Language of document :

Beroep ingesteld op 12 april 2011 - ADEDY e.a. / Raad van de Europese Unie

(Zaak T-215/11)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partijen: Anotati Dioikisi Enoseon Dimosion Ypallilon (ADEDY) (Athene, Griekenland), Sp. Papaspyros (Athene, Griekenland), Il. Iliopoulos (Athene, Griekenland) (vertegenwoordiger: M. Tsipra, dikigoros)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

De verzoekende partijen verzoeken het Gerecht:

nietig te verklaren besluit 2011/57/EU van de Raad van 20 december 2010 houdende wijziging van besluit 2010/320/EU gericht tot Griekenland met het oog op de versterking en verdieping van het begrotingstoezicht en tot aanmaning van Griekenland om maatregelen te treffen om het tekort te verminderen in de mate die nodig wordt geacht om de buitensporigtekortsituatie te verhelpen, bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie van 29 januari 2011 (PB L 26, blz. 15);

de Raad in de kosten te verwijzen.

Middelen en voornaamste argumenten

Met het onderhavige beroep verlangen verzoekers nietigverklaring van besluit 2011/57/EU van de Raad van 20 december 2010 houdende wijziging van besluit 2010/320/EU gericht tot Griekenland met het oog op de versterking en verdieping van het begrotingstoezicht en tot aanmaning van Griekenland om maatregelen te treffen om het tekort te verminderen in de mate die nodig wordt geacht om de buitensporigtekortsituatie te verhelpen, bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie van 29 januari 2011 (PB L 26, blz. 15).

Tot staving van hun beroep voeren zij de volgende middelen tot nietigverklaring aan.

In de eerste plaats betogen verzoekers dat het bestreden besluit is vastgesteld met overschrijding van de bevoegdheden die de Verdragen aan de Europese Commissie en de Raad hebben toegekend. Meer bepaald poneren de artikelen 4 en 5 van de Verdragen de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid. Bovendien bepaalt artikel 5, lid 2, van de Verdragen uitdrukkelijk dat bevoegdheden die door de lidstaten niet aan de Unie zijn toebedeeld, aan de lidstaten toebehoren. Overeenkomstig de artikelen 126 e.v. van de Verdragen kunnen de maatregelen die de Raad in het kader van de buitensporigtekortprocedure kan treffen en die in zijn besluiten kunnen worden opgenomen, niet specifiek, uitdrukkelijk en onwrikbaar zijn, aangezien de Verdragen de Raad geen dergelijke bevoegdheid verlenen.

In de tweede plaats beklemtonen verzoekers dat het bestreden besluit als rechtsgrondslag voor de vaststelling ervan de artikelen 126, lid 9, en 136 van het Verdrag vermeldt. Het bestreden besluit is echter vastgesteld met overschrijding van de in die artikelen neergelegde bevoegdheden van de Europese Commissie en de Raad, eenvoudigweg als een maatregel tot uitvoering van een bilateraal akkoord tussen de 15 lidstaten van de eurozone die hadden besloten bilaterale leningen toe te kennen, en Griekenland. Een dergelijke bevoegdheid tot het vaststellen van een handeling door de Raad is echter niet erkend of voorzien in de Verdragen.

In de derde plaats beklemtonen verzoekers dat het bestreden besluit, door het invoeren van bezuinigingen op gezinsuitkeringen en door die bezuinigingen van inkomenscriteria afhankelijk te stellen, verworven vermogensrechten van verzoekers aantast en dus is vastgesteld met schending van artikel 1 van aanvullend protocol nr. 1 bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens.

____________