Language of document : ECLI:EU:T:2008:547

BESCHIKKING VAN HET GERECHT (Derde kamer)

3 december 2008 (*)

„Beroep tot nietigverklaring – Gemeenschappelijk douanetarief – Indeling in gecombineerde nomenclatuur – Persoon die niet individueel is geraakt – Niet-ontvankelijkheid”

In zaak T‑227/06,

RSA Security Ireland Ltd, gevestigd te Shannon (Ierland), vertegenwoordigd door B. Conway, barrister, en S. Daly, solicitor,

verzoekster,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door X. Lewis en J. Hottiaux als gemachtigden,

verweerster,

betreffende een beroep tot nietigverklaring van verordening (EG) nr. 888/2006 van de Commissie van 16 juni 2006 tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur (PB L 165, blz. 6),

geeft

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Derde kamer),

samengesteld als volgt: J. Azizi, kamerpresident, E. Cremona (rapporteur) en S. Frimodt Nielsen, rechters,

griffier: E. Coulon,

de navolgende

Beschikking

 Toepasselijke bepalingen

 Gecombineerde nomenclatuur

1        Met het oog op de toepassing van het gemeenschappelijk douanetarief en om het opstellen te vergemakkelijken van de statistieken van de buitenlandse handel van de Gemeenschap en van andere gemeenschappelijke beleidsterreinen inzake de invoer of uitvoer van goederen, heeft de Raad, met de vaststelling van verordening (EEG) nr. 2658/87 van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 256, blz. 1; hierna: „verordening inzake de gecombineerde nomenclatuur”), een volledige nomenclatuur vastgelegd van de goederen die in de Gemeenschap worden in‑ of uitgevoerd (hierna: „gecombineerde nomenclatuur” of „GN”). Deze nomenclatuur is opgenomen in bijlage I bij genoemde verordening.

2        Ter waarborging van de uniforme toepassing van de gecombineerde nomenclatuur in de Gemeenschap kan de Commissie, daarin bijgestaan door een comité van vertegenwoordigers van de lidstaten (het Comité Douanewetboek), een bepaald aantal maatregelen vaststellen, die in artikel 9 van de verordening inzake de gecombineerde nomenclatuur zijn opgesomd. De Commissie kan onder andere bij tariefindelingsverordeningen specifieke goederen in de gecombineerde nomenclatuur indelen (artikel 9, lid 1, sub a, eerste streepje, van de verordening inzake de gecombineerde nomenclatuur).

3        Ten tijde van de vaststelling van verordening (EG) nr. 888/2006 van de Commissie van 16 juni 2006 tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur (PB L 165, blz. 6; hierna: „bestreden verordening”), luidden de GN-tariefposten 8470, 8471 en 8543 van de gecombineerde nomenclatuur als volgt:

–        post 8470: „[r]ekenmachines en machines in zakformaat voor het opslaan, het reproduceren en het tonen van gegevens, met rekenfuncties; boekhoudmachines, frankeermachines, machines voor de afgifte van kaartjes en dergelijke machines, met rekenmechanisme; kasregisters [...]”

–        post 8471: „[a]utomatische gegevensverwerkende machines en eenheden daarvoor; magnetische en optische lezers, machines voor het in gecodeerde vorm op dragers overzetten van gegevens en machines voor het verwerken van die gegevens, elders genoemd noch elders onder begrepen”;

–        post 8543: „[e]lektrische machines, apparaten en toestellen, met een eigen functie, niet genoemd of niet begrepen onder andere posten van dit hoofdstuk”.

 Bindende tariefinlichtingen

4        Op grond van artikel 11, lid 1, en artikel 12 van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302, blz. 1; hierna: „douanewetboek”), zoals gewijzigd, kunnen de marktdeelnemers bindende tariefinlichtingen (hierna: „BTI’s”) verkrijgen van de douaneautoriteiten. Dit zijn inlichtingen over de tariefindeling van bepaalde goederen, die deze autoriteiten verbinden tegenover de persoon die de BTI aanvraagt en/of verkrijgt.

5        Artikel 12 van het douanewetboek bepaalt:

„1.      De douaneautoriteiten verstrekken, op schriftelijk verzoek en overeenkomstig de volgens de procedure van het comité vastgestelde nadere regels, [BTI’s] of bindende inlichtingen betreffende de oorsprong.

[...]

4.      Een bindende inlichting is, gerekend vanaf de datum waarop zij wordt verstrekt, gedurende zes jaar geldig indien zij op het tarief [...] betrekking heeft.

5.      Een bindende inlichting verliest haar geldigheid wanneer zij:

a)      op tariefgebied:

i)      ten gevolge van de vaststelling van een verordening niet meer met het aldus vastgestelde recht in overeenstemming is;

[...]

De datum waarop de bindende inlichting ten aanzien van de sub i en ii genoemde gevallen haar geldigheid verliest, is de datum van de bekendmaking van de bovengenoemde maatregelen [...]

[...]

6.      Een bindende inlichting die overeenkomstig lid 5, sub a, ii of iii, of b, ii of iii, haar geldigheid verliest, mag door de verkrijger van de inlichting nog gedurende een periode van zes maanden na deze bekendmaking of kennisgeving worden gebruikt indien de verkrijger van de inlichting, op basis van de bindende inlichting en vóór de vaststelling van de betreffende maatregel, vaste en definitieve overeenkomsten voor de aankoop of de verkoop van de betreffende goederen heeft gesloten. Indien het echter om producten gaat waarvoor bij het vervullen van de douaneformaliteiten een invoer‑, uitvoer‑ of prefixatiecertificaat wordt overgelegd, komt de resterende geldigheidsduur van het betrokken certificaat in de plaats van de periode van zes maanden.

In het in lid 5, sub a, i, en b, i, bedoelde geval kan in de verordening [...] een termijn worden vastgesteld gedurende welke het in de eerste alinea bepaalde van toepassing is.

[...]”

6        Artikel 8, lid 1, van verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van het communautair douanewetboek (PB L 253, blz. 1), zoals gewijzigd, luidt:

„In geval van [BTI’s] zenden de douaneautoriteiten van de lidstaten de Commissie zo spoedig mogelijk het volgende toe:

a)      een afschrift van de aanvraag voor een [BTI] [...]

b)      een afschrift van de medegedeelde [BTI] [...]

[...]

Deze toezendingen geschieden langs elektronische weg.”

7        Artikel 9, lid 1, van verordening nr. 2454/93 bepaalt:

„Wanneer tussen twee of meer bindende inlichtingen verschillen worden geconstateerd:

–        plaatst de Commissie dit vraagstuk eigener beweging of op verzoek van de vertegenwoordiger van een lidstaat op de agenda van de vergadering van het comité van de volgende maand of, indien dit niet mogelijk is, op die van zijn eerst daaropvolgende vergadering;

–        stelt de Commissie volgens de procedure van het comité zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes maanden na de in het eerste streepje bedoelde vergadering, een maatregel vast die de eenvormige toepassing van de voorschriften op het gebied van [...] de nomenclatuur garandeert.”

 Voorgeschiedenis van het geding

8        Verzoekster, RSA Security Ireland Ltd, is een vennootschap naar Iers recht die in de Europese Gemeenschap een beveiligingsapparaat, genaamd „RSA SecurID authenticator”, vervaardigt, invoert en verkoopt, en wel in twee basisvormen: een „credit card”-vorm en een „key fob”-vorm.

