Language of document : ECLI:EU:T:2021:536

BESCHIKKING VAN HET GERECHT (Vierde kamer)

7 september 2021 (*)

„Procedure – Begroting van de proceskosten”

In zaak T‑163/20 DEP,

Isopix SA, gevestigd te Elsene (België), vertegenwoordigd door P. Van den Bulck, advocaat,

verzoekster,

tegen

Europees Parlement, vertegenwoordigd door K. Wójcik en E. Taneva als gemachtigden,

verweerder,

betreffende een verzoek tot begroting van de proceskosten naar aanleiding van de beschikking van 29 oktober 2020, Isopix/Parlement (T‑163/20, niet gepubliceerd, EU:T:2020:527),

geeft

HET GERECHT (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: S. Gervasoni, president, L. Madise en J. Martín y Pérez de Nanclares (rapporteur), rechters,

griffier: E. Coulon,

de navolgende

Beschikking (1)

[omissis]

 In rechte

[omissis]

 Bedrag van de invorderbare kosten ter zake van advocatenhonoraria

[omissis]

40      In de vierde plaats zij opgemerkt dat het belang van het geding uit het oogpunt van het Unierecht beperkt was, aangezien in de hoofdprocedure (T‑163/20) en de procedures in kort geding (T‑163/20 R en T‑163/20 R II) geen nieuwe of bijzonder ingewikkelde vragen aan de orde zijn gesteld. Het onderzoek van deze vragen was evenmin van belang voor de ontwikkeling van het Unierecht. In dit verband kan – anders dan verzoekster stelt – het feit dat het ongebruikelijk zou zijn dat de president van het Gerecht beslissingen tot opschorting van de tenuitvoerlegging van een handeling van een instelling van de Unie geeft op zich niet kenmerkend zijn voor het feit dat de zaak van bijzonder belang is uit het oogpunt van het Unierecht.

41      Bovendien moet verzoeksters argument dat de zaak moeilijk is omdat de beslissingen van de president van het Gerecht tot opschorting van de tenuitvoerlegging van het eerste en het tweede bestreden besluit ongebruikelijk zijn, worden afgewezen. Zoals het Europees Parlement terecht opmerkt, zou het vermeende ongebruikelijke karakter van die beslissingen namelijk enkel betekenen dat de kansen om de opschorting van de tenuitvoerlegging van een handeling van een instelling van de Unie te verkrijgen kleiner zijn dan de kansen dat een verzoek tot opschorting wordt afgewezen, maar zou dit voor verzoeksters advocaten niet noodzakelijk moeilijkheden opleveren wat betreft de hoeveelheid werk of de complexiteit van de in de zaken T‑163/20, T‑163/20 R en T‑163/20 R II aan de orde gestelde rechtsvragen. In dit verband dient te worden geconstateerd dat het Gerecht zich in de beschikking van 25 mei 2020, Isopix/Parlement (T‑163/20 R en T‑163/20 R II, niet gepubliceerd, EU:T:2020:215), heeft gebaseerd op vaste rechtspraak om vast te stellen of in de omstandigheden van de onderhavige zaak verzoeksters verzoeken in kort geding moesten worden toegewezen. Derhalve hield de analyse van de voorwaarden waaronder verzoeksters verzoeken in kort geding voor toewijzing vatbaar waren, veeleer verband met het onderzoek van de feitelijke gegevens dan met het onderzoek van de juridische gegevens, zodat de bijdrage tot de ontwikkeling van het Unierecht beperkt is gebleven.

42      Hetzelfde geldt voor verzoeksters argument dat de moeilijkheid van de zaak voortvloeit uit de korte termijnen waarbinnen haar advocaten moesten werken. Gesteld al dat verzoeksters advocaten binnen krappe termijnen zouden hebben moeten werken, zou dit namelijk geen invloed hebben op de hoeveelheid werk die zij hebben moeten verrichten of op de complexiteit van de aan de orde gestelde rechtsvragen.

[omissis]

 Koerierskosten

59      Volgens verzoekster moet aan de advocatenhonoraria een bedrag van 352,48 EUR worden toegevoegd voor de toezending aan de griffie van het Gerecht van documenten om met spoed een e-Curia-account aan te maken, met name met het oog op de indiening van een verzoek in kort geding. Ter ondersteuning van dit argument heeft verzoekster een factuur van een koerierbedrijf overgelegd die dateert van 31 maart 2020, dat wil zeggen twee dagen vóór de indiening van het verzoekschrift in zaak T‑163/20 en van het verzoek in kort geding in zaak T‑163/20 R.

60      Het Parlement betwist dat deze kosten noodzakelijk waren en dus voor vergoeding in aanmerking komen.

61      In navolging van het Parlement dient te worden opgemerkt dat de aanmaak van een e-Curia-account met name afhangt van de professionele hoedanigheid van gemachtigden en advocaten die bevoegd zijn om op te treden voor een rechterlijke instantie van een lidstaat of van een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte. Een e-Curia-account wordt aangemaakt op naam van de advocaat die erom heeft verzocht en het gebruik ervan betreft elke huidige of toekomstige zaak die aanhangig is bij het Hof van Justitie van de Europese Unie.

62      Bovendien moet hoe dan ook worden vastgesteld dat verzoekster de documenten die nodig waren om de aanmaak van haar e-Curia-account te voltooien, na de indiening van de in punt 59 hierboven vermelde stukken had kunnen doen toekomen aan de griffie van het Gerecht. De gebruiksvoorwaarden voor de applicatie e-Curia, die door de griffie van het Gerecht zijn vastgesteld op basis van met name artikel 8 van het besluit van het Gerecht van 11 juli 2018 betreffende de neerlegging en de betekening van processtukken met behulp van de applicatie e‑Curia (PB 2018, L 240, blz. 72), voorzien immers in een specifieke procedure om voorlopig een e-Curia-account aan te maken met het oog op de neerlegging van processtukken bij het Gerecht. Wanneer een vertegenwoordiger die aan de voorwaarden voor de aanmaak van een account voldoet, niet tijdig vóór het verstrijken van de termijn voor de indiening van een processtuk bij het Gerecht de nodige stappen voor die aanmaak heeft ondernomen, kan hij dus voorlopig een account openen om dat processtuk in te dienen volgens de specifieke procedure. In dit verband moet die vertegenwoordiger de griffie van het Gerecht – met het oog op de validering van de aanmaak van dat account door de griffie – de documenten doen toekomen die vereist zijn om de aanmaak van het account te voltooien binnen een termijn van tien dagen te rekenen vanaf de indiening van het processtuk via e-Curia.

63      Gelet op het voorgaande kunnen de in casu door verzoekster gemaakte koerierskosten niet worden geacht noodzakelijk te zijn voor de hoofdprocedure in zaak T‑163/20 en voor de procedure in kort geding in zaak T‑163/20 R in de zin van artikel 140, onder b), van het Reglement voor de procesvoering.

[omissis]

HET GERECHT (Vierde kamer),

beschikt:

Het totale bedrag van de kosten die het Europees Parlement moet vergoeden aan Isopix SA wordt vastgesteld op 25 490 EUR.

Gedaan te Luxemburg, 7 september 2021.

De griffier

 

De president

E. Coulon

 

S. Gervasoni


*      Procestaal: Frans.


1      Enkel de punten van deze beschikking waarvan het Gerecht publicatie nuttig acht, worden weergegeven.