Commissie de verplichting van punt V.28, eerste alinea, van het Interinstitutioneel Akkoord juncto punt II.7 van de Gezamenlijke Afspraak niet is nagekomen, heeft de Republiek Slovenië hoe dan ook niet aangetoond dat een dergelijke raadpleging iets had kunnen veranderen aan de inhoud van de bestreden verordening. Integendeel moet worden geoordeeld dat de overgangsmaatregel van artikel 2 van de bestreden verordening op grond van het rechtszekerheidsbeginsel, zoals dit in punt 99 hierboven in herinnering is gebracht, noodzakelijk was. De Commissie heeft er met die bepaling immers voor gezorgd dat de bestreden verordening niet zelf retroactief nieuwe etiketteringsverplichtingen oplegde aan de Kroatische wijnproducenten.

250    De argumenten van de Republiek Slovenië inzake schending van punt V.28 van het Interinstitutioneel Akkoord en punt II.7 van de Gezamenlijke Afspraak kunnen dus niet worden aanvaard.

251    Het argument van de Republiek Slovenië inzake het beginsel van het institutionele evenwicht moet om dezelfde redenen als in de punten 247 tot en met 251 hierboven worden afgewezen.

252    Bijgevolg moet het achtste middel ongegrond worden verklaard.

253    Aangezien alle middelen ongegrond zijn verklaard, moet het beroep worden verworpen.

V.      Kosten

254    Volgens artikel 134, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten, voor zover dat is gevorderd. Aangezien de Republiek Slovenië in het ongelijk is gesteld, moet zij overeenkomstig de vordering van de Commissie worden verwezen in haar eigen kosten en in die van de Commissie.

255    Volgens artikel 138, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering dragen de lidstaten die in het geding hebben geïntervenieerd hun eigen kosten. De Republiek Kroatië zal dus haar eigen kosten dragen.

HET GERECHT (Vierde kamer – uitgebreid),

rechtdoende, verklaart:

1)      Het beroep wordt verworpen.

2)      De Republiek Slovenië zal naast haar eigen kosten ook die van de Europese Commissie dragen.

3)      De Republiek Kroatië draagt haar eigen kosten.

Kanninen

Schwarcz

Madise

Iliopoulos

 

      Reine

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 9 september 2020.

ondertekeningen


Inhoud


I. Toepasselijke bepalingen

A. Algemene bepalingen over de bescherming van oorsprongsbenamingen in de wijnbouwsector

1. Verordeningen nr. 479/2008 en nr. 1234/2007

2. Verordening nr. 1308/2013

B. Bepalingen over het gebruik van een wijndruivenrasnaam die geheel of gedeeltelijk bestaat uit een BOB voor de etikettering van wijn

1. Verordening nr. 753/2002

2. Verordeningen nr. 479/2008, nr. 1234/2007 en nr. 1308/2013

3. Verordening nr. 607/2009

C. Bepalingen inzake etikettering die zijn vastgesteld naar aanleiding van de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Unie

1. Uitvoeringsverordening nr. 753/2013

2. De bestreden verordening

II. Voorgeschiedenis van het geding

A. Toetreding van de Republiek Slovenië tot de Unie en beschermde oorsprongsbenaming „Teran”

B. Naam van het wijndruivenras „teran” in Kroatië

C. Procedure tot vaststelling van de bestreden verordening

III. Procedure en conclusies van partijen

IV. In rechte

A. Eerste middel: schending van artikel 232 juncto artikel 100, lid 3, tweede alinea, van verordening nr. 1308/2013

1. Schending van artikel 100, lid 3, tweede alinea, juncto artikel 232 van verordening nr. 1308/2013

2. Schending van artikel 62, lid 3, van verordening nr. 607/2009 junctis artikel 100, lid 3, tweede alinea, en artikel 232 van verordening nr. 1308/2013

B. Tweede middel: schending van de beginselen van rechtszekerheid, eerbiediging van verworven rechten, bescherming van het gewettigd vertrouwen en evenredigheid

1. Schending van de beginselen van rechtszekerheid, eerbiediging van verworven rechten en bescherming van het gewettigd vertrouwen alsook, in wezen, schending van artikel 100, lid 3, van verordening nr. 1308/2013 en artikel 62, lid 3, van verordening nr. 607/2009.

a) Grief inzake schending van artikel 100, lid 3, van verordening nr. 1308/2013 en artikel 62, lid 3, van verordening nr. 607/2009

b) Grief dat de Commissie haar bevoegdheden met overdreven vertraging heeft uitgeoefend

c) Grief inzake de onwettige omvang van de terugwerkende kracht van de bestreden verordening

1) Doel van de bestreden verordening

2) Eerbiediging van het gewettigd vertrouwen van de Sloveense wijnproducenten

d) Grief inzake de ondermijning van de inspectieprocedures die in Slovenië zijn gevoerd tegen de verantwoordelijken voor inbreuken op de BOB „Teran”

e) Grief inzake de niet-eerbiediging van verworven rechten

2. Schending van het evenredigheidsbeginsel

C. Derde middel: schending van artikel 17 van het Handvest en artikel 1 van protocol nr. 1 bij het EVRM

1. Overzicht van de beginselen

2. Toepassing op het onderhavige geval

a) Geen gelijkwaardigheid tussen de betrokken belangen

b) Homonymie van de wijndruivenrasnaam „teran” en de BOB „Teran”

c) Bestaan van een synoniem van de naam „teran” en incoherentie van het optreden van de Commissie

d) Termijn die aan de vaststelling van de bestreden verordening is voorafgegaan

D. Vierde middel: schending van artikel 41 van de toetredingsakte van de Republiek Kroatië

E. Vijfde middel, inzake schending van artikel 100, lid 3, tweede alinea, van verordening nr. 1308/2013, gelet op de betekenis die de grondbeginselen van het Unierecht, artikel 17 van het Handvest en artikel 1 van protocol nr. 1 bij het EVRM aan deze bepaling geven, en zesde middel, inzake schending van artikel 13, lid 2, VEU en artikel 290 VWEU

F. Zevende middel: geen verzoek van de Republiek Kroatië vóór haar toetreding tot de Unie om de wijndruivenrasnaam „teran” op te nemen in deel A van bijlage XV bij verordening nr. 607/2009, en geen mededeling van een dergelijk verzoek aan de Republiek Slovenië in het kader van de toetredingsonderhandelingen

G. Achtste middel: schending van punt V.28 van het Interinstitutioneel Akkoord en punt II.7 van de Gezamenlijke Afspraak, alsook schending van het beginsel van het institutionele evenwicht

V. Kosten


*      Procestaal: Sloveens.