9        Op 8 februari 2001 hebben de Irish Revenue Commissioners (Ierse douane‑ en belastingautoriteiten; hierna: „IRC”) op aanvraag van verzoekster een BTI verstrekt, waarbij haar product onder postonderverdeling 8473 30 10 00 van de gecombineerde nomenclatuur is ingedeeld. Deze BTI omschrijft het product als volgt: „[het betreft] een beveiligingsmechanisme voor internettransacties [dat] bestaat uit een LCD [beeldscherm met vloeibare kristallen], een PCB [printplaat], een IC/microcontroller, condensatoren en een knoopcelbatterij. Al [deze] onderdelen zijn gevat in een kunststoffen behuizing.”

10      Op 1 december 2003 hebben de IRC verzoekster meegedeeld dat het Comité Douanewetboek, afdeling „tarief‑ en statistieknomenclatuur” (hierna: „nomenclatuurcomité”) had besloten dat het product correct moest worden ingedeeld volgens GN-code 8543 89. Derhalve hebben de IRC, om te voldoen aan de besluiten van bovengenoemd comité, de BTI van 8 februari 2001 met onmiddellijke ingang ingetrokken en op 8 april 2004 vervangen door een andere BTI waarbij het betrokken type apparaat werd ingedeeld onder de GN-tariefpostonderverdeling 8543 89 95 99. De nieuwe BTI omschrijft het product als volgt: „[het betreft] een beveiligingsapparaat voor een computer, [dat] bestaat uit een LCD, een printplaat en een batterij, die zijn gevat in een kunststoffen behuizing of in een houder in de vorm van een credit card. Wanneer het is geprogrammeerd, beveiligt het de toegang tot een computersysteem, door de gebruiker bij het inloggen te identificeren en te authentificeren.”

11      Aangezien het douanetarief voor post 8543 aanzienlijk hoger was dan voor post 8473, stelde verzoekster tegen de indeling door de IRC beroep in bij de Revenue Appeal Commissioners (Ierse beroepsinstantie in douanezaken; hierna: „AC”).

12      Bij beslissing van 10 oktober 2005 hebben de AC het beroep toegewezen, door te beslissen dat de correcte indeling van het betrokken product, overeenkomstig de uitleggings‑ en indelingsregels van het douanewetboek, moest worden bepaald op grond van de objectieve kenmerken en kwaliteiten ervan, met name omdat het pseudo-willekeurige getallen berekent en weergeeft. Derhalve hebben de AC besloten dat het product als rekenapparaat moest worden ingedeeld onder post 8470 10 00 00.

13      Aangezien de beslissing van de AC leidde tot de nietigheid van de op 8 april 2004 verstrekte BTI, hebben de IRC de Commissie hiervan in kennis gesteld. Daarop hebben de IRC besloten deze beslissing niet aan te vechten voor de Superior Courts of Ireland (Ierse hoogste rechterlijke instanties). De beslissing van de AC betreffende de indeling van het betrokken product is daarmee naar Iers recht definitief geworden.

14      Verzoekster heeft daarom de IRC verzocht om terugbetaling van de eerder betaalde douanerechten voor de op basis van de BTI van 8 april 2004 ingevoerde goederen. Bij brief van 27 oktober 2005 hebben de IRC bovengenoemde BTI formeel ingetrokken, overeenkomstig de beslissing van de AC van 10 oktober 2005 waarbij haar product onder post 8470 10 00 00 is ingedeeld.

15      Op 15 november 2005 heeft de Commissie aan het nomenclatuurcomité de nota voorgelegd van de IRC betreffende de „tariefindeling van een computerbeveiligingsapparaat, genaamd ‚SecurID authenticator’ (digipass)”. Deze nota is in een aantal vergaderingen van dit comité besproken.

16      Bij brief van 9 maart 2006 hebben de IRC verzoekster meegedeeld dat het nomenclatuurcomité de intrekking van de BTI ten gevolge van de beslissing van de AC van 10 oktober 2005 had besproken en dat de Commissie, na goedkeuring van een ontwerp-tekst door het nomenclatuurcomité, uiteindelijk een verordening had vastgesteld waarbij het betrokken product werd ingedeeld onder postonderverdeling 8543 89 97 van de gecombineerde nomenclatuur. Bij e-mail van 23 juni 2006 hebben de IRC verzoekster in kennis gesteld van de bekendmaking van de bestreden verordening, waarbij zij aangaven dat dit de relevante verordening was waarnaar zij hadden verwezen in bovengenoemde brief van 9 maart 2006.

17      In de bijlage bij de bestreden verordening is het litigieuze product als volgt ingedeeld:

Omschrijving

Indeling (GN-code)

Motivering

(1)

(2)

(3)

Een beveiligingsapparaat, ontworpen om toegang te bewerkstelligen tot gegevens die zijn opgeslagen in een automatische gegevensverwerkende machine.

Het bestaat uit een beeldscherm met vloeibare kristallen (LCD), een samenstel van gedrukte schakelingen en een batterij, in een kunststoffen behuizing die aan een sleutelring kan worden bevestigd.

Het apparaat genereert een reeks van zes cijfers die specifiek is voor een welbepaalde gebruiker en verleent die gebruiker toegang tot de in een automatische gegevensverwerkende machine opgeslagen gegevens.

Het apparaat kan niet worden aangesloten op een automatische gegevensverwerkende machine en functioneert onafhankelijk van een dergelijke machine.

8543 89 97

De indeling is vastgesteld op basis van de algemene regels 1 en 6 voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur en op basis van de tekst van de GN-codes 8543, 8543 89 en 8543 89 97.

Het apparaat kan niet worden ingedeeld onder post 8470 omdat het niet mogelijk is om gegevens in te voeren. Zelfs de rekenfunctie in de zin van de tekst van deze post is niet aanwezig (zie de GS-toelichtingen bij deze post).

Het kan niet worden ingedeeld onder post 8471 omdat het niet vrij programmeerbaar is overeenkomstig de behoeften van de gebruiker (zie aantekening 5, onder A, punt a, 2, op hoofdstuk 84), noch is aan te merken als een eenheid van een automatische gegevensverwerkende machine omdat het niet op de centrale verwerkingseenheid kan worden aangesloten (zie aantekening 5, onder B, punt b, op hoofdstuk 84).

Het apparaat wordt ingedeeld onder post 8543 omdat het een elektrisch apparaat is met een eigen functie niet elders genoemd noch elders onder begrepen.

18      Overeenkomstig artikel 3 ervan is de verordening in werking getreden op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie, namelijk op 7 juli 2006.

19      Bij brief van 11 augustus 2006 hebben de IRC, in antwoord op een door verzoekster op 8 augustus 2006 ingediend verzoek om inlichtingen, bevestigd dat de bestreden verordening de „RSA SecurID authenticator indeelt onder post 8543 89 97”. In de brief wordt ook vermeld dat deze verordening vanaf de datum van haar inwerkingtreding de beslissing van de AC van 10 oktober 2005 tenietdeed, en dat zij van toepassing is op het betrokken product, zowel in zijn „key fob”- als in zijn „credit card”-vorm.

 Procesverloop en conclusies van partijen

20      Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 25 augustus 2006, heeft verzoekster het onderhavige beroep ingesteld.

21      Bij akte, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 22 november 2006, heeft de Commissie overeenkomstig artikel 114, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht een exceptie van niet-ontvankelijkheid opgeworpen. Verzoekster heeft op 8 januari 2007 haar opmerkingen over deze exceptie ingediend.

22      In haar exceptie van niet-ontvankelijkheid concludeert de Commissie dat het het Gerecht behage:

–        het beroep niet-ontvankelijk te verklaren;

–        verzoekster te verwijzen in de kosten.

