Language of document :

Mededeling in het PB

 

Beroep, op 30 november 2001 ingesteld door Dessauer Versorgungs- und Verkehrsgesellschaft mbH - DVV - Stadtwerke en vier andere ondernemingen tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

    (Zaak T-291/01)

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 30 november 2001 beroep tegen de Commissie van de Europese Gemeenschappen ingesteld door Dessauer Versorgungs- und Verkehrsgesellschaft mbH - DVV - Stadtwerke, Dessau (Duitsland), Neubrandenburger Stadtwerke GmbH, Neubrandenburg (Duitsland), Stadtwerke Schwäbisch Hall GmbH, Schwäbisch Hall (Duitsland), Stadtwerke Tübingen GmbH, Tübingen (Duitsland), en Stadtwerke Uelzen GmbH, Uelzen (Duitsland), vertegenwoordigd door D. Fouquet, advocaat.

Verzoeksters concluderen dat het het Gerecht behage:

(vast te stellen dat het in strijd is met artikel 232 EG dat de Commissie niet binnen twee maanden nadat zij bij brief van 29 augustus 2001 de formele uitnodiging overeenkomstig artikel 232, tweede alinea, EG had ontvangen, de op basis van de artikelen 87 en 88 EG ingediende klachten heeft onderzocht en naar aanleiding van dit onderzoek een beschikking heeft gegeven;

(de Commissie in de kosten van het geding te verwijzen, met inbegrip van de kosten van verzoeksters, ook indien de Commissie nadat het beroep is ingesteld op enigerlei wijze tot handelen overgaat en het Gerecht het beroep op die grond zonder voorwerp zou verklaren.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeksters zijn Duitse nutsbedrijven die zelf elektriciteit produceren. Als energieleveranciers staan zij sinds de invoering van de mededinging op de stroommarkt voor de elektriciteitsproductie in de Bondsrepubliek Duitsland in het bijzonder in concurrentie tot de negentien bestaande kerncentrales.

Volgens verzoeksters voeren de kernenergie-exploitanten in hun handels- en fiscale balansen reserves op voor de kosten van een toekomstige stillegging alsmede voor de verwijdering van bestraalde splijtstofelementen en radioactief bedrijfsafval. De kosten van verwijdering en stillegging worden aan de omzetten uit de permanente elektriciteitsproductie toegerekend. De handelsrechtelijke verplichting tot het aanleggen van reserves heeft echter tegelijkertijd invloed op de belastingheffing bij de kernenergie-exploitanten. Als gevolg van de Duitse belastingbepalingen hebben de kernenergie-exploitanten de vrije beschikking over een aanzienlijk deel van de belasting die eigenlijk door de wetgeving inzake belastingaftrek wordt nagevorderd.

Verzoeksters stellen dat de belastingrechtelijke vrijstelling van reserves voor kerncentrales een onwettige, niet aangemelde steunmaatregel van de Bondsrepubliek Duitsland is, die onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt. Zij betogen dat de Commissie tegen de Bondsrepubliek Duitsland een formele procedure op grond van de artikelen 10, lid 1, 13, lid 1, en 4, lid 4, van verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad1 had moeten inleiden. Op basis van een dergelijke procedure was de Commissie volgens verzoeksters vervolgens verplicht geweest tegen de Bondsrepubliek Duitsland ten aanzien van deze steunverlening een negatieve beschikking te geven.

____________

1 - Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (PB L 83, blz. 1).