23      Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

–        de exceptie van niet-ontvankelijkheid te verwerpen;

–        subsidiair, de beslissing over deze exceptie aan te houden, in afwachting van een beslissing ten gronde;

–        de bestreden verordening nietig te verklaren omdat deze haar product niet indeelt op grond van de objectieve kenmerken en kwaliteiten ervan;

–        subsidiair, de bestreden verordening nietig te verklaren omdat deze is vastgesteld op basis van misbruik van bevoegdheid en/of schending van wezenlijke vormvoorschriften door de Commissie;

–        voor recht te verklaren dat het product, dat naar zijn aard een gegevensverwerkende machine is, dient te worden ingedeeld onder post 8471 van de gecombineerde nomenclatuur;

–        subsidiair, voor recht te verklaren dat het wezenlijke kenmerk van het product zijn bijzondere geschiktheid is om de door de gebruiker bij de koop gedefinieerde mathematische berekeningen te genereren en uit te voeren en dat het product bijgevolg als rekenapparaat dient te worden ingedeeld onder post 8470 van de gecombineerde nomenclatuur;

–        vast te stellen dat het wezenlijke kenmerk van het product niet dat is van een beveiligingsapparaat, of een apparaat dat de toegang biedt tot bestanden, of die nu zijn opgeslagen in een automatische gegevensverwerkende machine of anderszins;

–        de terugbetaling te gelasten van de douanerechten die zij vanaf de dag van inwerkingtreding van de bestreden verordening heeft betaald voor de invoer van het betrokken product in de Gemeenschap, vermeerderd met de rente daarover;

–        de Commissie te verwijzen in de kosten.

24      Bij wege van maatregelen tot organisatie van de procesgang heeft het Gerecht de Commissie bij brief van 4 maart 2008 een schriftelijke vraag gesteld en haar tevens verzocht bepaalde stukken over te leggen. De Commissie heeft binnen de gestelde termijn aan die verzoeken voldaan.

 In rechte

25      Volgens artikel 114 van het Reglement voor de procesvoering kan het Gerecht, indien een partij daarom verzoekt, uitspraak doen over de niet-ontvankelijkheid zonder daarbij op de zaak ten gronde in te gaan. Volgens lid 3 van dit artikel geschiedt de verdere behandeling van het verzoek mondeling, tenzij het Gerecht anders beslist. In casu acht het Gerecht zich door de processtukken voldoende voorgelicht om zonder mondelinge behandeling uitspraak te kunnen doen over het verzoek.

 Argumenten van partijen

26      De Commissie betoogt dat verzoekster niet individueel wordt geraakt door de bestreden verordening.

27      Zij herinnert er allereerst aan dat volgens de rechtspraak een door een particulier ingesteld beroep niet ontvankelijk is, wanneer het is gericht tegen een verordening met een algemene strekking als bedoeld in artikel 249, tweede alinea, EG. Zij betoogt in het bijzonder dat volgens vaste rechtspraak marktdeelnemers niet individueel worden geraakt door verordeningen betreffende de tariefindeling van goederen in de gecombineerde nomenclatuur en dat hun beroepen tegen deze verordeningen niet-ontvankelijk zijn verklaard.

28      Voorts is de zaak die heeft geleid tot het arrest van het Gerecht van 30 september 2003, Sony Computer Entertainment Europe/Commissie (T‑243/01, Jurispr. blz. II‑4189; hierna: „arrest Sony”) de enige waarin een marktdeelnemer werd geacht individueel door een tariefindelingsverordening te zijn geraakt, en wel omdat zich een samenstel van vier factoren voordeed. De „uitzonderlijke omstandigheden” van die zaak zijn in casu onvoldoende aangetoond om tot dezelfde slotsom te kunnen komen.

29      Wat de eerste factor betreft, te weten het feit dat de betrokken verordening in de zaak waarin het arrest Sony, punt 28 supra, is gewezen, zijn oorsprong vindt in de door de vennootschap Sony ingediende aanvraag voor een BTI, en dat geen enkel ander product, uitgezonderd haar spelconsole, is voorgesteld of besproken in de procedure die heeft geleid tot vaststelling van bovengenoemde verordening (arrest Sony, punt 28 supra, punten 64‑66), betoogt de Commissie dat die factor in casu slechts een gering of geen belang kan toekomen, omdat de procedure tot vaststelling van een tariefindelingsverordening altijd in gang wordt gezet door moeilijkheden in verband met de indeling van een product. Voorts is het betrokken product, zoals verzoekster in haar verzoekschrift heeft erkend, niet specifiek onderzocht door het nomenclatuurcomité en is van dit product geen enkele foto overgelegd. Bovendien heeft verzoekster tevens toegegeven dat dat comité de situatie in aanmerking heeft genomen van een vergelijkbaar product, de „Digipass”, dat eerder onder dezelfde post was ingedeeld.

30      Wat de tweede factor betreft, te weten het feit dat Sony de enige marktdeelnemer was die in haar rechtspositie werd geraakt door de betrokken indelingsverordening, die van invloed zou zijn geweest op de afloop van het geding op nationaal niveau (arrest Sony, punt 28 supra, punten 68 en 69), merkt de Commissie op dat verzoekster niet heeft aangetoond dat voor de nationale rechterlijke instanties een geding is aanhangig gemaakt inzake de indeling van het betrokken product, waarvan de afloop afhing van de bestreden verordening. Bovendien was verzoekster, zoals zij zelf in haar verzoekschrift ook uitdrukkelijk heeft erkend, niet de enige onderneming die door de bestreden verordening werd geraakt, aangezien minstens vier andere ondernemingen in staat zijn producten te vervaardigen en te verkopen met kenmerken die (zeer) vergelijkbaar zijn met verzoeksters product, welke producten allemaal door deze verordening kunnen worden geraakt. In dit verband toont de bij het verzoekschrift gevoegde correspondentie met de Ierse autoriteiten weliswaar aan dat de bestreden verordening zonder enige twijfel op haar product van toepassing is, doch niet dat haar product het enige is dat door deze verordening wordt geraakt.

31      Wat de derde factor betreft, te weten het feit dat de betrokken verordening in de zaak die heeft geleid tot het arrest Sony, punt 28 supra, specifiek betrekking had op het product van verzoekster, nu bij die verordening een foto was gevoegd van het product met het logo „Sony” en er bij de inwerkingtreding van deze verordening geen andere producten met dezelfde kenmerken bestonden (arrest Sony, punt 28 supra, punten 71‑74), is de Commissie van mening dat deze zich in casu niet voordoet. De bestreden verordening bevat namelijk noch een foto van het betrokken product noch enige verwijzing naar een logo, een patent, een handelsmerk of een ander eigendomsrecht van verzoekster. Voorts heeft verzoekster niet gesteld dat zij houder was van de patenten die de litigieuze producten omschrijven, waarvan de uittreksels zijn opgenomen in het dossier, en evenmin dat de bestreden verordening op enige wijze invloed heeft gehad op de door deze patenten verleende rechten. Ten slotte meent de Commissie dat de omschrijving van het product in kolom 1 van de bijlage bij de betreden verordening generiek is, en berust op de technische kenmerken en eigenschappen van de betrokken goederen, alsmede op de in kolom 3 van de bijlage opgenomen motivering, en dat uit deze omschrijving niet kan worden afgeleid dat zij enkel van toepassing is op het product van verzoekster, die overigens het tegendeel niet heeft gesteld of aangetoond.

32      Wat de vierde factor betreft, betoogt de Commissie dat verzoekster, in tegenstelling tot Sony – die de enige erkende importeur was van het product dat was ingedeeld in de verordening die aan de orde was in de zaak waarin het arrest Sony, punt 28 supra, is gewezen – niet heeft gesteld dat zij de enige erkende importeur van het betrokken product is.

33      Uiteindelijk is de Commissie van mening dat geen van de uitzonderlijke omstandigheden van de zaak die heeft geleid tot het arrest Sony, punt 28 supra, in casu van toepassing is. Bijgevolg dient de bestreden verordening te worden gekenmerkt als een maatregel van algemene strekking in de zin van artikel 249, tweede alinea, EG. Verzoekster wordt derhalve niet individueel geraakt door deze verordening. De Commissie herinnert er bovendien aan dat volgens de rechtspraak een tariefindelingsverordening naar analogie van toepassing is, omdat het onderzoek van een specifiek product door het nomenclatuurcomité niet alleen betrekking heeft op het desbetreffende product, maar ook op identieke of soortgelijke producten.

34      Ten slotte merkt de Commissie op dat een verklaring van niet-ontvankelijkheid van het beroep verzoekster niet de rechterlijke bescherming ontneemt, aangezien zij de onwettigheid van de bestreden verordening kan inroepen tot staving van een voor de nationale rechter ingesteld beroep tegen een nationale uitvoeringshandeling.

35      Verzoekster betwist de argumenten van de Commissie en acht zich door de bestreden verordening individueel geraakt vanwege een feitelijke situatie die haar ten opzichte van iedere andere marktdeelnemer karakteriseert.

36      Zij betoogt dat, overeenkomstig het arrest van het Hof van 15 juli 1963, Plaumann/Commissie (25/62, Jurispr. blz. 211; hierna: „arrest Plaumann”), verscheidene specifieke factoren haar situatie kunnen individualiseren.

37      In de eerste plaats hebben de AC haar beroep tegen de door de BTI van 8 april 2004 gegeven tariefindeling van het betrokken product toegewezen, hetgeen betekent dat deze BTI is ingetrokken.

38      In de tweede plaats is de beslissing van de AC naar Iers recht definitief geworden, aangezien de IRC, na raadpleging van de Commissie, ervoor hadden gekozen geen gebruik te maken van hun recht om beroep in te stellen tegen deze beslissing.

39      In de derde plaats heeft de door de IRC en de Commissie ten gevolge van de beslissing van de AC gevoerde administratieve procedure specifiek betrekking op het betrokken product.

40      In de vierde plaats tonen de brieven van de IRC aan verzoekster (zie punten 16 en 19 hierboven) zonder enige twijfel aan dat de bestreden verordening was geformuleerd met de uitdrukkelijke bedoeling om de tariefindelingsbeslissing van de AC teniet te doen.

41      In de vijfde en laatste plaats is verzoekster de enige onderneming die langs gerechtelijke weg de nietigheid van een BTI inzake haar product heeft verkregen en daardoor in aanmerking kwam voor een gunstigere tariefindeling, welke indeling door de bestreden verordening teniet is gedaan.

42      Verzoekster betoogt voorts dat de bestreden verordening, hoewel zij lijkt te zijn opgesteld in algemene en abstracte termen, niet enkel kan worden beschouwd als een maatregel van algemene strekking die van toepassing is op objectief bepaalde situaties en rechtsgevolgen sorteert jegens algemeen en abstract omschreven categorieën van personen. De aard van de betrokkenheid van de Commissie bij de keuze van de IRC om ervan af te zien beroep in te stellen tegen de beslissing van de AC en de manier waarop de bestreden verordening was geformuleerd en vastgesteld, tonen aan dat de verordening een maatregel vormt waarmee doelbewust de beslissing van de AC en, bijgevolg, de ten gevolge van deze beslissing door de IRC verstrekte BTI, teniet moesten worden gedaan. Uiteindelijk is de bestreden verordening niet meer dan een verkapte beschikking.

43      Verzoekster verwijst ook naar de zaak die heeft geleid tot het arrest van het Hof van 18 mei 1994, Codorníu/Raad (C‑309/89, Jurispr. blz. I‑1853; hierna: „arrest Codorníu”), waarin de verzoekende partij werd aangemerkt als individueel geraakt, omdat, enerzijds, zij wettelijk gerechtigd was om gebruik te maken van een beeldmerk dat was ingeschreven vóór de vaststelling van de betrokken verordening, en, anderzijds, deze verordening haar belette om alle rechten op haar merk te doen gelden. In casu bevindt verzoekster zich in een soortgelijke situatie als de vennootschap Codorníu, aangezien zij door de beslissing van de AC het wettelijk recht heeft verworven op een bepaalde tariefindeling, dat de bestreden verordening beoogde teniet te doen.

44      Bovendien is de analyse van de Commissie van het begrip „persoon die individueel wordt geraakt” in die zin onjuist dat zij dit begrip op verkapte wijze gelijkstelt met het begrip „persoon die als enige wordt geraakt”. Zoals wordt aangetoond door de zaak die heeft geleid tot het arrest Codorníu, punt 43 supra, heeft de omstandigheid dat andere communautaire producenten, mogelijk merkhouders, eveneens werden geraakt door de betrokken verordening, het Hof niet ervan weerhouden vast te stellen dat Codorníu had aangetoond hierdoor rechtstreeks en individueel te zijn geraakt. Het Hof heeft derhalve niet geoordeeld dat de litigieuze verordening Codorníu specifiek en exclusief moest raken om haar het recht toe te kunnen kennen een beroep tot nietigverklaring in te stellen.

45      Verzoekster stelt dat de rechtspraak waarnaar de Commissie verwijst, niet relevant is. De feitelijke omstandigheden in de zaken waarin de arresten van het Hof van 6 oktober 1982, Alusuisse/Raad en Commissie (307/81, Jurispr. blz. 3463), en 14 februari 1985, Casteels/Commissie (40/84, Jurispr. blz. 667), alsmede de beschikkingen van het Gerecht van 29 april 1999, Alce/Commissie (T‑120/98, Jurispr. blz. II‑1395), en 30 januari 2001, Iposea/Commissie (T‑49/00, Jurispr. blz. II‑163), zijn gewezen, zijn namelijk totaal verschillend van die in de onderhavige zaak.

46      Verzoekster is voorts van mening dat de uitlegging die de Commissie heeft gegeven van het arrest Sony, punt 28 supra, onjuist is, aangezien deze beoogt de ontvankelijkheid van een beroep tot nietigverklaring van een tariefindelingsverordening afhankelijk te stellen van het zich voordoen van een samenstel van vier factoren. Deze zaak moet daarentegen aldus worden begrepen, dat het de aanwezigheid van deze vier factoren was die het Gerecht ertoe heeft gebracht, onder toepassing van de criteria die in het arrest Plaumann, punt 36 supra, zijn geformuleerd, vast te stellen dat Sony individueel werd geraakt.

47      Verzoekster acht ook de argumenten van de Commissie betreffende de door deze aangeduide vier factoren ongegrond. Aangaande de eerste factor betoogt zij dat in het kader van de beoordeling van de acties van de Commissie in de loop van de procedure die heeft geleid tot de vaststelling van de bestreden verordening, niet voorbij kan worden gegaan aan de feitelijke context van de onderhavige zaak, aangezien de Commissie de bedoeling had om verzoekster de tariefindeling waartoe de AC hadden besloten, te ontzeggen. Dit aspect van de feitelijke context, samen met alle contacten tussen de Commissie en de IRC, toont met name aan dat de bestreden verordening in feite een verkapte beschikking is, die verzoekster identificeert als iemand die individueel is geraakt.

48      In dit verband wijst verzoekster de stelling van de Commissie van de hand dat het ontbreken van individuele geraaktheid van verzoekster wordt aangetoond door het feit dat noch het betrokken product noch de foto’s waarop het wordt afgebeeld noch het dossier van het patent ervan specifiek door het nomenclatuurcomité zijn onderzocht. Een dergelijk gebrek aan aandacht voor haar product komt integendeel juist neer op een gebrek aan behoorlijk bestuur in de procedure voor de vaststelling van de bestreden verordening. Zoals de correspondentie tussen verzoekster en de IRC aantoont, waren de leden van het nomenclatuurcomité, evenals de Commissie zelf, zich ervan bewust dat het voornaamste doel van hun werkzaamheden bestond in het onderzoek van de tariefindeling van het product door de AC, aangezien deze kwestie door de IRC aan hen was voorgelegd na de beslissing van de AC. Het enkele feit dat verzoeksters recht om na de beslissing van de AC in aanmerking te komen voor een tariefindeling, door de bestreden verordening doelbewust terzijde is gesteld, onderscheidt haar uiteindelijk ten opzichte van de andere marktdeelnemers.

49      Aangaande de tweede factor is verzoekster van mening dat de stelling van de Commissie dat in casu bij de nationale rechter geen geding over de indeling van het betrokken product aanhangig is gemaakt waarvan de afloop afhangt van de bestreden verordening, geen verband houdt met de kwestie van de ontvankelijkheid van haar beroep.

50      Verzoekster is tevens van mening dat de stelling van de Commissie dat zij, in tegenstelling tot Sony, niet de enige marktdeelnemer is die door de bestreden verordening in haar rechtspositie wordt geraakt, getuigt van een onjuist begrip van het arrest Sony, punt 28 supra. Ten eerste is verzoekster namelijk, net als Sony, met succes opgekomen tegen een door de nationale douaneautoriteiten verstrekte BTI. Ten tweede is de door de nationale rechter toegekende gunstige tariefindeling tenietgedaan en vervangen door de bestreden verordening. Derhalve is verzoekster de enige onderneming die door de vaststelling van deze verordening in haar rechtspositie is geraakt.

51      Bovendien wordt de rechtspositie van de andere ondernemingen die in staat zijn om mogelijkerwijs door de bestreden verordening geraakte producten te vervaardigen en te verhandelen, hierdoor niet aangetast. Deze ondernemingen hebben namelijk, in tegenstelling tot verzoekster, geenszins het specifieke recht verworven om hun producten onder tariefpost 8470 in te voeren in de Gemeenschap. Hun rechtpositie is daardoor vergelijkbaar met die van de andere in punt 70 van het arrest Sony, punt 28 supra, genoemde marktdeelnemer aan wie een BTI was verstrekt voor een soortgelijk product als de PlayStation®2 in de door Sony betwiste tariefpost, en niet in de tariefpost die haar was toegekend door het VAT and Duties Tribunal (gerecht voor btw en registratierechten, Verenigd Koninkrijk).

52      Aangaande de derde factor is verzoekster van mening dat ook het belang dat de Commissie hecht aan het feit dat de bestreden verordening geen foto’s bevat van het product noch andere rechtstreekse of indirecte verwijzingen naar zijn logo, patent of handelsmerk, een verdraaiing vormt van de door het Gerecht in het arrest Sony, punt 28 supra, vastgestelde feiten. In de zaak die heeft geleid tot dat arrest, vormde de in de bijlage bij de litigieuze verordening opgenomen foto van het product immers slechts een aanvullend, niet doorslaggevend bewijs van het feit dat de betrokken verordening moest worden uitgelegd als een beschikking betreffende de tariefindeling van het product PlayStation®2. Dit feit kan niet leiden tot de slotsom dat het Gerecht zou hebben besloten dat het ontbreken van een dergelijk, schriftelijk of fotografisch, bewijs in het corpus van een verordening en haar bijlagen, eraan in de weg staat dat de betrokken importeur door deze verordening individueel wordt geraakt. Een dergelijke slotsom is in strijd met de rechtspraak van het Hof, volgens welke het feit dat in de verordening aanvullende bestanddelen ontbreken ter identificatie van marktdeelnemers die kunnen worden geraakt, niet beslissend is voor de constatering dat zij niet individueel kunnen worden geraakt. Dit laatste kan volgens het arrest Plaumann, punt 36 supra, worden aangetoond door het bestaan van feiten of omstandigheden die hen individualiseren.

53      Op het argument van de Commissie dat de door verzoekster aan het dossier toegevoegde uittreksels van de patenten geen bewijswaarde hebben, antwoordt verzoekster dat zij nooit heeft gesteld dat de bestreden verordening afbreuk deed aan de rechten die zij aan de betrokken patenten ontleent. In dit verband beklemtoont zij dat niet het bestaan van de patenten, maar de beslissing van de AC het verband vormt tussen de feitelijke omstandigheden van de onderhavige zaak en die in de zaak waarin het arrest Codorníu, punt 43 supra, is gewezen.

54      Verzoekster komt eveneens op tegen het argument van de Commissie dat de vierde factor in het arrest Sony, punt 28 supra, in casu niet van toepassing is, aangezien zij, in tegenstelling tot Sony, niet de enige erkende importeur van het litigieuze product is. In dat arrest heeft het Hof immers niet geoordeeld dat een marktdeelnemer de enige erkende importeur moet zijn om door een tariefindelingsverordening individueel te kunnen worden geraakt, hetgeen bovendien in strijd zou zijn het arrest Plaumann, punt 36 supra. Voorts betwist verzoekster de benadering van de Commissie volgens welke de praktijk van de tariefindeling naar analogie elk beroep tegen dit type handeling niet-ontvankelijk maakt. De indeling naar analogie heeft namelijk geen enkel gevolg voor het recht van een natuurlijke of rechtspersoon om zijn individuele geraaktheid aan te tonen opdat zijn beroep voor de gemeenschapsrechter ontvankelijk wordt verklaard.

55      Aangaande, ten slotte, het argument van de Commissie betreffende de effectieve rechterlijke bescherming, betoogt verzoekster dat het onderhavige beroep haar enige mogelijkheid is om op te komen tegen de betrokken verordening, aangezien zij geen gebruik meer kan maken van de beroepsprocedures voor de Superior Courts of Ireland, ten gevolge van de keuze van de IRC om deze optie niet te volgen. Bovendien komt het bij artikel 230, vierde alinea, EG aan particulieren toegekende absoluut en onvoorwaardelijk recht om bij het Gerecht beroep tot nietigverklaring van een verordening in te stellen bovenop het recht om voor een nationale rechter de ongeldigheid van een gemeenschapshandeling in te roepen en staat het bestaan van rechtsmiddelen op zichzelf niet in de weg aan de ontvankelijkheid van een overeenkomstig dit artikel ingesteld beroep tot nietigverklaring.

 Beoordeling door het Gerecht

56      Volgens vaste rechtspraak kunnen natuurlijke en rechtspersonen in beginsel geen beroep tot nietigverklaring van een tariefindelingsverordening instellen op grond van artikel 230, vierde alinea, EG. Deze handelingen zijn, al lijken de erin vervatte omschrijvingen concreet, evenwel in alle opzichten van algemene strekking, doordat zij enerzijds betrekking hebben op alle producten van het beschreven type, en dit ongeacht de individuele kenmerken en de herkomst ervan, en anderzijds, in het belang van een uniforme toepassing van het gemeenschappelijk douanetarief, gelden voor alle douaneautoriteiten van de Gemeenschap en voor alle importeurs (zie arrest Sony, punt 28 supra, punt 58, en aangehaalde rechtspraak; beschikkingen Gerecht van 19 maart 2007, Tokai Europe/Commissie, T‑183/04, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 48, en 19 februari 2008, Apple Computer International/Commissie, T‑82/06, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 45).

57      In casu bepaalt artikel 1 van de bestreden verordening dat de goederen met de in kolom 1 van de bijgevoegde tabel omschreven kenmerken in de gecombineerde nomenclatuur moeten worden ingedeeld onder de overeenkomstige GN-code in kolom 2 van die tabel, te weten GN-code 8543 89 97. De bepaling is van toepassing op alle producten van het beschreven type en op alle soortgelijke producten, en dit ongeacht de individuele kenmerken en de herkomst ervan (zie in die zin arrest Casteels/Commissie, punt 45 supra, punt 11, en beschikking Apple Computer International/Commissie, punt 56 supra, punt 46).

58      Deze bepaling, die de vorm heeft van een maatregel van algemene strekking als bedoeld in artikel 249, tweede alinea, EG, is van toepassing op een objectief bepaalde situatie en heeft rechtsgevolgen voor op algemene en abstracte wijze omschreven categorieën van personen, met name de importeurs van het erin omschreven product (zie in die zin beschikking Iposea/Commissie, punt 45 supra, punt 24, en aangehaalde rechtspraak).

59      In bepaalde omstandigheden kan zelfs een handeling van algemene strekking bepaalde marktdeelnemers echter individueel raken, zodat deze tegen die handeling kunnen opkomen krachtens artikel 230, vierde alinea, EG. Dit is het geval wanneer de betrokken handeling hen treft uit hoofde van zekere bijzondere hoedanigheden of van een feitelijke situatie die hen ten opzichte van ieder ander karakteriseert en hen derhalve individualiseert op soortgelijke wijze als de adressaat van een beschikking (arresten Plaumann, punt 36 supra, blz. 232, en Codorníu, punt 43 supra, punten 19 en 20; beschikkingen Tokai Europe/Commissie, punt 56 supra, punt 49, en Apple Computer International/Commissie, punt 56 supra, punt 48). In dit verband betekent het enkele feit dat een handeling van algemene strekking uiteenlopende concrete gevolgen kan hebben voor de verschillende rechtssubjecten waarop zij van toepassing is, niet dat zij daardoor ten opzichte van alle andere betrokken marktdeelnemers worden gekarakteriseerd, daar de toepassing van die handeling op basis van een objectief bepaalde situatie geschiedt (beschikking Hof van 18 december 1997, Sveriges Betodlares Centralförening en Henrikson/Commissie, C‑409/96 P, Jurispr. blz. I‑7531, punt 37; beschikkingen Gerecht van 25 september 2002, Di Lenardo/Commissie, T‑178/01, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 52, en 12 januari 2007, SPM/Commissie, T‑104/06, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 70).

60      Volgens vaste rechtspraak impliceert de mogelijkheid om het aantal of zelfs de identiteit van de rechtssubjecten waarop een maatregel van toepassing is, min of meer nauwkeurig te bepalen, geenszins dat die subjecten moeten worden geacht door deze maatregel individueel te worden geraakt, zolang de toepassing van de verordening voortvloeit uit een objectieve feitelijke of rechtssituatie die in de betrokken handeling wordt omschreven (zie in die zin arrest Codorníu, punt 43 supra, punt 18; beschikkingen Iposea/Commissie, punt 45 supra, punt 31, en Apple Computer International/Commissie, punt 56 supra, punt 52).

61      Dat bepaalde marktdeelnemers door een handeling economisch sterker worden getroffen dan de andere marktdeelnemers uit dezelfde sector, volstaat voorts niet om hen als door deze handeling individueel geraakt te beschouwen (beschikkingen Gerecht van 8 september 2005, Lorte e.a./Raad, T‑287/04, Jurispr. blz. II‑3125, punt 54, en 12 maart 2007, Regione Autonoma Friuli-Venezia Giulia/Commissie, T‑417/04, Jurispr. blz. II‑641, punt 58).

62      In casu betoogt verzoekster in wezen dat de betrokken indeling in gang is gezet door haar verzoek om BTI’s bij de IRC, dat laatstgenoemden na haar beroep bij de AC een definitieve beslissing hebben vastgesteld met betrekking tot het betrokken product, door dit in te delen onder GN-code 8470, en dat, bijgevolg, zij de enige onderneming is waarvoor een bijzondere tariefindeling gold, die ten gevolge van de bestreden verordening teniet is gedaan. Ten slotte stelt zij dat de administratieve procedure die de IRC hebben gevolgd en de door de Commissie gevolgde procedure die heeft geleid tot vaststelling van de bestreden verordening, ten gevolge van de beslissing van de AC, speciaal met betrekking tot haar product zijn gevoerd.

63      Het Gerecht is van mening dat de door verzoekster aangevoerde argumenten geen hoedanigheid aan het licht brengen die haar, in afwijking van de in de punten 56 tot en met 58 hierboven uiteengezette beginselen, individualiseert, en evenmin een feitelijke situatie die haar karakteriseert, en haar daardoor individualiseert ten opzichte van de andere marktdeelnemers die potentieel door de bestreden verordening worden geraakt.

64      In dit verband dient er allereerst aan te worden herinnerd dat de BTI tot doel heeft de marktdeelnemer de nodige zekerheid te geven wanneer zich twijfel voordoet omtrent de indeling van een goed in de bestaande douanenomenclatuur, zodat hij beschermd is wanneer de douaneautoriteiten naderhand hun standpunt omtrent de indeling van de goederen wijzigen. Een dergelijke BTI heeft daarentegen niet tot doel, en kan niet tot gevolg hebben, dat de marktdeelnemer gevrijwaard blijft van iedere latere wijziging door de gemeenschapswetgever van de tariefindeling waarop hij zich beroept, aangezien de beperkte geldigheid van een BTI is vastgesteld bij artikel 12 van het douanewetboek zelf (zie in die zin arrest Hof van 29 januari 1998, Lopex Export, C‑315/96, Jurispr. blz. I‑317, punt 28).

65      Het feit dat een rechterlijke instantie van een lidstaat beslist een BTI nietig te verklaren en een bepaald product te herindelen onder een andere post van de gecombineerde nomenclatuur, kan echter op zichzelf de rechtssituatie van de marktdeelnemer die zich daarop zou kunnen beroepen, niet individualiseren. Hoewel een dergelijke beslissing de douaneautoriteiten van die staat bindt, betekent dit namelijk niet dat, zoals verzoekster stelt, deze beslissing een recht in het leven roept om de goederen in te voeren onder een bepaalde GN-code, welk recht op zichzelf zou volstaan om haar te individualiseren. Hieruit volgt dat verzoekster haar individualisering in casu niet kan baseren op de enkele omstandigheid dat zij de enige onderneming is die langs gerechtelijke weg de nietigheid heeft verkregen van een BTI en daardoor het recht had verworven om het betrokken product in te voeren onder post 8470 van de gecombineerde nomenclatuur.

66      Aan de voorgaande overwegingen kan niet worden afgedaan door verzoeksters argumenten die zijn gebaseerd op de procedure waarin de bestreden verordening is vastgesteld.

67      Weliswaar is de procedure waarin de bestreden verordening is vastgesteld, in gang gezet door het verzoek dat de Ierse autoriteiten ten gevolge van de beslissing van de AC hebben ingediend, doch een dergelijke omstandigheid kan op zichzelf verzoekster niet individualiseren in de zin van artikel 230, vierde alinea, EG. De toepassing van een tariefindelingsverordening strekt zich immers uit tot alle producten van het beschreven type, en dit ongeacht de individuele kenmerken en de herkomst ervan.

68      Wat voorts in de eerste plaats verzoeksters bewering betreft dat de feitelijke omstandigheden na de beslissing van de AC in wezen aantonen dat deze procedure specifiek is gevoerd met betrekking tot het betrokken product, merkt het Gerecht op dat blijkens het dossier de Commissie reeds in augustus 2003 de douaneautoriteiten van de lidstaten ervan in kennis had gesteld dat zij een verzoek had ontvangen van de Poolse douaneadministratie met betrekking tot de tariefindeling van een product genaamd „digipass”, waarvan de kenmerken vergelijkbaar zijn met die van het betrokken product. Deze kwestie is voor het eerst onderzocht tijdens de 322e vergadering van het nomenclatuurcomité, die plaats heeft gevonden in oktober 2003 en is voorafgegaan door een briefwisseling tussen de Commissie en de IRC aangaande de eerste door de IRC verstrekte BTI, te weten die van 8 februari 2001, waarbij een andere tariefindeling werd gegeven dan die welke was aangegeven door een door de Duitse douaneautoriteiten verstrekte BTI, die een product dat vergelijkbaar was met dat van verzoekster indeelde onder postonderverdeling 8543 89 95. Pas na de mededeling van het nomenclatuurcomité, waarin werd vastgesteld dat de „digipass” een beveiligingsapparaat was dat onder restpost 8543 89 viel, hebben de IRC, bij brief van 1 december 2003, aangekondigd dat zij de BTI van 8 februari 2001 hadden ingetrokken en dat zij voornemens waren een nieuwe BTI te verstrekken, wat zij op 8 april 2004 hebben gedaan, waarbij verzoeksters product werd heringedeeld onder post 8543 89 95 99, welke indeling vervolgens door de beslissing van de AC van 10 oktober 2005 op losse schroeven kwam te staan.

69      Intussen was de kwestie van de indeling van deze producten, opnieuw, heronderzocht door het nomenclatuurcomité tijdens zijn 350e vergadering, die plaatsvond op 20 september 2004, en waarin werd vastgesteld dat „de apparaten die zijn beveiligd door een wachtwoord waarmee de gebruiker kan worden geïdentificeerd, die een specifiek wachtwoord berekenen en genereren, apparaten zijn met een eigen functie die moeten worden ingedeeld onder nr. 8543 89”. Al deze omstandigheden zijn overigens duidelijk uiteengezet in de nota van de IRC, die de procedure in gang heeft gezet die, na verscheidene discussies binnen het nomenclatuurcomité tijdens respectievelijk zijn 386e, 389e en 391e vergadering, heeft geleid tot de vaststelling van de bestreden verordening (zie punt 15 hierboven).

70      Het is derhalve, anders dan verzoekster stelt, niet mogelijk om zich te beperken tot de constatering dat de procedure die is gevolgd op de beslissing van de AC in gang is gezet door het verzoek van de IRC, aangezien deze deel uitmaakt van een grotere en algemenere context die de feitelijke omstandigheden van de onderhavige zaak overstijgt, omdat een andere lidstaat reeds eerder had verzocht om inlichtingen over een vergelijkbaar product en omdat de Commissie had gewezen op een verschil tussen de BTI’s die waren verstrekt door de Duitse en de Ierse douaneautoriteiten, alsmede op een verschil van mening over de indeling van dergelijke producten tussen de autoriteiten van een aantal lidstaten.

71      Wat in de tweede plaats verzoeksters bewering betreft dat de brieven die zij heeft ontvangen van de IRC, aantonen dat de bestreden verordening was geformuleerd met de uitdrukkelijke bedoeling om de beslissing van de AC teniet te doen, moet

worden vastgesteld dat dit argument niet alleen onvoldoende onderbouwd maar ook irrelevant is, aangezien deze brieven afkomstig zijn van de Ierse douaneautoriteiten en niet van de Commissie, en de daarin vervatte beweringen laatstgenoemde dus niet kunnen binden. Bovendien zijn deze brieven niets anders dan de bevestiging dat de bestreden verordening van toepassing is op verzoeksters product en tonen zij geenszins aan dat het doel van deze verordening was gelegen in het tenietdoen van de beslissing van de AC. Met name uit de brief van de IRC van 11 augustus 2006 volgt dat de nietigheid van de beslissing van de AC het gevolg is van de inwerkingtreding van de bestreden verordening en niet het doel van de vaststelling ervan.

72      Wat in de derde plaats verzoeksters bewering betreft dat de IRC, na raadpleging van de Commissie, ervoor hadden gekozen om geen beroep in te stellen tegen de beslissing van de AC, blijkt uit het dossier geenszins dat een dergelijke beslissing was genomen ten gevolge van enigerlei aanwijzing of druk van de zijde van de Commissie. In tegendeel, in de naar het nomenclatuurcomité gezonden nota (zie punt 15 hierboven) waardoor de procedure in gang is gezet die heeft geleid tot de vaststelling van de bestreden verordening, hebben de IRC gepreciseerd:

„De belastingdienst heeft besloten om de feiten niet voor te leggen aan de High Court voor een uitspraak op een rechtspunt, aangezien de beslissing van [de AC] betrekking had op de feiten. De vraag wordt thans verwezen naar het Comité [Nomenclatuur] voor informatie.”

73      Wat in de vierde plaats verzoeksters argument betreft dat de beslissing van de AC een feitelijke situatie vormt die haar individualiseert op soortgelijke wijze als Codorníu in de zaak die heeft geleid tot het arrest Codorníu, punt 43 supra, kan worden volstaan met op te merken dat, in tegenstelling tot het merkenrecht, waarvan verzoekster in die zaak de exclusieve houder was – aangezien het Hof dienaangaande heeft beklemtoond dat zij haar beeldmerk in 1924 in Spanje had laten inschrijven en dit merk zowel vóór als na die inschrijving van oudsher had gebruikt – het recht van verzoekster om haar product onder een bepaalde code van de gecombineerde nomenclatuur in te voeren in casu uitsluitend voortvloeit uit de beslissing van de AC. Nu de twee situaties op geen enkele wijze vergelijkbaar zijn, kan de beslissing van de AC niet worden aangemerkt als een omstandigheid die verzoekster individualiseert op soortgelijke wijze als Codorníu, die zich, krachtens het exclusieve recht dat voortvloeide uit de registratie van haar merk, ten gevolge van de vaststelling van de betrokken verordening in een situatie bevond die volledig verschilde van die van alle andere marktdeelnemers.

74      Wat, in de vijfde plaats, het feit betreft dat het douanerecht dat behoort bij de postonderverdeling die is vastgesteld door de bestreden verordening, hoger is dan dat waarop verzoekster zich kan beroepen krachtens de beslissing van de AC, zij eraan herinnerd dat het niet volstaat dat bepaalde marktdeelnemers door een handeling economisch sterker worden getroffen dan de andere marktdeelnemers uit dezelfde sector, om hen als door deze handeling individueel geraakt te beschouwen (beschikkingen Lorte e.a./Raad, punt 61 supra, punt 54, en Regione Autonoma Friuli-Venezia Giulia/Commissie, punt 61 supra, punt 58).

75      Wat in de zesde plaats verzoeksters, in casu overigens niet onderbouwde, argument betreft inzake het ontbreken van effectieve rechterlijke bescherming als gevolg van de afwezigheid van nationale rechtsmiddelen die toezicht op de geldigheid van de bestreden verordening mogelijk maken, omdat zij geen gebruik meer kon maken van de beroepsprocedures voor de Superior Courts of Ireland aangezien de beslissing van de AC naar Iers recht definitief was geworden, dit dient eveneens te worden afgewezen.

76      Een uitlegging van het stelsel van communautaire rechtsmiddelen volgens welke voor de communautaire rechter een rechtstreeks beroep tot nietigverklaring zou mogen worden ingesteld voor zover na een concreet onderzoek, door deze rechter, van de nationale regels van procesrecht blijkt dat deze regels natuurlijke en rechtspersonen niet toestaan om een beroep in te stellen waarmee zij de geldigheid van een beweerdelijk onwettige gemeenschapshandeling kunnen aanvechten, is immers niet toelaatbaar. In een dergelijk stelsel zou de gemeenschapsrechter immers in elk concreet geval het nationale procesrecht moeten onderzoeken en uitleggen, hetgeen de grenzen van zijn bevoegdheid in het kader van het wettigheidstoezicht op gemeenschapshandelingen te buiten zou gaan (zie beschikking Tokai Europe/Commissie, punt 56 supra, punt 63, en aangehaalde rechtspraak).

77      Wat, in de zevende plaats, het arrest Sony, punt 28 supra, betreft, waarop verzoekster zich eveneens beroept, zij opgemerkt dat, zoals is gepreciseerd in punt 77 van dat arrest, het slechts in de „uitzonderlijke omstandigheden van de onderhavige zaak” is dat de verzoekster werd geacht individueel te zijn geraakt. Derhalve dient in herinnering te worden gebracht wat deze uitzonderlijke omstandigheden waren, om te kunnen vaststellen of deze zich, zoals verzoekster betoogt, in casu voordoen.

78      In de eerste plaats had Sony, in de zaak die tot het arrest Sony, punt 28 supra, heeft geleid, toen zij eenmaal was geïnformeerd over het bestaan van de discussies binnen het nomenclatuurcomité over de tariefindeling van haar product, te weten de videospelconsole genaamd PlayStation®2, contact opgenomen met de voorzitter van genoemd comité en, op diens uitnodiging, haar product voorgesteld tijdens een vergadering van het comité en antwoord gegeven op de vragen van de leden van het comité. Daarna hebben Sony en de diensten van de Commissie nog diverse malen contact gehad teneinde het besluit inzake de indeling van haar product voor te bereiden.

79      In de tweede plaats hadden de douaneautoriteiten van het Verenigd Koninkrijk ingevolge een rechterlijke beslissing aan Sony een BTI verstrekt waarbij haar product werd ingedeeld onder een postonderverdeling die nadien teniet is gedaan en vervangen door de betrokken verordening.

80      In de derde plaats bevatte de door Sony betwiste verordening een gedetailleerde omschrijving van alle kenmerken van het product en was bij de verordening een foto ervan gevoegd. Bovendien bestonden er ten tijde van de inwerkingtreding van deze verordening geen andere producten met identieke kenmerken.

81      In de vierde plaats was Sony de enige erkende importeur van de genoemde console in de Gemeenschap.

82      Aldus was de enige gelijkenis tussen die zaak en de onderhavige zaak gelegen in het feit dat in beide zaken sprake is van een beslissing van een nationale rechterlijke instantie waarbij een tevoren door de douaneautoriteiten verstrekte BTI die het product indeelt in een andere GN-code, nietig is verklaard, welke beslissing nadien teniet is gedaan door de vaststelling van de voor het Gerecht aan de orde zijnde verordening. Opgemerkt zij dat de verschillen tussen deze twee zaken aanzienlijk zijn.

83      Dit is om te beginnen het geval met de procedure voor het nomenclatuurcomité waaraan Sony, zoals hierboven reeds is opgemerkt, in tegenstelling tot verzoekster, actief heeft deelgenomen (zie in die zin beschikking Apple Computer International/Commissie, punt 56 supra, punten 50 en 51).

84      Datzelfde geldt voor de omschrijving van het product in kolom 1 van de tabel in de bijlage bij de betreden verordening, aangezien verzoekster, in tegenstelling tot Sony, niet heeft aangetoond dat die omschrijving enigerlei element bevat dat specifiek en uitsluitend op haar product betrekking heeft. In dit verband moet worden opgemerkt dat de Commissie in de zaak die heeft geleid tot het arrest Sony, punt 28 supra, niet alleen had omschreven hoe de videospelconsole in de kleinhandel werd verkocht, maar ook uit welke verschillende elementen deze was samengesteld en op welke elementen hij kon worden aangesloten, alsmede wat de belangrijkste functies ervan waren. Sony was er derhalve in geslaagd aan te tonen dat een dergelijke omschrijving exact overeenstemde met de aan de Commissie meegedeelde technische specificaties van haar product en dat deze omschrijving dermate specifiek was dat zij op geen enkel ander product dan op haar spelconsole kon worden toegepast (arrest Sony, punt 28 supra, punt 72).

85      Bovendien heeft verzoekster, in tegenstelling tot de situatie van Sony, die de enige erkende importeur was van het litigieuze product in de Gemeenschap, in de onderhavige zaak niet alleen geen poging gedaan om het tegendeel te bewijzen, maar zelfs niet de bewering van de Commissie weersproken volgens welke er minstens vier verschillende ondernemingen bestonden die in staat waren om producten te vervaardigen en te verkopen waarvan de kenmerken konden beantwoorden aan de omschrijving in kolom 1 van de tabel in de bijlage bij de bestreden verordening. Deze omschrijving dient derhalve veeleer als generiek te worden aangemerkt, aangezien er binnen haar werkingssfeer ook andere producten kunnen vallen dan die van verzoekster.

86      Ten slotte moet worden opgemerkt dat in de zaak die heeft geleid tot het arrest Sony, punt 28 supra, het bestaan van een foto van het product waarop het logo PS2 duidelijk zichtbaar was, ondanks dat het Sony-merk was verwijderd, van aanzienlijk belang was voor de beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep. Al vormde de foto van het product die was opgenomen in de tabel in de bijlage bij de in die zaak aan de orde zijnde verordening, in beginsel, slechts een aanvullend en geen definitief bewijs, dit neemt niet weg dat het hier gaat om een aanwijzing die in aanmerking moet worden genomen bij het onderzoek van de aard van de bepalingen van de bestreden verordening. Geconstateerd moet worden dat in casu de bestreden verordening geen enkele foto bevatte, noch van het product van verzoekster, noch van een ander product.

87      Verzoekster heeft derhalve niet het bestaan aangetoond van „uitzonderlijke omstandigheden”, zoals aangeduid in het arrest Sony, punt 28 supra, die de conclusie kunnen wettigen dat zij door de bestreden verordening individueel werd geraakt op soortgelijke wijze als de adressaat van een beschikking.

88      Hieruit volgt dat verzoekster door de bestreden verordening slechts wordt geraakt in haar objectieve hoedanigheid van importeur van beveiligingsapparaten die zijn ontworpen om toegang te bieden tot gegevens die zijn opgeslagen in een automatische gegevensverwerkende machine, zoals bedoeld in de bij deze verordening gevoegde tabel, op dezelfde wijze als elke andere marktdeelnemer die zich, feitelijk of potentieel, in eenzelfde situatie bevindt.

89      Uit een en ander volgt dat verzoekster door de bestreden verordening niet individueel wordt geraakt en dat het beroep derhalve niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

 Kosten

90      Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dat is gevorderd. Aangezien verzoekster in het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig de vordering van de Commissie te worden verwezen in de kosten.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Derde kamer)

beschikt:

1)      Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)      RSA Security Ireland Ltd wordt verwezen in de kosten.

Luxemburg, 3 december 2008.

De griffier

 

       De president van de Derde kamer

E. Coulon

 

       J. Azizi


* Procestaal: Engels.